Mijn broer heeft een vitaal beroep. Vorige week heeft hij kapucijners gezaaid, deze week gaan de bieten erin, de oostenwind waait het land goed droog. ‘De aardappelprijs is ingestort,’ zegt hij. Zelf heeft hij geen aardappelen, dus hij kan me prima uitleggen hoe het zit. Driekwart van de Nederlandse aardappelen koken we niet meer zelf om ze daarna door de jus of de boerenkool te prakken maar gaan naar de patatfabriek. Of de chipsfabriek. Of een andere verwerkende industrie. Het grootste deel van die patat gaat naar de horeca in binnen- en buitenland. ‘Er zijn al patatfabrieken die helemaal plat liggen,’ zegt mijn broer. ‘Goed tegen de obesitas,’ zeg ik. ‘Denk je niet dat mensen dit massaal gaan inhalen als ze wie weet wanneer weer naar de Mac kunnen?’ ‘Dan kunnen ze nu al,’ zeg ik. ‘De afhaalramen in de drives zijn gewoon open.’
Iets voorbij bij mijn broer zit een aardappelhandelaar. ‘Hier op de dijk is het een gekkenhuis,’ zegt hij. Hij bedoelt dat het de afgelopen dagen een komen en gaan is van vrachtwagens uit Ierland, Spanje, Italië, Turkije. Normaal ziet hij zelden zulke verre nummerborden. ‘Ze komen dus leeg uit Italië,’ benadrukt mijn broer. Hij bedoelt: in het transport probeer je dat altijd te voorkomen, een lege rit. ‘En waarom komen ze van heinde en verre?’ vraag ik. ‘Waarom schrapen mensen de supermarkten leeg?’ zegt hij.
Nog zoiets: een tekort aan containers. De vriend van zijn jongste dochter werkt bij die aardappelhandel. Als ze voor dit allemaal begon eens plotseling zestig containers nodig hadden, konden ze dat met één telefoontje regelen. Nu zijn ze dagen aan het bellen om ergens een paar roestige containers op te duikelen. ‘De meeste containers zijn in China blijven steken,’ zegt mijn broer. Wanneer ze in China weer beginnen, duurt het een week of zes tot acht voor die in Rotterdam zijn. ‘En da’s alleen de vaartijd,’ zegt hij, ‘die containers moeten natuurlijk eerst gevuld worden en daarvoor heb je fabrieken nodig die iets kunnen maken en daarvoor heb je weer virusvrije mensen nodig die hun huizen uit mogen.’
Zijn dochters zorgen ondertussen voor oma die tot voor kort iedere dag op de fiets langskwam, de stofzuiger liet snorren, de was opvouwde, het aanrecht afnam, bedden verschoonde, aardappels schilde. Bestralingen hebben haar ritme bruut verstoord en nu zijn de rollen omgedraaid. Een van de twee zorgt zowel voor oma als voor moeder. Eén en al vitale beroepen.
De stukjesschrijver kan slechts de verhalen optekenen en bewaren voor later.