Ik stond op een gigantisch springkussen. Het was rood met blauw en geel. Het lag als een ruimteschip in een grasveld waarvan de grassprieten heel dicht bij elkaar stonden en dat zo zacht was als fluweel. Ik sprong heel hoog en het jongetje met wie ik laatst had gevoetbald liet zich vallen en draaide zich op zijn buik en dan zei ik ‘elektriciteit’ en dan trilde hij als een garnaaltje op mijn sprongen en schaterde hij van het lachen omdat hij omhoog probeerde te komen wat elke keer net niet lukte en ik moest net zo lang doorgaan tot hij van het springkussen af was getrild, wat ook niet zomaar lukte. De broer van het jongetje kwam verderop met een skelter aan gereden en stopte en riep dat de trein klaar stond en zijn broertje riep vanaf het springkussen dat hij nog niet mee hoefde en dat was prima en de trein vertrok weer, zoals het een echte trein ook niet uitmaakt of ie leeg of vol is. De Amsterdamse Isa hielp mij met alle gewiebel. Hij was minstens twee keer zo oud als het jongetje waarmee ik was, zeker tien dus of misschien al twaalf of dertien. Isa probeerde zoveel mogelijk keer achter elkaar op zijn billen te vallen en dan weer op te staan, billen, voeten, billen, voeten. Eerst lukte dat maar twee keer en ik appplaudiseerde en toen lukte het acht keer en uiteindelijk lukte het wel veertien keer. Toen was hij moe. Morgen ging hij verder om tot twintig te komen, zei hij. Hij zou om zes uur beginnen. Ik zei dat dat lekker vroeg was. Maar hij bedoelde zes uur ‘s avonds, want overdag ging hij naar de Efteling. Dat mocht als je in Villa Pardoes zat, dan kon je alle dagen op ieder moment de Efteling binnenlopen. Je kreeg ook alles in Villa Pardoes, een prachtig huisje en een speelterrein, binnen en buiten, en eten en drinken bij aankomst en allemaal aardige mensen die alles voor je deden. En het voelde onwerkelijk, en dat kwam misschien wel omdat de tijdgeest zo anders klonk, je vooral hoorde dat er geen cadeautjes meer uitgedeeld konden worden en de overheid niks meer van doen had met het geluk van ons en dat geluk en voorspoed je eigen verdienste moest zijn, wat betekende dat ook alle ongeluk en ellende ook je eigen verdienste was. Hier was verdienste even heel ver weg. De enige voorwaarde per huisje was een ernstig ziek kind. Het was toeval of de loop der dingen dat ik via R het jongetje op het springkussen had leren kennen en dat ik nu ook hier was en dat ik zo hoog mogelijk springend en hij gierend van het lachen van het kussen afrolde in het fluweelzachte gras.
Springkussen
Voeg toe aan je favorieten: Permalink.