Wormenhotel (3)

Het was een week geleden dat ik de compostwormen van Henk in hun zelfgemaakte compost op het bedje van herfstbladeren in de middelste emmer van het wormenhotel had losgelaten. Volgens het Klokhuisje-filmpje mocht ik nu gaan voeren. Ik pakte de groene afvalbak van het aanrecht en nam die mee naar het terras. Voor ik ging voeren tilde ik de bovenste emmer op en peurde ik met mijn wijsvinger voorzichtig in het zwarte goud van de middelste emmer tot ik twee wormen zag bewegen. Compostwormen zijn een stuk kleiner dan regenwormen en hebben overdwarse streepjes, daarom heten ze ook wel tijgerwormen. Ik zette de bovenste emmer weer terug, de bodem met de gaatjes rustte direct op het zwarte goud van de middelste emmer. Ik opende de groene afvalbak, kieperde niet direct de complete inhoud in de bovenste emmer, maar begon zorgvuldig met de lekkernijen. Compostwormen schijnen dol te zijn op bananenschillen en op koffie. R zei: ‘Dan is mijn dieet toch nog ergens goed voor.’ Ik deed er ook wat eierschalen bij, de harde stukjes van de venkel, restanten van de snijbiet, losse theebladeren. ‘Eet smakelijk,’ zei ik. Daarna drukte ik het oranje deksel weer op de bovenste emmer. Want de wormen houden van nat, maar niet van een plensbui.

Gebarentaalles

Alhoewel mijn vader en ik elkaar weinig zagen, waren die handvol uren in zijn laatste levensjaren voldoende bewijs voor de notie hoe invaliderend doofheid is. Zaterdag las ik in Trouw een interview met neuropsycholoog Sophia Kramer over slechthorendheid en de inspanning en stress die het horen mensen met gehoorproblemen kost, niet alleen in luidruchtige omgevingen, maar ook in stilte. Allereerst wat cijfers: vanaf ons vijftigste levensjaar wordt ons gehoor minder. Eén op de vijf mensen tussen de vijftig en tachtig heeft gehoorproblemen, boven de tachtig is dat één op twee. Helaas is er voor gehoorproblemen nog geen leesbril. Voor slechts tien procent van de volwassenen met gehoorproblemen is een medische oplossing, de rest is aangewezen op een gehoorapparaat, of op niks omdat er veel situaties zijn waarin een gehoorapparaat (nog) geen uitkomst biedt.

Onlangs was er de oproep om in Nederland bij allerhande tv-uitzendingen en belangrijke toespraken standaard een gebarentolk naast de spreker(s) te zetten. Ik dacht: direct doen en breng dat massaal in beeld, dus niet zoals nu op een apart kanaal, maar gewoon in de voor iedereen zichtbare uitzendingen. Zo raken we gewend, zoals we ook aan het Engels gewend zijn geraakt doordat wij anders dan bijvoorbeeld de Duitsers niet nasynchroniseren maar ondertitelen. Dankzij de recente hausse aan Deense series raken inmiddels Deense woorden ook ingeburgerd. Eerst wennen en dan massaal naar gebarentaalles, lijkt me. Zoals we vanaf ons vijftigste vaker diepe kniebuigingen maken om ons lijf soepel te houden, zo moeten we ook onze voorzorgsmaatregelen nemen tegen doofheid, waarvan de sociale gevolgen fors zijn. Ik schrijf dit in een stiltecoupé onderweg naar Leeuwarden; in een vierzitje aan de andere kant van het gangpad zitten vier jonge mensen druk met elkaar te praten met hun handen. Alleen als iets heel grappig is, maken ze zacht geluid. Ik verheug me nu al op een trein vol gebarentalende mensen, of een vol terras, of een restaurant.

Voor deze cursus zou ik als eerste mijn achterbuurvrouw willen aanmelden, en natuurlijk de mensen die de godganse dag haar geratel in de achtertuin tot diep in de nacht moeten aanhoren.

Vijftien kilo

Ik pakte mijn telefoon, drukte de vogeltjes die me wekten weg en bekeek in de crossfit-app wat we straks gingen doen. Snatchen. Ik tikte op YouTube ‘snatch’ in en wist weer wat het was. Het was iets dat ik nog niet onder de knie had. We waren niet met veel, dat vind ik fijn. Eerst warmden we ons op met de pvc-pijp en met grondoefeningen en strekoefeningen tegen de muur, daarna gingen we technisch aan de slag met de pvc-pijp als bar. Het eerste deel snapte ik: licht door de knieën, de rug recht, de pvc-pijp onder de knieën, de handen in zo wijd mogelijk stand om de pvc-pijp. Dan die pijp langs de benen over de knieën trekken en ondertussen de heup strekken, en tegelijk het optrekken van de pvc-pijp, nog altijd dicht langs de benen, versnellen tot op het schaambot en daar de pijp met een tik op laten landen op hetzelfde moment dat de heup met grote snelheid op zijn uitgestrektste punt is en dan de pijp verder optrekken, de ellebogen op schouderhoogte zijwaarts, tot het niet hoger kan en dan in een flitsende beweging het lijf onder die pijp brengen door de benen weer te buigen, en tegelijk de armen strekken en dan weer de benen. Het was in geen geval de bedoeling om de pijp omhoog te duwen. Voor de echte workout vervingen we de pvc-pijp door een bar, ik pakte de lichtste van tien kilo. Straks zouden we die bar gaan vullen met gewichten. Ik deed dat niet, want ik had de oefening nog lang niet in de vingers, zeker niet met tien kilo in mijn handen. Toen we het technische oefendeel achter de rug hadden en de anderen gewichten gingen halen, zei Patrick dat ik drie schijven moest pakken: eentje van vijf, eentje van tien en eentje van vijftien kilo. Terwijl de anderen in twintig minuten gingen proberen om drie keer dertig snatches te doen met steeds ietsje meer gewicht, ging ik dertig keer die vijf kilo-schijf oppakken in dezelfde volgorde als ik geoefend had, alleen hoefde ik niet dat gedoe met die pijp of die bar en mijn wijd uitgespreide armen te doen. Daarna dertig keer hetzelfde met de tien-kiloschijf en zo verder. Bij de vijftien-kiloschijf werd het lastig en Patrick riep dat ik mijn heupen exploderend moest blijven strekken en dat tikje op het schaambot niet moest vergeten. En toen lukte het plotseling, de explosie, dat tikje, dat duwtje van het schaambot waardoor mijn armen met die vijftien kilo vanzelf omhoog vlogen en het strekken tot helemaal boven het hoofd een fluitje van een cent was. ‘Heb je ooit eerder vijftien kilo boven je hoofd gehouden?’ vroeg Patrick na afloop. Ik haalde mijn schouders op. Waarschijnlijk niet. Thuis zocht ik gelijk naar iets van tien of vijftien kilo waarmee ik verder kon oefenen. De zak bladcompost was vijfentwintig kilo, ik dacht erover een handzame doos met zware boeken te vullen. Ik vond niet zo snel iets, maar was desondanks de hele dag intens gelukkig.

Wormenhotel (2)

Ik reed naar een wijk waarvan ik alleen de achterkant kende omdat de metro daar langsgaat en ik dacht vaak, al vanaf dat het wijkje tussen de metro en een drukke N-weg gebouwd werd: ‘Wie wil daar nou wonen?’ Nu was ik er voor het eerst en er stonden mooie huizen, speelse huizen, er was veel groen en een grote speelweide en je zag eigenlijk niks van de metro en ook niet van de N-weg, omdat langs de randen buffers van kantoorachtige bedrijven stonden. Er was water en er waren bruggetjes en grappige straatnamen en op Wikipedia las ik dat het water, de straatnamen, de bijzondere speelplekken, de autoluwte, de architectuur en de bruggen allemaal geïnspireerd waren op de harmonieuze wereld uit het sprookjes- en prentenboek Fascinatio, de wonderwind van Tom Manders jr. dat gaat over verwondering, over de elementen, de natuur en de oorsprong van het leven. Ik had me weer eens een oordeel aangemeten zonder kennis van zaken, zonder onderzoek. Ik parkeerde voor het adres dat Henk me had gemaild, pakte mij rugzak, stapte uit en belde aan. Henk had een baard en zwaaide met zijn arm om me binnen te noden. ‘Heb je een bakje bij je?’ vroeg hij. Ik knikte. We liepen door de ruime woonkeuken waar op een grote hoekbank een stuk of vier kinderen met oranje randen om hun lippen zaten te lepelen uit grote kommen. ‘Eet smakelijk,’ zei ik. Langs de kinderen liepen we een kleine tuin in naar het afdak achterin. Daaronder stond Henks wormenbak. Het waren drie flinke rechthoekige bakken, in elkaar gestapeld. Van een bankje pakte hij een tuinschep en tilde de bovenste bak uit de middelste. Ik haalde de plastic bak uit mijn rugzak. Henk begon voorzichtig in de zwarte compost te zoeken naar een schep met voldoende wormen erin. Een blond meisje met wat oranje in haar mondhoeken kwam kijken. Henk deed twee scheppen in mijn bak. Daarna zette hij de bovenste bak weer op de middelste en haalde het deksel van de bovenste. Ik zag grote koolbladeren, bananenschillen, een stuk venkel, ondefinieerbaar afval en daaronder al een mooie laag zwarte compost. Henk schepte weer een beetje hier en daar en vond toen een plek met voldoende wormen. Toen mijn bakje goed vol zat, deed hij het deksel weer op de wormenbak en ik deed hetzelfde op mijn bak. ‘Dit moet goed bij elkaar blijven,’ zei Henk en wees naar het zwarte goud in mijn bak. Ik knikte. ‘Ik volg de instructies van het Klokhuis-filmpje,’ zei ik. ‘Ah Klokhuis,’ zei het meisje. We liepen terug naar de keuken, Henk wilde me al een hand geven maar ik haalde eerst nog een fles Landzicht-appelsap uit mijn rugzak. ‘Bedankt,’ zei ik. ‘Veel succes,’ zei Henk. Met de wormen naast me op de passagiersstoel reed ik nog een rondje door het wijkje. Het was echt heel mooi.

Wormenhotel

Ik bekeek een filmpje van Het Klokhuis, ik vroeg de groentevrienden of zij emmers hadden die ze toch maar weggooiden, ik vroeg hier en daar of iemand compostwormen had, of iemand kende met compostwormen en toen niemand iemand kende met compostwormen vond ik een website waarop zogenaamde ‘nudgers’ compostwormen willen delen. Ik mailde drie mensen, de tweede was raak. Van de groentevrienden kreeg ik handige emmertjes waarin rundvleeshuzarensalade had gezeten. Ik pakte de boormachine en twee verschillende speedboortjes: eentje van tien millimeter en eentje van zeventien millimeter. Ik kocht ze ooit voor één enkel karweitje en dacht toen: ga ik die ooit nog gebruiken? In de bodem van twee emmertjes boorde ik met de tien millimeter-boor op heel veel plekken gaatjes. Het maakte zo’n lawaai dat ik de bouwgehoorbeschermer opzette, die lijkt net een hippe koptelefoon met knaloranje schelpen. Daarna zette ik de zeventien millimeter-boor in de machine en boorde grotere gaten in de zijkant van de twee emmers, onder het midden. Vanavond rij ik met een plastic bak waar normaal aardbeien of mandarijnen in zitten naar een wijk hier verderop en ga ik van ene Henk compostwormen krijgen. Hij had er wel wat voor me om een wormentoren mee te beginnen, mailde hij. In een emmer onder het terras zitten al herfstbladeren en straks haal ik uit het vogelhuisje nog het nestmateriaal dat de koolmezen hebben achtergelaten. Ook heb ik het potje van de tijmplant bewaard die ik dit weekend in een grotere pot heb gezet. Dat potje zal ik omgekeerd op de bodem van een emmer zonder gaten zetten. Ik denk aan de voorbereidingen die zwangere mensen treffen, de babykamer, de wieg, de rompertjes, alles is klaar en wacht. Alleen gaat dit sneller.

De achtertuin

Ik trok mijn oude spijkerbroek aan, het lichtgroene shirt met de paar vegen aarde en mijn kaplaarzen. Het was kwart over een. In de mandarijnendozen stonden nog veertien plantjes van de Hessenhof-kwekerij. Ik begon met het leeghalen van de borders rondom de twee druiven achterin de tuin. Onder de witte druif kwamen ieder jaar vanzelf oranje schijnpapavers op, verder zaten er blauwe druifjesbollen in de grond die het afgelopen voorjaar weinig blauws meer hadden laten zien. Onder de blauwe druif was een vrouwenmantel opgekomen en verder zaten daar bollen in de grond die me niet hadden overdonderd. Ik ging op mijn knieën zitten, waakte ervoor geen keer mijn rug te krommen, verwijderde alle opschot en onkruid en schepte met een tuinschepje de aarde over in een teil tot ik bij het worteldoek was. Ooit leek dat verstandig, maar het blijkt vooral lastig. Onkruid groeit toch wel in het dunne bovenlaagje en ik wilde nieuwe planten in de grond zetten en die alle ruimte geven om te wortelen. Ik knipte het worteldoek open en begon het los te trekken tot ik bij het siergras naast de poort kwam. Ik besloot de siergrasplant uit de grond te scheppen en toen kon ik alle worteldoek verwijderen. De siergraspol sneed ik doormidden omdat ik weleens gelezen had dat zoiets goed is voor het siergras. Voor de zekerheid zocht ik nog even op internet. Dat doorsnijden is makkelijker opgeschreven dan gedaan: de spade was niet scherp genoeg maar met wat hulp van het tuinschepje en flink wat trappen op de spa lukte het toch. Ik kon voortdurend de squat oefenen die ik dankzij crossfit heb leren waarderen en zette een halve graspol terug in de hoek en plantte ‘m ook wat dieper, het zag er direct veel beter uit. De grond uit de teil deed ik, zonder de bolletjes, weer terug in de border. Ik pakte vier van de acht Stachys, in gewoon Nederlands: ezelsoren. Volgens de omschrijving gaan de hartvormige bladeren de bodem bedekken en komen er veertig centimeter hoge dikke paarsroze bloemstengels in. Ik maakte één voor één plantgaten, goot water onderin, deed daar wat bladcompost op, haalde de plant uit het potje, zette die in het gat, vulde het plantgat op met nog meer bladcompost en drukte alles goed aan. Rondom de blauwe druif deed ik hetzelfde. Ik besloot een veel te hoge slappe siergrasplant die altijd naar de verkeerde kant valt, weg te halen. Omdat ik hier meer ruimte heb, zette ik naast de vier nieuwe Stachys de andere halve siergraspol en daarnaast solitair een Thalictrum rochebrunnianum die volgens het plantenstekertje 175 centimeter hoog kan worden met ijle, doorzichtige violette bloempluimen. In een ander stuk border zette ik naast de hortensia-annabellen een tweede Thalictrum, geen Rochebrunnianum, maar een Delavayi splendide, die ook 175 centimeter hoog gaat worden en ook met ijle, doorzichtige bloempluimen gaat bloeien. Een stukje verderop schepte ik een klimhortensia uit de grond die lang in een pot had gestaan. De tuinman had hem in de border gezet, maar óp het worteldoek. Ook een siergrasplant haalde ik eruit en splitste ik op dezelfde manier als zijn zusje aan de andere kant van de poort. Ook hier trok ik alle worteldoek uit de border en zette de halve siergraspol en de klimhortensia terug en gelijk een stuk dieper. De overgebleven siergraspol zette ik aan de andere kant en tegenover zijn wederhelft in het nieuwe plantvak dat daar na het verwijderen van de tegels is ontstaan en waar het wilde bloemenmengsel de grootste bloei achter de rug heeft. Om half zeven ruimde ik alles op, veegde de tuin aan, gaf alle nieuwe aanplant nog een flinke slok water en klopte mijn kleren goed af voor ik naar binnen ging. Anders dan anders had ik de volgende dag geen centje rugpijn.

Vlieguren

De man die zelf piloot was, hobbypiloot, en onlangs nog met vliegvrienden boven de Normandische kust had gevlogen waar de bevrijding van Europa was begonnen, snapte ook wel dat hij niet echt de eerst aangewezen persoon was om tegen nog meer commerciële luchtvaart te zijn. Maar toch. Als kind al wilde hij piloot worden, beroepsmatig. Zijn vader zei: dus jij wilt een veredelde buschauffeur worden die de hele dag tussen A en B pendelt? Het kwam niet alleen door die uitspraak, zei hij, hij was gewoon niet goed genoeg om het tot beroepspiloot te schoppen. Nu was hij arts en keurde beroepspiloten en als hij ze hoorde vertellen over de sleur van vier keer per dag op en neer naar Rome door een voorgeschreven luchtsluis, dacht hij nog vaak aan zijn vader. In vergelijking met België, Frankrijk en Duitsland kende Nederland weinig landingsstripjes en grasveldjes voor de sportvlieger, vertelde hij. Hij wist ook niet hoe het kwam. De geluidsnormen waren al een hele tijd streng en dat had er toe geleid dat de sportvliegtuigjes enorm veel stiller waren geworden. Hij woonde onder een van de drie uitvliegstroken voor sportvliegers in onze stad, want daar woonde hij ook, en hij hoorde ze nooit meer. En dat wilde wat zeggen, want hij kon slecht tegen herrie. In plaats van tienduizend vlieguren had hij tienduizend viooluren. Dat hij zijn schooljaren in België had doorgebracht, had daar veel mee te maken. Vanaf zijn tiende mocht hij op alle woensdagen en zaterdagen zoveel muziekles volgen als hij wilde. Het was gratis voor alle kinderen, enige voorwaarde was dat je je best deed. Hij had meerdere instrumenten geprobeerd, had alle toonladders in alle toonsoorten geleerd en was uiteindelijk aan de viool blijven hangen, beoefende die als amateur nog altijd op hoog niveau, had zelfs een eigen orkest opgericht. Hij las de laatste tijd veel non-fictie, biografieën, geschiedenis, hij wilde weer meer fictie lezen, had ik nog tips? Ik noemde wat titels. Hij raadde me met klem Vers la beauté van David Foenkinos aan. Thuis zocht ik de roman onmiddellijk op, maar er was nog geen Nederlandse vertaling. Tien jaar ouder, een schooltijd in België, natuurlijk kon hij die roman in het Frans lezen.