Ik dacht na over het gelddenken in de politiek. Een goede vriend wilde daar binnenkort iets over zeggen. Lodewijk Asscher was de laatste die ik het had zien doen. Iedereen ging minder kinderbijslag krijgen, had hij bedacht. Hij hield zijn hoofd een beetje schuin, zijn ogen tussen ernstig en droevig, en toen zei hij: ‘Het kan niet anders.’ Het verbaasde me hoe snel zo’n zelfbedachte natuurwet zijn weg vond. Mensen die op straat een microfoon onder hun neus geduwd kregen, zeiden: ‘Ik snap best dat het allemaal wat minder moet.’ Al volgde er altijd een maar. Ik vermoedde dat de ministers er met elkaar op oefenden in de spiegel van de Trêveszaal, op dat droevige, ernstige gezicht. Die ministers schoten zichzelf trouwens in de voet. Het was namelijk helemaal niet hun bedoeling dat wij ook zo schraperig en kaasschaverig en zuinig gingen doen als zij deden. Wij moesten ons helemaal niks van hen aantrekken en het geld laten lopen als water. Maar dat was nu juist wel een soort natuurwet. De menselijke neiging om mee te lopen met de groep die hard op de trom sloeg. Op Canvas was een documentaire over het aan de macht komen van Hitler. Kinderen leerden niet langer optellen en aftrekken met de prijzen van appels maar met wat kinderen het Duitse Rijk kosten. Een gezond niks aan de hand kind kostte 185 mark, een gehandicapt kind een veelvoud daarvan. Iets in mij wilde een lijntje trekken tussen die twee verschijnselen toen en nu, het leek zo logisch en dat was dus ook direct het gevaar van dingen ogenschijnlijk zo logisch voorstellen dat niemand meer nadacht over een alternatief.
Categorie: blog
Ochtend
Ik stond te wachten voor een stuk of wat haaientanden. De straat die ik in wilde draaien was heel druk en er stonden hoge auto’s langs de stoeprand geparkeerd dus ik kon helemaal niet zien wat er aankwam. Voorlopig trok een lange stoet auto’s aan me voorbij en het gaf niet, ik had de tijd, ik zat eerste rang en kon goed zien wat mensen ‘s ochtends in hun auto’s deden onderweg van hier naar daar. Een vrouw hield haar smartphone horizontaal bij haar mond alsof het een cracker was waar ze straks een hap van ging nemen; een man rommelde wat op de stoel naast zich, iemand toeterde en toen ging de man weer voor zich kijken; een vrouw stifte haar lippen en ze drukte zich een beetje omhoog en opzij uit haar stoel om haar lippen in het achteruitkijkspiegeltje te kunnen zien en dan was er nog een vrouw die haar telefoon gewoon aan haar oor hield, ze moest heel erg lachen. Iets verderop, toen het gelukt was voorbij die haaientanden te komen, fietste een jongen, hij droeg een zandkleurige broek die zijn gebruinde knieën en kuiten bloot liet en daarop droeg hij een lichtblauw overhemd, het zag er glad uit, het had lange mouwen die hij had opgerold en hij hield zijn armen over elkaar geslagen voor zijn buik en het jongetje met wie ik de afgelopen dagen zoveel op het springkussen had gesprongen had tegen mij gezegd toen ik mijn armen ook een keer zo had, dat je het dan koud had, en het leek mij dat deze jongen het ook koud had, want alle andere fietsers droegen lange broeken en jassen, maar ik snapte de jongen wel, het was een paar dagen prachtig weer geweest, lekker warm, slippers, korte broek, shirtje, dat werk en dan wilde je er niet zomaar aan dat het op een morgen anders was. En dus fietste hij hard, dan kreeg je het vanzelf warm; over zijn gladde overhemd hing een donkerblauwe rugzak en het kon best nog heel lekker weer worden. Hij haalde een man in een strak grijs pak in, die ook best hard fietste en bij wie de onderkant van zijn jasje flapperde door de wind of door snelheid. De man zat kaarsrecht, zijn fiets was helemaal niet netjes, eerder een oud barrel, misschien was het de fiets van zijn zoon, die de nette fiets van zijn pa had geleend, die nu nog ergens bij een vriendin stond of op een station, zo ging dat. Ouders en kinderen waren elkaars beste vrienden en ondanks het geklaag waren de meeste mensen eigenlijk heel rijk met meer fietsen in de garage dan het aantal gezinsleden, dat kon niet anders want er waren achttien miljoen fietsen in Nederland. Waren er nog kinderen die hun fiets iedere week moesten schoonmaken omdat de buren anders wel eens konden denken dat het daar een huishouden van jan steen was? De man in zijn nette pak maakte het niks uit wat ik van zijn barrel dacht, hij trapte fier door. Toen de ochtend voorbij was begon het heel hard te regenen en ik dacht aan de jongen met zijn korte broek en zijn opgerolde mouwen en ik hoopte dat zijn lessen nog niet waren afgelopen.
Vliegtuig
Ik zei dat het vliegtuig ging vertrekken en dat alleen jongetjes die zich uitgekleed hadden meekonden. De jongen met wie ik vandaag op de skelter had gezeten en in de attractie Carnaval Festival, kleedde zich razendsnel uit, niks geen oeverloos tijdrekgebabbel deze keer, en ik legde hem op mijn armen, zijn gezicht naar de grond, zijn armen een beetje zijwaarts om de vleugels uit te beelden, zijn benen gestrekt, en we vlogen een lange vlucht en toen zei ik dat we dringend een tussenlanding moesten maken omdat het vliegtuig te zwaar was, er moest brandstof worden geloosd en we maakten een tussenlanding op de wc en ik zei dat hij zoveel mogelijk eruit moest zien te krijgen vanwege het gewicht dus, en toen stegen we weer op en we vlogen een poosje en ik zei dat we weer moesten landen want de vleugels waren niet glad en wit genoeg, ik maakte gorgelende geluiden en we maakten een tussenlanding voor de wastafel en ik gaf hem een borstel en hij poetste grondig en toen stegen we weer op en we vlogen door alle vertrekken, ergens in de lucht kwamen we zijn moeder tegen en hij gaf haar een kus en we vlogen verder en ik zei dat hij zich klaar moest maken voor de landing, dat het slecht weer was boven de landingsbaan en dat het wel eens een beetje hobbelig en bobbelig kon zijn en ik liet hem in het ridderbed vallen en hij stuiterde een heel klein beetje en toen zei ik dat het vliegtuig de hangar in moest, ik sloeg het dekbed over hem en ik zei dat ook de grote deur van de hangar dicht moest en toen sloeg ik de ridderdeken over het dekbed. Ik zei dat het vliegtuig heel goed moest uitrusten, er kon altijd weer een nieuwe vlucht komen, en dat ik ging schrijven en hij zei dat ik over de ridderkamer moest schrijven en ik vroeg hem waar hij zoal aan dacht. Hij wees naar het ridderschild (er was een schild van vloer tot plafond met twee zwarte zwaarden) en naar de metalen schalen die aan het plafond hingen en waarin vuur brandde en naar de paarden die aan zijn voeteneinde klaar stonden met een klein schild en een zwaard er bovenop, klaar voor de strijd, en naar de bomen op de muur die je kon verlichten en waarin hij zou verdwijnen als hij met dat paard en het zwaard op stap ging. Ik vroeg hoe de knuffels heten die hij in zijn knuisten hield. Grote schaap en kleine schaap, zei hij. Het leek mij dat die niet mochten ontbreken in het verhaal.
Chocopasta
Ik smeerde pindakaas op een rijstwafel voor de jongen met wie ik de afgelopen dagen heel veel op het springkussen had gesprongen. Iedereen zat aan de ontbijttafel in huisje Ridder. Het blonde meisje uit huisje Safari van een paar deuren verderop in Villa Pardoes keek door het raam, lachte en deed onze deur open. Wij zeiden hallo en zij lachte een hele brede lach en ze liep direct naar de tafel, haar voeten stonden een beetje naar binnen, maar het lopen ging vandaag goed en ze reikte over de tafel en pakte de chocoladepasta en wij vroegen of ze van chocoladepasta hield en zij liet een langgerekt jaaaaa klinken en ze lachte weer en toen zeiden wij dat we dan eerst even aan haar papa en mama gingen vragen of ze wel chocoladepasta mocht en zij lachte gewoon en liep rond de tafel en nam de stoel in van de vader in huisje Ridder die even naar de ouders van het meisje liep en ze ging zitten en ze pakte wat boterhammen, het maakte haar niet uit dat het bord voor haar en het mes bijna op de grond vielen, en wat deed het er ook toe, dit jonge meisje had een duidelijk doel in haar leven, dat misschien ook maar heel kort zou duren, en hoeveel anderen konden dat zeggen, dat ze een duidelijke doel hadden? en ze reikte opnieuw, nu van de andere kant van de tafel, naar de chocopasta. Het mocht en de vader van huisje Ridder smeerde een boterham vol chocoladepasta en klapte die dubbel en zij duwde de boterham in haar mond, alleen het zachte stuk en er kwam een prachtige bruine tekening op haar wangen en even later kwam haar vader en die zei: he, schooier, had je nog niet genoeg gegeten? en ze lachte opnieuw en ze liet de korstjes liggen maar nam nog wel snel een hap van de chocoboterham op het bord naast haar, alleen van het zachte deel van de boterham, en toen had ze genoeg en stond ze op en liep ze naar haar vader en wij zeiden daaag maar daar had zij geen trek meer in.
Springkussen
Ik stond op een gigantisch springkussen. Het was rood met blauw en geel. Het lag als een ruimteschip in een grasveld waarvan de grassprieten heel dicht bij elkaar stonden en dat zo zacht was als fluweel. Ik sprong heel hoog en het jongetje met wie ik laatst had gevoetbald liet zich vallen en draaide zich op zijn buik en dan zei ik ‘elektriciteit’ en dan trilde hij als een garnaaltje op mijn sprongen en schaterde hij van het lachen omdat hij omhoog probeerde te komen wat elke keer net niet lukte en ik moest net zo lang doorgaan tot hij van het springkussen af was getrild, wat ook niet zomaar lukte. De broer van het jongetje kwam verderop met een skelter aan gereden en stopte en riep dat de trein klaar stond en zijn broertje riep vanaf het springkussen dat hij nog niet mee hoefde en dat was prima en de trein vertrok weer, zoals het een echte trein ook niet uitmaakt of ie leeg of vol is. De Amsterdamse Isa hielp mij met alle gewiebel. Hij was minstens twee keer zo oud als het jongetje waarmee ik was, zeker tien dus of misschien al twaalf of dertien. Isa probeerde zoveel mogelijk keer achter elkaar op zijn billen te vallen en dan weer op te staan, billen, voeten, billen, voeten. Eerst lukte dat maar twee keer en ik appplaudiseerde en toen lukte het acht keer en uiteindelijk lukte het wel veertien keer. Toen was hij moe. Morgen ging hij verder om tot twintig te komen, zei hij. Hij zou om zes uur beginnen. Ik zei dat dat lekker vroeg was. Maar hij bedoelde zes uur ‘s avonds, want overdag ging hij naar de Efteling. Dat mocht als je in Villa Pardoes zat, dan kon je alle dagen op ieder moment de Efteling binnenlopen. Je kreeg ook alles in Villa Pardoes, een prachtig huisje en een speelterrein, binnen en buiten, en eten en drinken bij aankomst en allemaal aardige mensen die alles voor je deden. En het voelde onwerkelijk, en dat kwam misschien wel omdat de tijdgeest zo anders klonk, je vooral hoorde dat er geen cadeautjes meer uitgedeeld konden worden en de overheid niks meer van doen had met het geluk van ons en dat geluk en voorspoed je eigen verdienste moest zijn, wat betekende dat ook alle ongeluk en ellende ook je eigen verdienste was. Hier was verdienste even heel ver weg. De enige voorwaarde per huisje was een ernstig ziek kind. Het was toeval of de loop der dingen dat ik via R het jongetje op het springkussen had leren kennen en dat ik nu ook hier was en dat ik zo hoog mogelijk springend en hij gierend van het lachen van het kussen afrolde in het fluweelzachte gras.
Karl Ove
Ik liep langs Memory Lane, dat ik misschien wel de beste lunchtent van Rotterdam vind. Ik was er voor de vakantie een paar keer geweest en ik hield mijn pas heel even in maar liep toen toch door want ik wist wat er nog allemaal in de koelkast lag en als er iets is wat ik niet kan dan is het eten weggooien en ik liep dus door en zag de gele buizen van de bibliotheek en dacht toen aan het boek dat ik besteld had bij Polare en waar ze me zaterdag over gebeld hadden dat het binnen was en ook al had ik het met een knipoog besteld om de schappen van de winkel te vullen, ik vond het niet netjes om het boek onafgehaald in de winkel te laten verdwijnen en dus liep ik door en duwde ik de glazen deuren open waar een sticker op geplakt was met Polare en daaronder Voorheen Donner + De Slegte, niets mocht meer herinneren aan de Selexyz-periode, en ik ging de roltrap af naar de kelder, ik vermoedde dat de klantenservice daar nog steeds zat en dat klopte en ik noemde mijn naam en de jongen, ik vermoed een werkstudent, liet mij het boek zien en wilde het al gaan afrekenen en ik zei dat ik het graag nog even wilde bekijken en dat kon en hij haalde het cellofaan eraf en peuterde de prijssticker van het cellofaan en plakte dat op het boek en ik nam het mee en zocht een stoel en bladerde door de nieuwste vertaling van drie toneelstukken van Seneca en ik aarzelde omdat ik voelde dat het niet was wat ik op dit moment wilde lezen, maar het door de recensent als een must was beschreven voor iedereen die iets wilde snappen van hoe goede teksten in elkaar zitten en ik liep met die aarzeling de trappen op naar de afdeling literatuur en keek of Steen op steen van de Poolse schrijver Mysliwski op voorraad was, dat had ik de vorige keer ook gedaan, maar het was er weer niet en toen viel mijn oog op Karl Ove Knausgard, ik had al besloten dat ik zijn boeken wilde gaan lezen en ik had net Schroder uitgelezen van Amity Gaige en ik voelde dat ik heel graag in Knausgard wilde beginnen en dus pakte ik het eerste boek, Vader, met de blauwe omslag en omdat ik ervan hou een boek pas te bezitten als ik er ook direct ik begin besloot ik Seneca in de kast te leggen. Er was geen ander exemplaar op voorraad, dus dat kwam goed uit.
2 minuten
Ik liep terug naar het Oostplein. Renate zei dat ze heel tevreden was over hoe het ging, ik had het idee dat de vakantie voor sleet had gezorgd, ik was bepaalde oefeningen vergeten en al dat lopen in de vakantie had de spieren aan de achterkant van mijn benen eerder korter dan langer gemaakt, terwijl je bij Pilates heel vaak je benen moet strekken en dan ook nog in een hoek van negentig graden boven je heupen. Op het Oostplein stond een vrouw afwisselend op haar telefoon te turen en rond te kijken. Ze droeg een vrolijk rokje. Het was prachtig weer. Op het nieuwe gemeentebankje zat de oude dame met het gitzwart geverfde haar en de grote zwarte zonnebril met glittertjes in de bovenhoeken te zonnen op haar zelf meegebrachte tuinstoelkussen. Ze had haar rok iets omhoog geschoven en haar blote armen gestrekt naar de zon gedraaid. Ik had haar al vaker gezien. Soms zaten er twee mannen met blikken bier op dat bankje. Die waren er nu niet. De turende vrouw met de telefoon vroeg of ze me iets mocht vragen. ‘Ik moet hier zijn,’ zei ze, en ze liet me het schermpje van haar telefoon zien en zoomde nog wat extra in. Ik zag een Google Maps kaartje waarop een blauw lijntje tussen twee punten. ‘Eerst maar eens uitzoomen,’ zei ik. Zonder context valt de wereld slecht te begrijpen. Ik pakte haar telefoon, ze protesteerde niet, ik duwde mijn duim en wijsvinger uit elkaar tot ik goed zicht had op de omliggende straten. ‘Het zou maar twee minuten lopen zijn,’ zei ze. Hele volksstammen gingen zo op pad. Ze kwamen op een station aan of uit de grond op straatniveau en lieten zich dan overrompelen door de twaalf windrichtingen waaruit ze konden kiezen en dan kregen die twee minuten plotseling een hele andere betekenis. Ik vond de Slaak, daar kwam ik net zelf uitgelopen. Ik ging er met mijn rug naartoe staan en draaide de telefoon. ‘Kijk,’ ik wees met mijn vinger op het kaartje en praatte misschien meer tegen mezelf dan tegen de mevrouw met het rokje, ‘dit is de Slaak, die ligt achter ons, die straat daar met dat grauwe gebouw met die blauwe band aan de onderkant is de Hoogstraat, dan moet het Groenendaal een van de straten achter dit huizenblok zijn. Nee, ik denk dat het hier recht voor ons ligt. Dat het de parallelstraat van de Burgemeester Van Walsumweg is. Waar dat uithangbord van Albert Heijn hangt.’ Ze bedankte me. Het voetgangerslicht sprong op groen. Ze zou er binnen twee minuten zijn. Ik liep de Hoogstraat in. Bij Kinki Kappers stapte iemand naar binnen met heel kort haar.