Dostojevski

karamazovIk hoorde al mensen klappen, toen ik nog bezig was met Mitja Karamazov, die net alle schuld op zich had genomen, omdat alle andere gegadigden waren weggelopen en hij wel in staat was de zon te zien schijnen, ook al zat hij in een cel of in een strafkampmijn. Waarom kon ik niet ook zo snel schakelen naar de volgende scène, die waarin Aljosja Karamazov weer gewoon Krisjan Schellingerhout is, en broer Ivan weer Freek den Hartogh en broer Mitja weer Martijn van der Veen, en de stinkende, geraffineerde Smerdjakov, die op het eind ook een broer bleek en het mes in het lijf had gestoken, Erik Koningsberger, en hun vader Fjodor Karamazov die een seconde geleden nog dood lag te wezen in dat protserige bordeel van hem, gehaat door iedereen, weer gewoon Hans Trentelman, buigend en wel? Misschien wilden de mensen naar huis. Het was al kwart over elf. Toen ik eindelijk mijn handen tegen elkaar sloeg, had ik alleen nog zicht op staand, klappend publiek en daardoor dwaalde ik af naar wat een wetenschapper zondag in een programma over hardlopen zei: dat er bij iedere dreun van je voeten op de grond, maar evengoed bij applaudisseren rode bloedcellen kapot gaan. Onmiddellijk paste ik mijn klappen aan en dat kon alleen door te doen alsof, zonder geluid, ik wreef op een gegeven moment maar wat in mijn handen. Ooit zou in het kader van de volksgezondheid het klappen worden vervangen door wrijven.

Klein

treinIk zei tegen mijn broer dat ik moest rennen voor de trein. Hij dacht dat ik hem ging missen, maar ik zei dat het was omdat ik helemaal voorin wilde zitten omdat daar veel plaats was. Je kunt toch door de trein heen lopen, zei hij. Dat vond ik een scherpe opmerking voor iemand die nooit in de trein zit. Op het balkon was niemand en daar maakte ik het telefoongesprek af met mijn broer die zeventig kilometer verderop in de cabine van zijn trekker schuilde voor de eerste echte herfstregen. Daarna stapte ik de coupé in en op al die plekken die leeg leken zat een kind. Herfstvakantie. Een paar weken per jaar kwam je ze tegen buiten hun bewaarscholen.

Warmte

zon wolkenIk zag twee jongens reclamefolders bezorgen bij de overburen. Het waren van die pakketjes in cellofaan. Aan de ene kant zag ik het Kruidvat-logo, aan de andere kant laminaat, een bouwmarktfolder waarschijnlijk. De ene jongen droeg de stapel en een Nebraska-honkbaljack, de ander liep met één pakketje per keer de paadjes op naar de voordeuren. Hij had geen jas aan. Het was warm genoeg als er geen wolken voor de zon zaten. Ik zoek een systeem om de zonnewarmte van de voorkant van het huis naar de achterkant te leiden. Op dagen als deze kan het zo drie graden schelen tussen de door de zon verwarmde woonkamer en de van zon verstoken aangrenzende keuken. Er zijn weinig barrières, behalve een hoogteverschil: de keuken ligt lager. Ik moet het mijn zus vragen, die is architect. Familie is belangrijk. Een nicht vroeg of de steen al op het graf van mijn ouders stond, eigenlijk schreef ze dat ze dacht dat die nu al wel klaar zou zijn, en ze schreef ook iets over deze stukjes, dat ze die vaak las. Daarmee had ik twee aansporingen te pakken.

I am fine

tauberbachIk zat klaar op rij zes stoel veertien voor Tauberbach. Over de titel had ik vooraf niet nagedacht. Ik lees liever na afloop over een voorstelling, zoals ik ook liever pas ná een eerste bezoek aan een stad de reisgidsen lees. Bij de schouwburgingang had een aardige jongen mij een A4-tje in de hand gedrukt en dat leek me geen kwaad kunnen. Ik las dat de regisseur zocht naar bewegingen die ontstaan wanneer dansers ‘kruipen in dat stukje van hun hoofd waar de beschaving nog geen vat op heeft gekregen’. Dat klonk goed. Verder las ik dat zijn uitgangspunt een documentaire was over een schizofrene vrouw die in Brazilië op een vuilnisbelt leeft, die ‘in bijna onmogelijke omstandigheden toch met waardigheid probeert te (over)leven’.  ‘I am fine,’ zegt Elsie de Brauw, die de vrouw speelt, op het podium vol oude kleren, waar onder, op, tussen, in en boven vijf dansers haar medebewoners dansen. Vanaf de eerste seconde geloofde ik de vrouw en na anderhalf uur geloofde ik haar nog meer op die klerenbelt waar de muggen onophoudelijk zoemden en het er ruw en rauw en vies en liefdevol en zonder veel woorden aan toeging. Ik hoorde muziek van Bach gezongen door doven, wat de titel verklaarde, en ik wist dat ik zo weinig wist van de wereld buiten die kleine van mijzelf.

Vragen

treinIk dacht dat de vrouw mijn kaartje wilde zien, maar ze bleek van een onderzoeksbureau dat wilde weten hoe ik de reis die nog maar net begonnen was, had ervaren. Wat levert het mij op? vroeg ik. Ik was begin dit jaar gestopt met enquêtes, uit principe, het was een dik betaalde industrie geworden, niet langer bedoeld om het mij beter naar de zin te maken, maar om iets af te vinken en te kunnen zeggen: we hebben het onderzocht hoor, negenenzeventig procent van onze klanten is tevreden. De Amerikaanse hoogleraar Yong Zhao formuleerde het mooi in Trouw, al ging het over onderwijs en niet over dienstverlening. Hij vond het prima als leerkrachten in de klas bij individuele leerlingen diagnostische toetsen afnamen, om te kijken waar een kind stond en hoe het verder kon worden geholpen. Maar volgens hem werden toetsen vaak met een heel ander doel afgenomen: om scholen, leerlingen en leerkrachten onderling te vergelijken; om onszelf ervan te verzekeren dat een kind wel wat geleerd had en dat een docent wel gedoceerd had. En wat kreeg je als je scholen, landen en leerlingen ging vergelijken met toetsen? Dan gingen ze vals spelen. De vervoerder nam niet eens de moeite mijn reisbeleving zelf te ondergaan, het huurde een bureau in, dat zich ook niet in die trein waagde, maar een goedkope gepensioneerde door de treinen liet wandelen. De vrouw die mij het briefje gaf met een pen, was aardig en monter, het type lieve oma op wie de kleinkinderen in de basisschoolleeftijd verzot zijn. Ze zou straks terugkomen om mijn briefje op te halen, en dat deed ze ook. En ik wilde niet onbeleefd zijn en principes kon je soms laten varen.

Keuzes

groentemanIk ging direct na het opstaan naar de groenteboer, omdat alle fruit op was en ik daar graag de dag mee begin. Hij was nog bezig kisten en dozen buiten te zetten, ik vroeg of hij al open was. Voor jou dag en nacht, zei hij. Ik bestelde mandarijnen en witte en blauwe druiven, die in grote trossen in manden lagen en een bordje ervoor waarop ‘onbespoten’. Ik vroeg de groenteboer of hij ging uitbreiden, nu zijn buurman ABNAMRO dichtging. Voor zijn huidige vloeroppervlak betaalde hij tweeduizend euro, zei hij, daar zou dan tweeduizend per maand bijkomen en ook nog eens zeventigduizend euro verbouwingskosten. Dat zijn heel veel appels, zei ik. En hij kreeg er niet meer muren mee. De medewerker met de nieuwe, gelaserde ogen zag het wel zitten, meer vloeroppervlak en dan in het midden een enorme ronde presentatietafel of vitrine. Ik bestelde nog een doos lekkere aardbeien en een tak van de lekkerste tomaten. Terug knarste het zand op de nieuwe bestrating onder mijn gympen. De jongens van de riolering waren bijna klaar met onze wijk, dan hadden ze er een klein jaar opzitten hier.

Bellen

124962112-bakeliet-telefoon-norm-1951-siemensIk had de afgelopen dagen veel instanties aan de lijn en ik wist inmiddels precies bij wie ik een plaatsnaam moest roepen waarna een stem zei dat ik werd doorverbonden met een hele andere plaats, en bij wie ik de combinatie 1, 4, 3, 1 moest intoetsen en bij wie ik op een voorgeschreven manier een postcode moest ophoesten én daarna 2, 5, 1 intoetsen. Er was iets geks aan de hand. Terwijl in de trein en op straat en in de klas en op iedere werkplek zo’n beetje iedereen diep gebogen over zijn smartphone verbonden zat en liep te zijn met de halve wereld, met een geheugencapaciteit in de broekzak om desnoods tienduizend contacten op te slaan, zat de moderne werknemer onbereikbaar te zijn achter een middeleeuwse vestingmuur van één telefoonnummer. Iemand had bedacht dat één nummer anno 2014 handig was, alsof er nog een eenentwintigste eeuwse mens was die ook maar één telefoonnummer uit zijn hoofd kon oplepelen. Het best bijgebleven is mij Gerda. Gerda zei dat meneer Koek niet in haar systeem voorkwam. En daarmee had ik een probleem. Dat zei Gerda niet, maar dat proefde ik aan alles. Dit was een vrouw die de hele dag door sukkels aan de lijn kreeg met irrelevante problemen, foute vragen en namen en plaatsen en het was haar taak de noeste boevenvangers, die types als ik van hun werk trachtte te houden, te vrijwaren van dit geneuzel. Pas toen ik zei dat ik meneer Koek een uur geleden nog een hand had gegeven op het door mij genoemde bureau, brak er iets in Gerda. Ze ging bellen met het bureau, dan moesten ze daar maar de in haar systeem ontbrekende meneer Koek opsporen. Na een poosje wachten kreeg ik Gerda er weer aan. Op het bureau werd niet opgenomen. Ze zou meneer Koek een terugbelverzoek sturen. Via welk systeem Gerda dat ging doen, vroeg ik niet, maar meneer Koek belde terug.