Ik stond te wachten voor een stuk of wat haaientanden. De straat die ik in wilde draaien was heel druk en er stonden hoge auto’s langs de stoeprand geparkeerd dus ik kon helemaal niet zien wat er aankwam. Voorlopig trok een lange stoet auto’s aan me voorbij en het gaf niet, ik had de tijd, ik zat eerste rang en kon goed zien wat mensen ‘s ochtends in hun auto’s deden onderweg van hier naar daar. Een vrouw hield haar smartphone horizontaal bij haar mond alsof het een cracker was waar ze straks een hap van ging nemen; een man rommelde wat op de stoel naast zich, iemand toeterde en toen ging de man weer voor zich kijken; een vrouw stifte haar lippen en ze drukte zich een beetje omhoog en opzij uit haar stoel om haar lippen in het achteruitkijkspiegeltje te kunnen zien en dan was er nog een vrouw die haar telefoon gewoon aan haar oor hield, ze moest heel erg lachen. Iets verderop, toen het gelukt was voorbij die haaientanden te komen, fietste een jongen, hij droeg een zandkleurige broek die zijn gebruinde knieën en kuiten bloot liet en daarop droeg hij een lichtblauw overhemd, het zag er glad uit, het had lange mouwen die hij had opgerold en hij hield zijn armen over elkaar geslagen voor zijn buik en het jongetje met wie ik de afgelopen dagen zoveel op het springkussen had gesprongen had tegen mij gezegd toen ik mijn armen ook een keer zo had, dat je het dan koud had, en het leek mij dat deze jongen het ook koud had, want alle andere fietsers droegen lange broeken en jassen, maar ik snapte de jongen wel, het was een paar dagen prachtig weer geweest, lekker warm, slippers, korte broek, shirtje, dat werk en dan wilde je er niet zomaar aan dat het op een morgen anders was. En dus fietste hij hard, dan kreeg je het vanzelf warm; over zijn gladde overhemd hing een donkerblauwe rugzak en het kon best nog heel lekker weer worden. Hij haalde een man in een strak grijs pak in, die ook best hard fietste en bij wie de onderkant van zijn jasje flapperde door de wind of door snelheid. De man zat kaarsrecht, zijn fiets was helemaal niet netjes, eerder een oud barrel, misschien was het de fiets van zijn zoon, die de nette fiets van zijn pa had geleend, die nu nog ergens bij een vriendin stond of op een station, zo ging dat. Ouders en kinderen waren elkaars beste vrienden en ondanks het geklaag waren de meeste mensen eigenlijk heel rijk met meer fietsen in de garage dan het aantal gezinsleden, dat kon niet anders want er waren achttien miljoen fietsen in Nederland. Waren er nog kinderen die hun fiets iedere week moesten schoonmaken omdat de buren anders wel eens konden denken dat het daar een huishouden van jan steen was? De man in zijn nette pak maakte het niks uit wat ik van zijn barrel dacht, hij trapte fier door. Toen de ochtend voorbij was begon het heel hard te regenen en ik dacht aan de jongen met zijn korte broek en zijn opgerolde mouwen en ik hoopte dat zijn lessen nog niet waren afgelopen.