In de Bijenkorf klonk Japans, Engels en Russisch. Ik versta geen Japans, maar het was zeker geen Chinees dat uit de omroepinstallatie kwam. Het warenhuis had vorig jaar afscheid genomen van de driedaagse koopjesdwaas. Kennelijk was de taxfree klant de nieuwe prooi. De Nespressobar was weg, de kunst was al veel langer weg, bedden, designlampen, designstoelen, Apples: ook weg. In de Hema geen Japans of Russisch maar Hollandse aanbiedingen tussen vrolijke omroepgeluidjes. Bij Vroom&Dreesmann viel er niks meer om te roepen. Het lukte me niet een allerlaatste aankoop te doen voor de definitieve ondergang, dus kocht ik een brood. De broden hadden in de oven de ruimte gekregen om allemaal hun eigen vorm te vinden. Ambachtelijk. Wilde ik er niet drie? Eéntje kostte 2,65, drie 4 euro. Ik nam er drie. En nee, geen tasje.
Categorie: blog
Varen
Alhoewel Alzheimer niet direct dodelijk is, had een val, een gebroken heup, een ziekenhuisopname die niet helemaal vlekkeloos was verlopen, toch nog heel vlot het leven van onze overbuurman beëindigd, zo zouden we straks tussen de regels door in en rondom de kerkzaal horen. Maar eerst kwam de overbuurman nog voorrijden in de straat, in een extra lange lijkwagen met een dubbele set deuren. Voor wie wilde kon bij de kist zitten. Zijn dierbaren volgden hem in twee auto’s. De uitvaartondernemer had voor rouwstoetvlaggetjes gezorgd: zwarte driehoekjes met drie witte horizontale strepen op een witte plastic stok geklemd tussen de portierramen. Onwillekeurig peinsde ik van welk land de vlaggetjes konden zijn. Wij gingen te voet, net als onze buren, de buren van het zijpaadje kwamen met de fiets. De zoon, tevens onze overbuurjongen, man eigenlijk, met kamer aan de straatzijde, vertelde dat hij en zijn zus vroeger in het weekend graag bij hun ouders in bed kropen en dat zijn vader daar dan binnen de kortste keren een slagschip op woeste golven van maakte.
Schijnveilig
Ik wilde een theaterkaartje, surfte naar een website. Account? Nee, ik was er nog nooit geweest. Naam, adres, geboortedatum, telefoonnummer, m/v. Ik wilde alleen maar een kaartje! Ik belde. Waarom? De dame was een goeie. Ze zei, alsof ze de contacten met de brandweer persoonlijk onderhield: ‘Vereiste van de brandweer. Het klinkt niet fijn, maar als het ergste gebeurt, dan wil de brandweer kunnen vaststellen wie de verkoolde bezoekers waren.’ ‘En als ik een kaartje aan de kassa koop?’ ‘Dan moet ik officieel uw naam en telefoonnummer noteren. Als het druk is schiet dat er natuurlijk bij in. Daar kan ik voor op de vingers getikt worden.’ ‘Maar wie gaat de brandweer bellen als alle namen en telefoonnummers van de lijst verkoold in de zaal zitten te zijn?’ Ze zweeg. ‘En wat als ik acht kaartjes koop en die aan mijn nichtjes en neefjes geef?’ ‘Dan wordt u gebeld.’ En plotseling wist ik wat er mis was, in het klein en in het groot. Zo’n brandweer (en trouwens ook het theater) moest natuurlijk zijn energie helemaal niet vermorsen met het controleren van registraties voor de eventuele situatie na het erge, ze moest alle energie stoppen in het dagelijks openen van nooduitgangen, het testen van de brandvertragende werking van vloerbedekkingen, het meten van de hoeveelheid vet in de afzuigkap boven frituurpannen, het voortdurend dichtgooien van zaken die er een potje van maakten, zodat er nooit gebeld hoefde te worden. Maar die ruimte (geld) gaven we de brandweer niet. Daarom deed één van die Parijse terroristen ook geen enkele moeite zijn gezicht te verbergen voor de camera’s van dat Belgische tankstation. Waarom zou hij? Die camera’s hoorden tot dezelfde mosterd-na-de-maaltijdsystemen als die theater- en brandweerboekhouding. Knarsetandend maakte ik een account aan. Ik wilde het nieuwe werk van Judith Herzberg zien.
Buren
Geen klap van de brievenbusklep, toch hoorde ik beneden iets op de grond vallen. Het was bijna middernacht. Misschien was het de achterbuurvrouw op haar laatste ronde met haar hondje die vanmiddag zei dat ze haar kaartje in de bus zou doen. Op doordeweekse dagen, als ik in bed de krant lees met het raam een stukje open, is zij vaak de eerste die ik hoor, pratend tegen haar zoontje dat zo vroeg van alles aan het doen is, behalve op zijn fiets stappen om naar school te gaan. Sinds enkele weken is er een hond, een puppy nog, en die liet ze uit. Ik kwam net terug van een rondje rennen en in plaats van het gebruikelijke ‘hallo’ vroeg ik hoe het ging met de nieuwe huisgenoot. De achterbuurvrouw woont hier nu acht jaar, in het begin dacht ze dat hier alleen maar oude mensen woonden, tot ze ons zag. Ze is architect, haar man ook, hun huis is hetzelfde als het onze, we spraken over vloerisolatie, energiebesparing. Ze zei: kom eens langs, ik zal mijn kaartje in de bus doen. Maar deze plof klonk te zwaar voor een simpel visitekaartje. Ik liep de trap af, zag een rouwkaart. De zeeman (zo noemen we hem vanwege zijn donkerblauwe schipperspet) van schuin tegenover ons was overleden. Tussen de gordijnen door keek ik naar het getroffen huis. Op straat de overbuurvrouw, weduwe nu, ze was net klaar met haar rondje kaarten bezorgen. Alleen liep ze haar voortuin in.
Plat
De moeizame relatie met roem begon al ’s middags bij mijn neef die niet dacht dat het warme eiland waar hij heel bruin liep te zijn iets voor mij was. Weinig cultuur, weinig historie, veel BN’ers, schreef hij. Hij noemde wat namen die me wel iets zeiden zonder te weten waarom. ’s Avonds bespraken we in de leesclub Hermans’ Nooit meer slapen (1966). Arne, één van de Noorse studenten die met hoofdpersoon Alfred de Noorse wildernis in is getrokken voor geologisch onderzoek, zegt: ‘Eenmaal is de hele natuur bekend en voor mensen die haar bekend hebben gemaakt, zal niemand zich meer interesseren.’ Een andere onderzoeker, Mikkelsen, zegt dat het een kwestie van toeval zal worden. ‘Net zoals nu sommige mensen beroemd worden om dingen die niets bijzonders zijn.’ ’s Nachts las ik in het slot van Knut Hamsuns Mysteriën (1892) de koortsige gedachten van de hoofdpersoon Nagel, die vreest dat de verloofde vrouw op wie hij verliefd is geraakt, een groot man van hem gemaakt zou hebben: ‘Daar gaan ze dan, ze maken grote mannen van de meest willekeurige vaklui die toevallig de elektrische apparatuur hebben verbeterd of die toevallig genoeg spierkracht hebben gehad om heel Zweden door te fietsen. Ja, en men laat grote mannen boeken schrijven die het ontzag voor grote mannen bevorderen! […] Uiteindelijk zal elk dorp zijn grote man hebben, een kandidaat in de rechten, een romanschrijver, een poolreiziger van het allergrootste formaat. En de aarde zal heerlijk plat worden en simpel en eenvoudig te overzien…’
Nat
Halverwege de straat was de ‘Met een rivier in mijn armen slaap ik de hele nacht’ al vol. De jongen in stoer oranje pak met blauwe muts had de grijze bakken van de overburen nog aan de wagen gehangen, de andere jongen had hun grote Nordmanns met dikke stompe naalden nog in de gulzige mond gegooid, maar toen stapte de chauffeur uit, die de bek monsterde en besloot dat er niks meer bij kon, hij klapte de rode veiligheidsbalkjes in en tikte de treeplanken voor de jongens omhoog. Alledrie verdwenen in de cabine. Ik zocht het hele gedicht op, van de hand van de Chinees Hu Xudong, vertaald door Sylvia Marijnissen.
Rivieroever
‘Met een rivier in mijn armen slaap ik een hele nacht.
Ik ben vergeten hoe we elkaar hebben ontmoet,
in ieder geval trad zij buiten haar oevers,
stroomde over de straat, spoelde de lift in
en bereikte mijn kamer. Een rivier,
een beetje mollig maar met een sleutelbeen als brug,
vol langzaam stromend water
maar met een hoofd vol vlugge vissen,
die de hele dag thuis blijft, maar ’s nachts
aan slapeloosheid lijdt – die rivier ligt lichtjes
in mijn armen, luistert naar mijn verhalen over de zee
meer dan duizend mijl ver, over een wereld meer dan
tienduizend mijl ver. Heel snel sluit
elke druppel van haar lichaam de ogen,
wordt elke vis in haar hoofd stil
als de sterren. Vergetend
dat ik haar zachte golven vasthoud
slaap ik enkele generaties. Als ik ontwaak
en de gordijnen opendoe, zie ik
die bekoorlijke, luie rivier
in het zonlicht diepe liefde stromen.
Ruim een uur later kwam de vuilniswagen weer terug. Toen regende het inmiddels heel hard.
Reisgenoten
Een vrouw, een oma misschien, met een zachtpaarse Disney-telefoon in haar handen, de hoorn van de haak; omdat de jongen op rode Nikes voor mij zijn hoofd draait in de richting van de ingeblikte stem die uit het paarse apparaat opwelt, kijk ik ook. Halverwege het perron en tiener met een puppy in haar armen, ze wrijft zonder ophouden over de vacht van het beestje, ze hebben dezelfde kleur haar: roodbruin dat door zonlicht gebleekt is. Een man met een zwart ringbaardje op de straat voor het nieuwe fitnesscentrum haast zich, zijn tred zit tussen wandelen en rennen in, net als ik hoort hij de bel van de overwegbomen, de metro is in aantocht. Al zit een echte sprint er niet in, hij gaat het halen, áls hij zijn ov-chipkaart bij de hand heeft, en dat heeft hij. Ik blijf nog even staan tot ik hem bij de voorste deur zie binnenkomen, ga dan zitten op een van de stoeltjes die dwars op de rijrichting staan. Zo reis ik het liefst. Nota bene: de prijs van dit metroritje is ergens tussen eind vorig jaar en begin dit jaar geruisloos met drie cent verhoogd.