Van de rokken hing ik er vier terug in de kast, vijf gingen naar de mandarijnendoos. Van eentje weet ik nog dat ik ‘m kocht, heel veel jaren geleden. Het is een prachtige rok, maar niet voor mijn postuur. Dat is het grote voordeel van ouder worden, ik weet steeds beter aan welke kleuren en modellen en materialen ik rustig voorbij kan lopen. Twee pakken konden ook weg, prachtige pakken, nog uit de tijd dat de taille strak, de panden kort en de pijpen heel wijd waren, maar werk waarbij dergelijke pakken nodig zijn, zal niet meer komen. De schoenen bleken lastiger. Toch lukte het me de verzameling terug te brengen tot vijfentwintig paar en dat is inclusief hardloopschoenen, rubber laarzen, klusschoenen en bergwandelschoenen. Een vriendin met wie ik lunchte, was al drie jaar aan het opruimen. Haar man gooide nooit wat weg en verzamelde veel. Je eigen spullen opruimen is al een klus, maar die van een ander is een drama. Kun je je er moeilijk toe zetten, denk dan aan je geliefden. Een huis zonder schuur, garage, zolder en kelder helpt ook.
Categorie: blog
Verbouwing
‘We zijn wel van bed gescheiden,’ zei de man met de bruingrijze poedel op het perron, ‘maar niet van tafel.’ Schuin achter hem bouwden mannen in gele werkjassen met steigerpijpen tijdelijke trappen naar de perrons. Met de tijdelijke lift waren ze gisteren al bezig. ’s Avonds laat reageerden de schuifdeuren al niet meer op de mensen. Een vrouw trok aan de schuifdeuren en toen konden we er toch door. Het is bijna kerstvakantie en dan zal het stationsgebouw, of wat er nog van over is, dichtgaan voor een van de grote verbouwingen. Altijd als de kantoorforensen en de scholieren onder de kerstboom of op een Franse camping zitten, gaan bouwvakkers op en rond het spoor aan de slag. Deze mannen komen uit Twente, de voorbereidingen zijn al zeker een half jaar bezig, iedere dag is er wel iets weg of anders. Alle glas is vervangen door houten platen, de overkappingen op de perrons zijn al nieuw, bij de metro zijn ze helemaal weg, zelfs het dak tussen de twee muren is helemaal weg, de poortjes zijn weg, er staan weer losse incheckpalen. Toch hoef ik nooit door de troep te lopen, er wordt heel netjes gewerkt, alle materialen worden gescheiden afgevoerd. Waarom de rookpalen op de perrons zijn teruggeplaatst is een groot raadsel.
De vogels
Er gebeurt niet veel in De vogels van Tarjei Vesaas. Mattis woont samen met zijn zus in een schamel huisje bij een meer tussen de hoge bomen en verderop is een dorp waar hij soms heengaat voor een boodschap en op de weg ernaartoe liggen boerderijen waar Mattis wel eens gaat vragen om werk. Hij doet het niet graag, want meestal hebben ze geen werk of willen ze hem niet. ‘De slome,’ noemen ze hem in het dorp en hij weet dat. Zijn zus Hege zorgt voor het geld door truien te breien. In Mattis’ hoofd zijn altijd gedachten, de gedachten stoppen nooit, ze vliegen alle kanten uit en ze kosten zoveel energie dat hij zelfs bij een eenvoudig klusje als het uitdunnen van jonge planten al snel achterop raakt bij de andere werkers.
Allemaal vonden we het een ontroerend boek, en ook snapten we de pijn van Mattis, die heel goed door heeft dat hij anders is dan de anderen, hij wil graag net zo zijn als de anderen, maar het lukt hem niet. En als hij dan ook nog eens een houthakker onderdak belooft in hun huisje nadat hij die houthakker met zijn roeiboot heeft overgezet – als zelfbenoemd veerman, het enige werk dat hem wel lijkt te lukken al krijgt hij na de houthakker nooit meer een andere klant – en die houthakker en Hege krijgen een relatie, weet Mattis wel hoe laat het is. Want een relatie is voor twee mensen en daar past Mattis niet bij, die conclusie trekt hij gewoon zelf, dat hoeft niemand hem te vertellen. En daarom roeit hij op een mooie dag het meer op in zijn oude roeiboot met dat bijna-gat in de bodem.
Een gedenkwaardige dag
Om half drie moesten we bij De Doelen zijn. We liepen naar de hoofdingang, Z maakte zich op het toilet nog mooier dan ze al was en ik vlocht haar haren, maar ze besloot dat los toch beter was. Toen ze klaar was, bleken we naar de andere ingang te moeten. ‘Die deur,’ zei Z waar ze een bruine jongen naar binnen zag gaan. Er stonden veel mensen met een badge op hun kleding die ons welkom heetten en die ons leidden naar een balie waar we twee roodwitblauwe vlaggetjes kregen en waar Z haar id moest geven waarna haar naam op een lijst werd doorgestreept. Daarna liepen we naar een garderobe waar we onze jassen afgaven en daarna gingen we een brede trap op. Bovenaan de trap stond een feestelijke boog van rode en witte en blauwe ballonnen. We namen allebei muntthee en gingen zitten. Ik haalde twee muffins waarin een roodwitblauw vlaggetje was gestoken. Er waren veel mensen, kinderen, families, vrienden, de meesten feestelijk uitgedost. Iedereen maakte foto’s van elkaar, wij maakten ook foto’s. Ik vroeg een Afrikaanse man of hij een foto van ons samen wilde maken. Toen kwam een vrouw met een badge ons vragen om naar de zaal te gaan en Z wilde niet helemaal vooraan, graag een beetje hoger. We gingen zitten en we zagen de burgemeester al. Z is een keer bij hem op de thee geweest met haar klas. Z bekeek het podium en zei: ‘Moet ik daar straks?’ Ik zei: ‘Ik denk het wel.’ ‘Oeioei.’ De burgemeester hield een mooi, streng verhaal over plichten en rechten en vrijheid en de rechtstaat. Een mooie les maatschappijleer en staatsinrichting ineen. Ik leerde er ook nog wat van. Dat ik als ingezetene mijn land moet verdedigen als het in oorlog raakt. Toen begon de eigenlijke ceremonie. Als je je naam hoorde moest je naar voren komen, via het linkertrapje het podium op, dan bij de microfoon zeggen ‘Dat verklaar en beloof ik’ of ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’ en dan ging je via het rechtertrapje weer het podium af. De burgemeester legde nog uit dat bij de belofte de handen naast het lichaam bleven en dat bij de eed twee vingers van de rechterhand aaneengesloten ter hoogte van het oor gehouden moesten worden. De meeste mensen waren zo zenuwachtig dat ze toch vingers opstaken als ze de belofte uitspraken en dan moest het over van de burgemeester. Hij deed het liefdevol. Z zei: ‘Oh, ik ben met een Z dus ik ben nog lang niet aan de beurt.’ ‘Nou,’ zei ik, ‘je achternaam is met een A.’ Maar het ging kriskras door het alfabet. Niet veel mensen deden de eed. Z bewoog haar hand heel snel op en neer op haar borst. ‘Alles gaat zo zo,’ zei ze. Ik wreef even over haar schouders. Toen ze aan de beurt was, liep ik met haar mee tot voor het podium. Ze besteeg trots de trap, liep naar de burgemeester, bracht haar rechterhand naast haar hoofd en begon te spreken. ‘Twee vingers,’ zei de burgemeester, hij deed het voor. Van de zenuwen schoot ze in de lach, ze heeft een hele mooie lach. Ze drukte de andere vingers naar beneden en hield haar wijs- en middelvinger vlak bij haar oor. ‘Een beetje verder weg,’ zei de burgemeester. Ze deed een stap naar achteren. Nee, hij bedoelde de vingers, hij pakte haar arm en duwde die een beetje van haar hoofd weg. Ze wilde weer beginnen, maar hij zei: ‘En nu nog dicht bij de microfoon.’ Ze lachten nu allebei, de burgemeester en Z. Toen sprak ze helder en luid ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig.’ Niemand had nog zo ferm en overtuigd het Nederlanderschap aanvaard. ‘Applaus,’ zei de burgemeester. Hij gaf haar het papier, gaf haar een hand en draaide zichzelf en Z naar de fotograaf. Voor de zekerheid maakte ik drie foto’s.
Bouillon
Ik sneed ruim anderhalve kilo groenten en kruiden klein, verdeelde de stukjes over drie bakplaten en schoof die in de oven op zo’n tachtig graden. De deur liet ik op een kier zodat het vocht kon ontsnappen. Na ongeveer acht uur was alles kurkdroog en deed ik de gedroogde groenten en kruiden in delen in het bakje van de staafmixer. Sommige stukken lieten zich moeilijk vermalen. Daarna deed ik alles in een glazen weckpot. Nu had ik mijn eigen bouillonpoeder. Het huis rook nog twee dagen naar groentesoep.
Schoonheid
De grote bonte specht is er weer. Ik heb mijn houtblok met diepe gaten nog niet gemaakt, ik heb het blok nog niet eens in huis terwijl er bij de plas prima blokken liggen die in mijn fietstas passen. De imposante vogel met zijn rode broek komt, net als gisteren, vanuit het noordoosten over de tuin gevlogen, landt in een van de bomen van de buurvrouw, kijkt wat rond, maakt dan een korte vlucht naar onze pergola met de blauwe regen, hipt wat over de dwarsbalk naar voren, kijkt weer rond en maakt de korte vlucht naar de amberboom. Daar zet hij zijn pootjes op de stam en tikt zijn snavel in de holtes waar ooit takken zaten en nu vogelpindakaas. Ondertussen blijft hij rondkijken. Door de verrekijker bespied ik zijn zijdezachte lichtbruine buik, het heldere rood daaronder alsof iemand hem in een pot verf gedoopt heeft, de kunstige verdeling van het zwart en wit op zijn kop en rug en staart. Als hij genoeg heeft, vertrekt hij weer. Ik lees verder in het interview met hoogleraar psychologie Laurie Santos in de Volkskrant. Ze werkt aan Yale en woont sinds twee jaar ook op het universiteitsterrein en zag hoe angstig en depressief veel van de studenten waren. Ze zegt: ‘Ons brein heeft nog geen manier gevonden om goed om te gaan met het observeren van anderen die het beter doen of er beter uitzien dan wijzelf.’ Ze bedoelt dat we ons slechter voelen door de successen (rijkdom, schoonheid) van anderen, maar andersom voelen we ons niet beter als een ander minder succesvol of minder mooi of minder rijk is. Misschien dat ik me daarom op vogels stort. Ik voel me niet slechter door de schoonheid van de grote bonte specht. Integendeel.
Jurk
De jurken hingen zo dicht op elkaar dat ze niet in één oogopslag te tellen waren. Ik haalde ze uit de kast en paste ze allemaal. Tien jurken hing ik terug, negen bracht ik naar beneden. Ik twijfel nog of ik die negen in een kort programma zal wassen of dat ik ze in de vrieskou zal luchten. Daarna zal ik ze netjes opvouwen en in een mandarijnendoos doen. Ik heb vijf mandarijnendozen bij Albert Heijn gehaald. Die vormen een torentje waarin ik tot 16 januari, de dag van de eerstvolgende bazaar in de kerk hier vlakbij in het winkelcentrum, zoveel mogelijk spullen verzamel die werkloos en als ballast in huis staan en die een ander wellicht prima kan gebruiken. Ik ben benieuwd of ik extra dozen zal moeten halen. Tien jurken in de kast is nog altijd erg veel. En dat zijn dan alleen nog maar de jurken.