Vijf kilo aardappels

Vandaag staat er een vrachtwagentje in de straat, Superman Lederwaren staat op de zijkant. Twee mannen bellen overal aan. Ze hebben grote zakken mooie Zeeuwse aardappelen in de aanbieding. ‘Koel bewaard blijven ze heel lang goed,’ zegt de man met het baardje. Hij staat in het zonnetje op straat, ik in de deuropening. ‘Normaal staan we op de markt,’ zegt hij, ‘maar ja.’ ‘Waar komen jullie vandaan?’ vraag ik. ‘Oud-Beijerland.’

Mijn geboorte-eiland.

Een week of wat geleden stonden mensen te dringen voor de supermarkten en stapelden alles wat lang houdbaar was op in hun karren. Misschien deden ze na wat anderen deden, misschien dacht een enkeling aan de laatste oorlog, aan de verhalen of foto’s van mensen met gammele kinderwagens die met een lege maag naar het platteland trokken. Nu kwam het platteland voedsel naar de stad brengen. ‘Je moet wat,’ zegt de man. Hij kan erom lachen.

Ik vind het sympathiek, wil ieder sympathiek initiatief steunen, maar koop de zak in zijn handen niet. Wat moeten we met vijf kilo? Ik denk aan de groentevrienden, zij moeten ook op de been blijven.

Doorwerken

Zaterdag waren de dakdekkers die afgelopen nazomer ons hele rijtje van nieuwe bitumen hebben voorzien, bezig op het dak van de vier garageboxen. Ze hadden de ruimte en een lekker zonnetje. Gisteren waren twee mannen zonnepanelen aan het installeren op het dak van een van de zijburen. ‘Een diepte-investering,’ zei de buurman, ik kwam hem tegen bij de metro-overgang. ‘Twee, drie uurtjes en alles ligt erop. Het is onvoorstelbaar.’

De verbouwing van de viswinkel is in hoog tempo doorgegaan. Ik loop erlangs omdat ik de passage tussen de supermarkt en de drankwinkel te nauw vindt, te vol met mensen die wachten op een van de gelimiteerde winkelkarretjes om de supermarkt binnen te mogen. ‘Ik heb er flink wat vaart achter gezet,’ zegt de visboer. Hij vertelt over de zonnepanelen op het dak en dat hij gigantisch gaat besparen op water en elektriciteit door het nieuwste van het nieuwste op het gebied van koeling en frituur. Nu de vitrine over de volle breedte van de zaak loopt, kan hij overmorgen alle deuren openzetten en de klanten keurig met kratjes scheiden. Voor zijn medewerkers zal het een verademing zijn, ze verkopen tijdelijk vanuit een mobiele viskraam, bij iedere passeerbeweging schuren hun lijven tegen elkaar, ik zag het toen ik eerder vandaag in een van de met stoepkrijt gemarkeerde vakken stond te wachten op een haring en wat kibbeling.

Wat ook doorgaat alsof er niks aan de hand is: de mannen van het groenbedrijf die het gemeentegroen een voorjaarsbeurt komen geven; de vuilnismannen- en vrouwen, de postbestellers, de pakketbezorger; de jongeman in het autootje van de apotheek; de jongen op de fiets die het avondblad bezorgt; de kaasboer met zijn knalgele bestelauto die aanbelt bij zijn twee adresjes; de monteurs van het garagebedrijf achter de benzinepomp die even pauze houden: de twee die roken staan te dicht bij elkaar, de niet-roker kletst op zeker drie meter afstand mee; de uitlaatservice voor de witbruine Emma van de overkant, er is geen limiet aan het aantal honden waarmee je in een bos mag lopen.

Ook in huizen wordt doorgewerkt, minder zichtbaar, daar kom je alleen achter door hier en daar een praatje te maken. Een buurman die bij de drinkwatervoorziening werkt, doet nu alles vanuit huis, vertelt zijn vrouw die de vuilcontainer ophaalt, al kost dat soms moeite door overbelaste servers en moeizame beeldbelafspraken. R bereidt een avondgebed voor dat aansluitend aan het wekelijkse klokgelui op woensdag via internet kan worden meegeluisterd.

Al even niet gezien: de bezorgbus van de grootgrutter, het Efteling-karretje van die andere levensmiddelenbezorger. Via de straatapp leer ik dat het bemachtigen van een bezorgtijdstip topsport is: om middernacht klaar zitten met je handen aan de knoppen en dan nog vaak misgrijpen. In de straat zijn twee bezorgmomenten gescoord, volgende week pas, maar alles beter dan niks. Wie nog wat wil, kan zijn boodschappenlijstjes inleveren.

Met de grootste bewondering kijk ik naar de vrouwen in hun paarse Aafje-thuiszorgjacks die iedere dag hun fiets parkeren in de voortuin van het hoogbejaarde stel. Onverschrokken, zo stappen ze af.

Anders

Het eerste dat me opviel was het verjongde straatbeeld. Drie, vier knullen in de supermarkt op een tijdstip waarop ik ze nooit zag, meiden en jongens in kleine groepjes op straat, een beetje lopen, een beetje chillen, twee basisschoolmeiden die erop uitgestuurd zijn voor een boodschap. Misschien waren ze er altijd al, maar zie ik ze nu pas door de massale afwezigheid van de ouderen die hier volop wonen. Vanaf haar balkon hoorde ik de buurvrouw dit weekend naar een buurman van verderop roepen dat er bij haar niemand meer in komt. Met haar dochter zat ze maandag op gepaste afstand in het zonnetje in de achtertuin, jassen aan. Blij word ik als ik de man zie die iedere dag ongeveer op hetzelfde tijdstip als ik naar de groenteboer gaat, en dat nu ook blijft doen, dapper zijn rollator vooruit duwend. Aardbeien eet hij, het hele jaar door, dat is zijn medicijn. Ik schat hem rond de negentig.

Het tweede is ons tempo. De jacht is eruit, we hoeven nergens meer op tijd te komen, iedereen die niet op de vitale beroepenlijst staat hoeft nergens meer te komen.

En dan de stilte. Deden we het slaapkamerraam ’s nachts nog weleens dicht vanwege het nauwelijks aflatende gezoem van autobanden op asfalt kilometers verderop, nu hebben de vogels het rijk alleen. Zou iemand al aan het onderzoeken zijn of vogels tijdens de crisis met minder decibel gaan zingen?

Een straatapp is er al sinds 16 maart, opgezet na wat briefjes in de bus nota bene door een stel zonder profielfoto op Whatsapp. Van een zijbuurvrouw ging een moeder dood, op zeer gezegende leeftijd, maar wat een gedoe was het om in deze tijden een afscheid te organiseren. Een andere zijbuurvrouw die normaal het speelgoed bestiert op de bazaar heeft Jan van Haasteren legpuzzels te leen – ik ben eens voor haar ingevallen op de bazaar en stond er van te kijken hoe gewild die legpuzzels waren; mensen kwamen de hele dag door gelegde puzzels inleveren en namen voor een euro weer een nieuwe mee. In de straat achter ons zet iemand overdag een doos met boeken en tijdschriften buiten. Aan de overkant zijn flinke verkoudsheidsklachten, geen reuk, geen smaak, zou het …? Voorlopig gaat het goed. Als er boodschappen nodig zijn, schrijf ik, zeg het maar. In meer huizen blijken voorraden legpuzzels te zijn. De verkouden overbuurvrouw zet vanochtend zelf de papiercontainer terug in haar voortuin. Even frisse lucht.

Hoe weinig ouders met hun kinderen buiten speelden voor dit allemaal begon, ook dat valt op. Op de plek met de speeltoestellen basketbalt een vader met zijn dochter, zij legt hem uit hoe Scoola werkt. Nooit eerder zag ik hier een ouder spelen. Verderop jogt een vader met zijn dochter. Eerder zag ik al een moeder en een vader en twee kinderen op skates. Vandaag ook drie jongens op racefietsen, witte spillebenen, nog te weinig vet op de botten om de wielershirts te laten spannen. Dat gechill in en rond winkels zijn ze na een week wel zat, mag ook niet meer, ze fietsen naast elkaar, kletsen.

Bij de groentevrienden geven roodwitte plaklinten de vakken aan waar de maximaal twee klanten binnen moeten blijven. Boven de toonbank hangt tafelzeil. De groentevriend dacht aan plexiglas, net als bij de supermarkt, maar de groentedochter zegt dat dat ‘stervensduur’ is en toen hebben ze de jongen van de Hubo gevraagd en die heeft doorzichtig tafelzeil opgehangen: vanaf het plafond tot iets boven de toonbank, in overlappende stroken.

Transparant tafelzeil. In mijn ouderlijk huis lag het over het eigenlijke tafelkleed om het te beschermen tegen vlekken. Onder het tafelkleed lag weer een ander zeil om het kleed te beschermen tegen de tafelpunten. Regelmatig kocht ik met mijn moeder een nieuw stuk dat de winkelier van een grote rol afsneed. Mijn broer en ik waren getraind in niet morsen. Als we uit school kwamen mixten we een beetje aardbeiensiroop met Riedel sinas en die dronken we aan de huiskamertafel op, voor we onze schoolkleren verwisselden voor schobberkleren om buiten te gaan spelen. We aten er kaakjes bij en konden dat zonder te kruimelen. Toen was er die ene keer dat een van ons zijn beker omstootte. Bij ons was alles schuin – de vloer, het tafelblad – en dus stroomde de limonade over het gladde zeil zo van de tafel op de vloerbedekking. Het was voorjaar, mijn moeder was bezig met de grote schoonmaak, dat tapijt had ze misschien wel net geshampood. Ik zie haar gezicht weer voor me: een zeldzame mix van boosheid, wanhoop en vergeefsheid.

‘Waarom we ons daar niet beter op voorbereiden, is mij een raadsel’

In een mooie, actuele uitzending van VPRO Tegenlicht afgelopen zondag vertellen twee vooraanstaande Nederlandse wetenschappers over virusonderzoek en pandemieën: Ron Fouchier, autoriteit op het gebied van griepvirussen, en Marion Koopmans, wereldleider op het gebied van virusverspreiding. Biologie, ecologie, geschiedenis, politiek, verhouding overheid-bedrijfsleven, alles zit erin voor een geweldige les thuisonderwijs.

Wat leerde ik? Grieppandemieën komen gemiddeld één keer in de 25 tot 30 jaar voor. Alle luchtweginfecties bij mensen vinden hun oorsprong in het dierenrijk. De kans op overdracht van virussen van dier naar mens neemt ieder jaar toe: omdat het aantal mensen op aarde toeneemt; omdat het aantal dieren dat we houden om op te eten toeneemt; omdat de mens op industriële schaal het leefgebied van wilde dieren binnendringt en verstoort; omdat mensen op kluitjes leven in miljoenen steden; omdat gehouden dieren op kluitjes leven; omdat mensen massaal reizen, op wildlife vakanties willen, huisdieren willen; omdat er in Azië nog markten met levende dieren zijn die ter plekke geslacht worden. Wetenschappers waarschuwen al jaren voor nieuwe pandemieën. In het leven van vriendinnetje R die staat te popelen om na de grote vakantie naar de middelbare school te gaan, zijn al vier grote uitbraken voorgekomen: Mexicaanse griep, ebola, zika en nu corona.

De grootste pandemie waarvan met zekerheid te zeggen is dat die door een virus is veroorzaakt, is de Spaanse griep van 1918. Die eiste meer slachtoffers dan de Eerste Wereldoorlog, namelijk 50 miljoen. Na een pandemie waarin een virus iedereen infecteert die het niet eerder heeft gehad, volgt de epidemische fase: jaarlijkse uitbraken waarin mensen opnieuw worden geïnfecteerd. Het Spaanse griepvirus en de nakomelingen ervan heerste van 1918 tot 1957 toen een andere pandemie – ook veroorzaakt door een griepvirus – de Spaanse griep verdrong.

Kooimans verwacht dat het coronavirus gezien de enorme verspreiding over de wereld voorlopig niet uitgeroeid zal worden en zal blijven circuleren tot het uiteindelijk een van de winterseizoensvirussen gaat worden. Tot die tijd, tot we dus voldoende immuniteit hebben, zullen we door een fase moeten met de extreme maatregelen zoals we die sinds kort kennen. Dit alles ook om tijd te rekken, want vaccins ontwikkelen duurt lang – als alles op alles wordt gezet toch altijd nog twaalf tot achttien maanden –; de ontwikkeling van behandelingen gaat misschien iets sneller.

Fouchier toonde in 2011 aan dat het vogelgriepvirus slechts één of twee mutaties hoeft door te maken om ‘airborne’ te worden: oftewel, zich kan hechten aan de menselijke luchtwegen en van mens tot mens overdraagbaar wordt via druppeltjes uit die luchtwegen. De Amerikaanse overheid verbood publicatie van het onderzoek (‘in verkeerde handen een biologisch wapen’), de Nederlandse overheid nam dit verbod over. Nu wordt het baanbrekende onderzoek wereldwijd gebruikt om tijdig te reageren op mutaties: China vaccineerde in 2017 alle kippen nadat een nieuwe variant van het vogelgriepvirus was gevonden.

Fouchier wil werken aan een algemeen vaccin tegen alle griepvarianten. Hij is ervan overtuigd dat het kan, en dat dat zo’n twintig jaar duurt. Dat lijkt lang, maar als je er over twintig jaar voorgoed vanaf bent, zoals we ook de pokken hebben bestreden, en zoals we nu hard bezig zijn met het uitroeien van mazelen en polio, dan is dat veel waard. Het onderzoek kost miljarden, zegt hij, maar levert de wereld een veelvoud daarvan op.

De interviewer oppert dat met deze corona-epidemie er wel bedrijven zullen zijn die denken: hé daar ga ik lekker inspringen. Fouchier somt nuchter op: ‘De Spaanse griep van 1918 heeft niet tot dat inzicht geleid. De Aziatische griep van 1957 – twee miljoen doden – heeft niet tot dat inzicht geleid. De Hongkong griep van 1968 – 1 miljoen doden – heeft niet tot dat inzicht geleid. De SARS-uitbraak, 2003, vele miljarden schade, tientallen miljarden economische schade, heeft niet geleid tot investeringen van tientallen miljoenen om daar de volgende keer iets aan te kunnen doen.’

Fouchier: ‘De industrie gaat geen honderd miljoen op tafel leggen voor een vaccin dat ze misschien over dertig jaar moeten inzetten. Of voor een medicijn dat ze misschien over tien jaar mogen gaan gebruiken. De industrie wil vandaag investeren en morgen geld verdienen. Maar niet vandaag investeren en misschien over dertig jaar geld verdienen. Daar zouden we als samenleving in moeten investeren.’

Over dat laatste zijn zowel Kooimans als Fouchier niet optimistisch. Kooimans: ‘Het meest aannemelijke is dat zodra dit weer in banen is geleid de aandacht naar andere dingen gaat.’ Fouchier: ‘Zelfs nu we als BV Nederland 10 of 20 miljard in de economische crisis moeten gaan stoppen zullen er straks niet enkele tientallen miljoenen in het onderzoek gaan. En waarom niet? Dat is mij volkomen onduidelijk. Het is helder dat er een nieuwe pandemie gaat komen. Het is helder dat er weer pandemieën gaan komen met een half miljoen doden, een miljoen doden en misschien wel zoveel als tijdens de Spaanse griep. Waarom we ons daar niet beter op voorbereiden, is mij een raadsel.’

Over precies een jaar zijn de Tweede Kamerverkiezingen een week oud. Ik ben reuze benieuwd wat we ons dan herinneren van nu.

Voorjaarstuin

De straat op hoeft niet, laat de mensen die morgen moeten werken vandaag lekker in het zonnetje lopen.

Ik rij de groene container naar de achtertuin. Eerder deze week knipte ik al de bloemen van de Annabellen en het dorre blad van de grassen naast de schuttingdeur. Nu ga ik verder met de andere siergrassen. Ook de afgestorven restanten van het wilde bloemenmengsel in de nieuwe plantvakken ruim ik op, ik hoef alleen maar te plukken. Af en toe verwond ik me aan het restant van m’n eigen landmijnen: de satéprikkers die ik vorig jaar in de nog kale grond stak tegen poepende katten.

In de borders onder de amberbomen til ik wat herfstblad op: nieuwsgierig of de planten van de Edense kweker hun eerste winter overleefd hebben. Het stevige frisgroene blad van de Dikke Floskes staat al zeker tien centimeter hoog, je zou het zomaar verwarren met het groen van bollen, maar dit groen is compacter. Onder de zielige restanten van de Blaue Auslese gloort mals groen: nog dicht bij de aarde, maar beloftevol veel en vol. De Phloxen geven nog geen sjoege, ze leden vorig jaar flink onder de meeldauw, afwachten of ze een nieuwe start gaan maken. Van de Kaapse lelie schuif ik het stro en hooi opzij, goed kijken, ja, jonge scheutjes. Deze planten zijn er nog door de tuinman ingezet. Vorig jaar hebben alleen de lelies rechts van de vijver gebloeid, hopelijk doet links dit jaar ook mee. Anders een Agapanthus ‘Rotterdam’ erbij zetten. Die hebben ze in Ede. Hopelijk kan ik er in juli of augustus een keertje heen. Hopelijk kan dat dan weer. Hopelijk ben ik niet ziek geworden.

Dan de vijver. Ik heb al één keer ’s nachts het lage gebrom van een bruine kikker gehoord; het schoonmaken van de vijver is altijd een dilemma. In de herfst draal ik te lang, bovendien moet het meeste blad dan nog vallen. Dan wordt het winter en kan er van alles in het ondiepe watertje aan het overwinteren zijn en nu wil ik op tijd zijn voor er dril in het water drijft, want mét dril is de vijver nauwelijks nog schoon te maken, en ik wil die kikkervisjes wel een fris watertje bezorgen. Dus dreggen maar. Maar met het weghalen van het blad maak ik het ook makkelijker voor de blauwe reiger. Al drie keer betrapte ik er eentje die naast de vijver stond te loeren op een hapje.

Ik neem de hark en duw die met de tanden naar boven langzaam over de bodem, van de ene rand van de vijver naar de andere rand, als een soort schep. Daar aangekomen til ik de hark voorzichtig omhoog, er liggen heel veel blad en los gewaaid siergras en takjes op. Ik kijk of er iets beweegt of glinstert, nee, dan draag ik de volle hark naar de tegels achter in de tuin en draai de hark om. Zo ga ik als een behoedzame korboomvisser door de hele vijver tot er een dijkje van nat blad ligt. De komende dagen blijft het droog met een schrale wind, kan het lekker opdrogen. Eén keer zit er een kikker tussen het blad, ik laat de hark weer in het water zakken, beweeg de vracht een beetje naar rechts, de kikker drijft naar links, dan til ik de hark weer uit het water.

De waterlelies steken de puntjes van hun eerste, nog opgerolde bladeren net boven het water. Daar zat vorig jaar ook iets in, meeldauw?, ik ben het alweer vergeten. Ik hoop op meer bloemen dit jaar.

Dan nog een laatste klusje. Ik stap door het gat in de muur de ruimte onder het terras binnen. Voorzichtig schuif ik een sinaasappeldoos weg, die met de bodem naar de opening in het muurtje de hele winter de eerste kou heeft opgevangen voor het wormenhotel. Het bubbeltjesplastic dat ik losjes om de emmers heb gedaan, wikkel ik los en dan til ik het oranje deksel op. Restantjes bananenschil zijn nog altijd herkenbaar. In de emmer eronder is niks meer herkenbaar, wel wormen die rustig door vrijwel volledig gecomposteerd groenafval bewegen. In de derde emmer nog meer wormen in mooie compost. In de onderste emmer glinstert gitzwart water dat sterk verdund fantastisch plantenvoedsel schijnt te zijn, en waarmee je naar verluid ook heel goed doucheputjes van aanslag en bacteriën kunt ontdoen.

Morgen zal ik de voedertafel en de voedersilo bijvullen. Het is koud, de vogels eten veel.

Vitaal

Mijn broer heeft een vitaal beroep. Vorige week heeft hij kapucijners gezaaid, deze week gaan de bieten erin, de oostenwind waait het land goed droog. ‘De aardappelprijs is ingestort,’ zegt hij. Zelf heeft hij geen aardappelen, dus hij kan me prima uitleggen hoe het zit. Driekwart van de Nederlandse aardappelen koken we niet meer zelf om ze daarna door de jus of de boerenkool te prakken maar gaan naar de patatfabriek. Of de chipsfabriek. Of een andere verwerkende industrie. Het grootste deel van die patat gaat naar de horeca in binnen- en buitenland. ‘Er zijn al patatfabrieken die helemaal plat liggen,’ zegt mijn broer. ‘Goed tegen de obesitas,’ zeg ik. ‘Denk je niet dat mensen dit massaal gaan inhalen als ze wie weet wanneer weer naar de Mac kunnen?’ ‘Dan kunnen ze nu al,’ zeg ik. ‘De afhaalramen in de drives zijn gewoon open.’

Iets voorbij bij mijn broer zit een aardappelhandelaar. ‘Hier op de dijk is het een gekkenhuis,’ zegt hij. Hij bedoelt dat het de afgelopen dagen een komen en gaan is van vrachtwagens uit Ierland, Spanje, Italië, Turkije. Normaal ziet hij zelden zulke verre nummerborden. ‘Ze komen dus leeg uit Italië,’ benadrukt mijn broer. Hij bedoelt: in het transport probeer je dat altijd te voorkomen, een lege rit. ‘En waarom komen ze van heinde en verre?’ vraag ik. ‘Waarom schrapen mensen de supermarkten leeg?’ zegt hij.

Nog zoiets: een tekort aan containers. De vriend van zijn jongste dochter werkt bij die aardappelhandel. Als ze voor dit allemaal begon eens plotseling zestig containers nodig hadden, konden ze dat met één telefoontje regelen. Nu zijn ze dagen aan het bellen om ergens een paar roestige containers op te duikelen. ‘De meeste containers zijn in China blijven steken,’ zegt mijn broer. Wanneer ze in China weer beginnen, duurt het een week of zes tot acht voor die in Rotterdam zijn. ‘En da’s alleen de vaartijd,’ zegt hij, ‘die containers moeten natuurlijk eerst gevuld worden en daarvoor heb je fabrieken nodig die iets kunnen maken en daarvoor heb je weer virusvrije mensen nodig die hun huizen uit mogen.’

Zijn dochters zorgen ondertussen voor oma die tot voor kort iedere dag op de fiets langskwam, de stofzuiger liet snorren, de was opvouwde, het aanrecht afnam, bedden verschoonde, aardappels schilde. Bestralingen hebben haar ritme bruut verstoord en nu zijn de rollen omgedraaid. Een van de twee zorgt zowel voor oma als voor moeder. Eén en al vitale beroepen.

De stukjesschrijver kan slechts de verhalen optekenen en bewaren voor later.

Vakkenkast

De man die op Marktplaats de hoge vakkenkast heeft gekocht, is keurig op tijd. Hij zet zijn auto in een van de parkeervakken recht tegenover ons huis. Zijn auto is beaujolaisrood en ruim. Thuis heeft hij al de achterbanken neergeklapt, nu verlegt hij drie witte doeken. Natuurlijk, iemand die een nette vakkenkast wil, is een georganiseerd mens.

Ik open de deur. De afstand tussen ons is krap anderhalve meter. Ik zeg dat ik de andere deur open ga doen en wijs naar links.

De man is middelbaar en slank. Hij staat buiten, ik binnen. De ochtendzon schijnt fel, de wind komt uit het oosten. De kast staat direct naast de deur. Ik wijs alle onderdelen aan: de achterwand, de twee zijkanten, de middenstaander, de bovenkant, de onderkant, de tien plankjes, het zakje met alle schroeven. Ik let erop dat ik de planken niet aanraak.

De man heeft oranje met grijze werkhandschoenen aan. Hij begint met de langste planken. Ik zou je graag helpen, zeg ik, maar nu maar beter van niet. Het is goed, zegt hij.

Als hij alles in zijn ruime auto heeft gelegd, komt hij terug. ‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt hij. De oostenwind is koud. Ik doe een stap naar achteren, hij overhandigt me een biljet van twintig euro. Aan R heeft hij al eerder twintig euro aanbetaald. Ik aarzel, pak het dan toch aan en leg het op een nog te verkopen kast. In de winkels mag zo’n transactie niet meer. De man zegt: ‘Ik heb meer van deze kasten, ik wilde er eentje naast zetten, ik dacht: ik ga even naar Ikea. Maar deze hebben ze niet meer.’ ‘Al lang niet meer,’ zeg ik, ‘daarom is de vraag op Marktplaats best groot.’ Ik doe nog een paar stappen naar achteren, pak een van de vier inzetlades en vraag of hij die wellicht kan gebruiken. Hij bekijkt de inzetlade. Ik zeg dat wij ze gebruikten voor cd’s en dvd’s, maar ja, zeg ik, wie heeft die nog. ‘Nou, wij wel,’ zegt de man. ‘Wat wil je er voor hebben?’ vraagt hij. ‘Wat heb je er voor over?’ ‘Ik begin met tien euro,’ zegt hij. Ik kijk bedenkelijk. ‘Vijftien.’ ‘Voor alle vier?’ ‘Nee,’ roep ik, ‘per stuk.’ Ik pak de grote boodschappentas met de rails en het beslag. ‘Voel,’ zeg ik, ‘er zit veel zwaar materiaal in, om het gewicht van die cd’s aan te kunnen, om de bakken soepel in en uit te schuiven.’ Hij vraagt wat ze gekost hebben. Ik zeg dat ze niet goedkoop waren, met zijn vieren even duur als de kast. In werkelijkheid heb ik geen idee. ‘Valt het front op de kast of erin?’ ‘Erop,’ zeg ik. Hij heeft andere lades, die vallen er ook op. ‘Veertig euro,’ zeg ik, ‘voor alle vier.’ We hebben een deal.

R die klaar is met zijn telefonische interview voor de Albrandwaardse radio wat later ook nog gebruikt zal worden op RTV Rijnmond, komt aangelopen. Hij ziet de man twee inzetlades pakken om mee naar buiten te nemen. ‘Ik ga berooid weg,’ zegt de man tegen R. ‘Ouwe handelaar,’ R slaat een arm om me heen. De man komt terug met twee briefjes van tien en eentje van twintig. Ik leg ze op het andere biljet. We kletsen wat over de toestand. ‘Je komt uit Ede toch?’ vraag R. ‘Dan is Apeldoorn niet ver toch?’ ‘Vlakbij,’ zegt de man. R vertelt over de deurtjes die hij aan iemand in Apeldoorn verkocht heeft en die we eind maart in Harderwijk, wanneer we naar een feestje ter gelegenheid van een nieuwe wereldbewoner zouden gaan, zouden overhandigen, dat dat er nu niet in zit. ‘Ik kan ze meenemen,’ zegt de man. Ik laat één deurtje zien. De man loopt naar zijn auto om te kijken of hij ze nog kwijt kan, R zoekt contact met Apeldoorn, ik loop naar boven, niet alle vier de deurtjes staan al beneden, en ook het beslag moet ik nog bij elkaar zoeken en in een zakje doen.

‘Succes met de kast,’ zeggen we tegen de man. Ik pak de bankbiljetten tussen duim en wijsvinger, neem ze mee naar de keuken, leg ze op de tafel en was mijn handen met zeep en water. ’s Avonds stop ik het geld in mijn portemonnee.