Het eerste dat me opviel was het verjongde straatbeeld. Drie, vier knullen in de supermarkt op een tijdstip waarop ik ze nooit zag, meiden en jongens in kleine groepjes op straat, een beetje lopen, een beetje chillen, twee basisschoolmeiden die erop uitgestuurd zijn voor een boodschap. Misschien waren ze er altijd al, maar zie ik ze nu pas door de massale afwezigheid van de ouderen die hier volop wonen. Vanaf haar balkon hoorde ik de buurvrouw dit weekend naar een buurman van verderop roepen dat er bij haar niemand meer in komt. Met haar dochter zat ze maandag op gepaste afstand in het zonnetje in de achtertuin, jassen aan. Blij word ik als ik de man zie die iedere dag ongeveer op hetzelfde tijdstip als ik naar de groenteboer gaat, en dat nu ook blijft doen, dapper zijn rollator vooruit duwend. Aardbeien eet hij, het hele jaar door, dat is zijn medicijn. Ik schat hem rond de negentig.
Het tweede is ons tempo. De jacht is eruit, we hoeven nergens meer op tijd te komen, iedereen die niet op de vitale beroepenlijst staat hoeft nergens meer te komen.
En dan de stilte. Deden we het slaapkamerraam ’s nachts nog weleens dicht vanwege het nauwelijks aflatende gezoem van autobanden op asfalt kilometers verderop, nu hebben de vogels het rijk alleen. Zou iemand al aan het onderzoeken zijn of vogels tijdens de crisis met minder decibel gaan zingen?
Een straatapp is er al sinds 16 maart, opgezet na wat briefjes in de bus nota bene door een stel zonder profielfoto op Whatsapp. Van een zijbuurvrouw ging een moeder dood, op zeer gezegende leeftijd, maar wat een gedoe was het om in deze tijden een afscheid te organiseren. Een andere zijbuurvrouw die normaal het speelgoed bestiert op de bazaar heeft Jan van Haasteren legpuzzels te leen – ik ben eens voor haar ingevallen op de bazaar en stond er van te kijken hoe gewild die legpuzzels waren; mensen kwamen de hele dag door gelegde puzzels inleveren en namen voor een euro weer een nieuwe mee. In de straat achter ons zet iemand overdag een doos met boeken en tijdschriften buiten. Aan de overkant zijn flinke verkoudsheidsklachten, geen reuk, geen smaak, zou het …? Voorlopig gaat het goed. Als er boodschappen nodig zijn, schrijf ik, zeg het maar. In meer huizen blijken voorraden legpuzzels te zijn. De verkouden overbuurvrouw zet vanochtend zelf de papiercontainer terug in haar voortuin. Even frisse lucht.
Hoe weinig ouders met hun kinderen buiten speelden voor dit allemaal begon, ook dat valt op. Op de plek met de speeltoestellen basketbalt een vader met zijn dochter, zij legt hem uit hoe Scoola werkt. Nooit eerder zag ik hier een ouder spelen. Verderop jogt een vader met zijn dochter. Eerder zag ik al een moeder en een vader en twee kinderen op skates. Vandaag ook drie jongens op racefietsen, witte spillebenen, nog te weinig vet op de botten om de wielershirts te laten spannen. Dat gechill in en rond winkels zijn ze na een week wel zat, mag ook niet meer, ze fietsen naast elkaar, kletsen.
Bij de groentevrienden geven roodwitte plaklinten de vakken aan waar de maximaal twee klanten binnen moeten blijven. Boven de toonbank hangt tafelzeil. De groentevriend dacht aan plexiglas, net als bij de supermarkt, maar de groentedochter zegt dat dat ‘stervensduur’ is en toen hebben ze de jongen van de Hubo gevraagd en die heeft doorzichtig tafelzeil opgehangen: vanaf het plafond tot iets boven de toonbank, in overlappende stroken.
Transparant tafelzeil. In mijn ouderlijk huis lag het over het eigenlijke tafelkleed om het te beschermen tegen vlekken. Onder het tafelkleed lag weer een ander zeil om het kleed te beschermen tegen de tafelpunten. Regelmatig kocht ik met mijn moeder een nieuw stuk dat de winkelier van een grote rol afsneed. Mijn broer en ik waren getraind in niet morsen. Als we uit school kwamen mixten we een beetje aardbeiensiroop met Riedel sinas en die dronken we aan de huiskamertafel op, voor we onze schoolkleren verwisselden voor schobberkleren om buiten te gaan spelen. We aten er kaakjes bij en konden dat zonder te kruimelen. Toen was er die ene keer dat een van ons zijn beker omstootte. Bij ons was alles schuin – de vloer, het tafelblad – en dus stroomde de limonade over het gladde zeil zo van de tafel op de vloerbedekking. Het was voorjaar, mijn moeder was bezig met de grote schoonmaak, dat tapijt had ze misschien wel net geshampood. Ik zie haar gezicht weer voor me: een zeldzame mix van boosheid, wanhoop en vergeefsheid.