‘Ommoordmensen’ noemde NRC de meer dan twaalfduizend mensen die zich iedere vier, vijf jaar binnenste buiten laten keren voor de grote Rotterdam Study. Een deel van de mensen doet al bijna dertig jaar mee. Met de gegevens zijn inmiddels honderden onderzoeken gedaan en nu is er weer nieuws. ‘Zes jaar langer leven. Negen jaar minder ziek tijdens dat langere leven. Minder diabetes, hartziekten en longziekten. De kans erop stijgt door niet te roken, slank te blijven en een gezonde bloeddruk,’ schreef NRC 4 februari op de voorpagina. Ik ben zo’n Ommoordmens, ben al één keer aan alle apparaten en vragenlijsten en bloedbuisjes blootgesteld en alleen dat voelt al extra gezond. Vanwege het nieuws en het feit dat ik mijn rol serieus neem let ik deze dagen extra goed op bij de zebra, bij het staan op een natte houten tuinstoel met een hamer in mijn handen en vooral bij het de trap af lopen met iets groots, een kast bijvoorbeeld.
Categorie: blog
IFFR
Er was wel eens een jaar, zei de man naast me, dat bijna alle films tegenvielen. Maar toch was hij blijven gaan. Wij ook. De vijf films op die laatste dag van het jaarlijkse filmfestival geven iets van de stemming onder filmmakers weer wat je met een beetje goede wil ook kan zien als de stemming in de wereld. Er waren jaren dat er geen andere kleur voor handen leek dan die van kapot gebombardeerde gebouwen: Sarajevo, Tibet, Irak. Er waren gekke jaren: IJslanders en pony’s, Noren en curling, Oostenrijkers en de Alpen en een boerderij. Er waren frivole jaren: Bollywood-glitters. Er waren jeugddrama-jaren: mishandeling, armoede, drank, veel Engeland in mijn herinnering. Wat dit jaar zou worden zouden we snel weten. Een shot van heel hoog – de mogelijkheden van een drone met een camera eronder zullen we nog vaak zien vandaag – op een stad met ongelijksoortige, zandkleurige, soms half ingestorte bouwsels met platte daken waarop oude autobanden het plastic op zijn plaats houden. Overal vuilnis, rommel, nergens een snipper groen. Libanon, Beiroet, overvolle straten, zwermende kinderen, Zain, een twaalfjarige jongen die werkt bij een winkeltje, gasflessen en boodschappen wegbrengt en zo wat inkomen en eten bij elkaar scharrelt voor zijn ouders en talrijke broertjes en zusjes en daarmee ook hun illegale verblijf in een overvol gebouw veiligstelt. Als hij ontdekt dat zijn zus ongesteld is, steelt hij maandverband en draagt hij haar op het verborgen te houden. Maar het helpt niet, de baas van het winkeltje zit op een dag met zijn vader bij Zains ouders thuis en hij kan niet verhinderen dat zijn elfjarige zusje wordt uitgehuwelijkt. Hij vlucht, ontmoet de eveneens illegale Rahil uit Ethiopië die schoonmaakwerk doet en een baby heeft en in een krot woont. Zain gaat op baby Yonas passen, Rahil probeert aan nieuwe vervalste papieren te komen maar heeft het geld niet. Ze wordt opgepakt, gevangengezet. Zain zorgt voor de kleine Yonas, gaat weer – zoals hij ook voor zijn moeder deed – met zogenaamd verwassen recepten langs apotheken voor Tramadol, mengt de pillen door water, verkoopt de flesjes aan mensen die hun levenspijn willen verdoven. Op een dag is het hangslot op het krot vervangen. Een meisje dat ook op straat dingen probeert te verkopen, vertelt Zain dat ze naar Turkije gaat of naar Zweden waar ze een eigen kamer zal hebben. Zain informeert bij de man die Rahil aan papieren zou helpen, laat baby Yonas bij hem achter en keert terug naar huis om papieren op te halen die hij nodig heeft om ook weg te kunnen. Thuis ontdekt hij dat zijn uitgehuwelijkte zusje dood is. Zain pakt een mes, rent naar zijn oude winkelbaas en steekt hem neer. Zain krijgt vijf jaar gevangenisstraf. Als hij in zo’n overvolle cel op de tv hoort over kindermishandeling en een telefoonnummer dat je kunt bellen, belt hij. Hij wil zijn ouders aanklagen, waarom zetten ze kinderen op de wereld als ze niet voor ze kunnen zorgen, hen geen liefde kunnen geven? In de rechtzaal beroepen de ouders zich erop dat de dingen nu eenmaal zo gaan, dat anderen zeiden dat je gezegend zou zijn met kinderen, dat Allah je voor een dood kind weer een nieuwe zwangerschap schenkt; de winkelbaas, een knaap van eind twintig, begin dertig, nu in een rolstoel, dacht dat het wel kon, een elfjarig meisje bezwangeren, zo gaan de dingen in zijn buurt. Zains zaak wordt geseponeerd. Rahil wordt het land uitgezet, maar krijgt nog wel net op tijd Yonas terug.
In het echt is Zain een met zijn liefhebbende ouders uit Syrië gevluchte jongen die al acht jaar in Beiroet leefde zonder ooit naar school te kunnen omdat zijn ouders daarvoor het geld niet hadden, hij woont nu in Noorwegen. In het echt is Rahil een Eritrese vluchteling die een dag na de gespeelde arrestatie werd opgepakt, in de cel belandde en door tussenkomst van de filmploeg er weer uit kwam. In het echt is baby Yonas een meisje, haar Keniaanse moeder werd Libanon uitgezet, door bemoeienis van de filmploeg is het meisje inmiddels herenigd met haar moeder.
Capharnaüm heet de film. We zagen nog drie heftige films en één komedie.
Visolie
Mijn eerste herinnering aan G: we zijn zeventien, achttien, negentien, hij een jaar of zeven, acht ouder en onze gesprekken cirkelen rondom seks. Niets zo spannend als praten over dat waar we aantoe zijn maar nog niet hebben of doen. We schieten in een slappe lach waaruit we nauwelijks nog komen als G de groentewinkel erbij sleept. Komkommers, wortels, kroppen sla, volgens hem waren er vrouwen die het overal mee deden, veel liever en lekkerder dan een vent. Tig jaar later belde hij mijn vriendin met een satelliettelefoon vanuit een gebied waar alleen Artsen zonder Grenzen nog kwam en nam hij uit weer een ander land een lap Afrikaanse stof mee. Nu zijn zijn haren wit, al is hij natuurlijk niks veranderd zoals wij ook niet, en rijdt hij iedere zes weken een vrachtwagen vol pillen met visolie vanuit Roemenië naar het noorden van Noorwegen. Wij zijn net zo verbaasd als hij. Visolie naar Noorwegen? Terwijl de vissen zo’n beetje op de borden van iedere Noor springen? Hij had het weleens gevraagd daar in het noorden, wat ze daar toch met al die visoliepillen doen. Maar een duidelijk antwoord was er niet gekomen. De overgrote meerderheid van de krap vijf miljoen Noren woont bovendien in het zuiden. We opperden een internetwinkel die wereldwijd ‘echte Noorse visolie’ verkoopt en een goedkoop land gebruikt om de uit dooie vissen gewrongen omega 3-vetzuren tot pillen te draaien. Wie weet, zat er helemaal niks Noors in, ging het om Zuid-Amerikaanse visolie en was alleen het karton van het doosje Noors. Het was erg leuk om G weer te zien.
Baljurk
A kende het grote huis waar wij als kersverse studenten avonden bij elkaar zaten in de piepkleine kamertjes en over het leven boomden en grappen maakten over het strenge slaapbeleid: mensen van verschillend geslacht mochten niet bij elkaar op de kamer slapen, desondanks was er ’s avonds druk verkeer van matrassen over de gangen. In A’s tijd was het nog een jongensinternaat. Verderop was een meisjesinternaat en ergens daartussen stond de middelbare school waar al die internaatskinderen naartoe gingen. A kwam gewoon uit het dorp en ging ook naar die middelbare school en verbaasde zich erover dat internaatsjongens die het niveau helemaal niet aankonden er toch op een of andere manier doorheen gesleept werden. Het was de tijd dat kinderen van voor Philips en Unilever uitgezonden ouders in Nederland bleven voor hun onderwijs. Die jongens woonden dus aan het eind van de Verlengde Slotlaan, half in het bos, en toen gingen er nog geen matrassen over de gang maar werd er ’s avonds en ’s nachts langs regenpijpen geklommen, zei A. Ze was door een internaatsjongen gevraagd voor een bal in een van de statige benedenzalen. Haar moeder maakte er speciaal een jurk voor. A had zich ongemakkelijk gevoeld tussen de meisjes en jongens die zich moeiteloos rondom elkaar bewogen, al vanaf de wieg opgegroeid met bepaalde codes, de juiste danspassen. Maar op die jurk was ze na 57 jaar nog altijd trots, dat zag ik, diepblauw met zwart was ie met een strakke, brede band net onder de borst. Ze glimlachte en wreef haar vingers zachtjes over elkaar toen ze over de stof vertelde en hoe die voelde en iedereen zag in zijn hoofd een prachtige jurk.
0,09 m3 (3)
Twee jaar was ik student-assistent en gaf ik colleges over De mythe van de Amerikaanse uniciteit en De Verenigde Staten als industriële mogendheid. ‘Verklaar waarom de Amerikanen zich veel meer dan de Europeanen bezig houden met hun eigen uniciteit’ vroeg ik de studenten na tien of twaalf weken werkcollege. En: ‘Noem drie economische theorieën/maatregelen die in de verkiezingscampagne van 1980 de ronde deden in het conservatieve kamp en licht ze kort toe.’ De antwoorden zitten er niet bij in de archiefdozen, maar één theorie ging ongetwijfeld over de markt die alle problemen zou oplossen zodat de al behoorlijk bejaarde presidentskandidaat Reagan het rustig aan kon doen; een mantra trouwens dat ruim tien jaar later ook in de Nederlandse politiek aan zijn opmars begon en nog altijd niet op zijn retour is. In de archiefdozen ook twee handgeschreven briefjes van studenten. Niet toevallig mannelijke studenten. De een meldt dat hij vanwege een hersenschudding geen colleges heeft kunnen volgen en nu wil komen praten over de mogelijkheid om toch nog tentamen te doen. De ander levert tijdens het tentamen één blaadje in met daarop de mededeling dat hij ’s nachts lopende bandwerk doet in ‘een plasticsfabriek in het zuiden des lands’ en dat dat zo geestdodend is dat zijn hoofd nu volkomen blanco is. Toch wil hij een nieuwe kans wagen bij de komende hertentamens. ‘Wanneer vallen die trouwens?’ Ik googel de laatste. Hij werkt nu in een van de mooiste boekhandels van ons land.
Verstandskies
Ik zei dat ik dacht dat mijn verstandskies eruit moest – ik lette erop dat ik de klemtoon op de eerste lettergreep legde –, dat mijn mond niet meer helemaal open kon, dat saxofoonblazen pijn deed, maar toen ik eenmaal in de stoel lag, zei de tandarts: ‘Het is niet je verstandskies, het is het tandvlees.’ Dat was ontstoken. De pus kwam eruit. Hij gaf me een handspiegel en wees op twee gezwollen zakjes rondom de verstandskies die dus rommelde maar zich nog niet liet zien. Het was een jaar geleden begonnen en ik had de druk in toom gehouden met in listerine gedrenkte wattenstaafjes en tandenborstels. ‘Ik geef je een spuitje,’ zei de tandarts. Die moest ik voor een deel vullen met lauwwarm water en voor een deel met listerine. En dan het puntje van de spuit in zo’n zakje zetten. De punt had een lichte kromming. Ook kon ik eerst de spuit vullen met alleen warm water, de plekken schoon spoelen en dan als laatste het listerinemengsel er achteraan. ‘Mag het ook met pure listerine?’ vroeg ik. Tuurlijk, maar het was nogal duur, vandaar deze tips. Ander mondwater was ook goed, als het maar desinfecterend was. Zou ik de verstandskies er nu uit willen hebben, dan kon dat alleen met een operatie. Als de truc met het spuitje werkte, was het wachten tot de kies doorkwam en dan kon hij hem gewoon trekken. Tegen R die een dag eerder geweest was, zei de tandarts dat verzekeraars streng waren geworden, dat hij niet meer zomaar mensen naar de kaakchirurg mocht sturen, dat er een medische noodzaak moest zijn, ook al betaalden mensen alle kosten zelf. Toen ik uit de stoel opstond, gaf hij me een papieren handdoekje waarmee ik de druppels van mijn gezicht kon vegen. ‘En doe je haar even goed aan de achterkant,’ zei hij, ‘het is plat geworden.’ Dat laatste zegt hij altijd.
0,09 m3 (2)
Verder met de archiefdozen waarin zes jaar studie verpakt zit en waar ik tot nu toe vooral met verbazing naar kijk. Tegen het einde van de studie wordt het beter. Ik heb herinneringen aan het vak De televisie als cultuur over de invloed van televisie op de Amerikaanse samenleving waarvoor ik vijf weken lang het Nederlandse 8-uur journaal bekeek. De stopwatch die ik daarvoor kocht hangt nog aan de kapstok. Om het onderzoekje structuur te geven volgde ik het boek van H.J. Gans die in Deciding what’s news het Amerikaanse nieuws had geanalyseerd. Het was januari, begin februari 1990 en in mijn herinnering sprak Peter d’Hamecourt, toen correspondent in Moskou, ons met zijn grijzende bos krullen iedere avond toe. Tweederde van de Nederlandse journaalminuten ging naar buitenlands nieuws, schreef ik, wat oneindig veel meer was dan in het Amerikaanse nieuws, maar ook weer niet zo gek, omdat we als klein land nu eenmaal veel meer buitenland hebben. En er gebeurde nogal wat. In Oost-Europa en de Sovjet-Unie brokkelde iedere dag wel iets af wat we een jaar daarvoor voor onmogelijk hielden. En Zuid-Afrika maakte een begin met de afschaffing van de apartheid en Mandela kwam vrij. In de VS waren vier op de vijf mensen in het nieuws bekende mensen, in het Nederlandse nieuws was tweederde bekend (maar wel vaak dezelfden), eenderde onbekend (slachtoffers, demonstranten, een oudste inwoner, vrachtwagenchauffeurs die voedselpakketten naar Roemenië reden). Dat had ik niet verwacht, schreef ik, maar het kwam dus door die asymmetrie. Een paar bekende koppen slokten de meeste minuten op, de onbekende koppen waren allemaal verschillend, talrijker, maar kregen veel minder minuten. Gorbatsjov zag ik gemiddeld 2,5 keer per week met als goede tweede zijn Oost-Duitse collega Modrow; wie kent hem nog. Nederlandse ministers kwamen allemaal minimaal één keer langs – ‘minister Dales spande de kroon,’ schreef ik, ik zag haar zeven keer onder andere vanwege de politiereorganisatie, ook toen al –, daarentegen zag ik slechts vier Kamerleden en twee staatssecretarissen. Verder zag ik veel werknemers- en werkgeversvoorzitters vanwege ‘de veelheid aan CAO-onderhandelingen in deze tijd van het jaar’. Vinden die nog wel plaats anno 2019? O ja, ons staatshoofd kwam één keer langs, met een foto ter gelegenheid van haar verjaardag. Gisteren werd ze 81. Uitgesplitst naar gebeurtenissen vormde het politiek nieuws de grootste categorie, gevolgd door demonstraties en acties. En er was een binnenlandse storm die zelfs zonder beelden veel journaalminuten kreeg. Ik vond de hoeveelheid geweld meevallen, misdaad en schandalen zag ik ‘in beperkte mate’: een paar drugsvangsten, de burgemeester van Washington betrapt op het gebruik van drugs. ‘Ik denk dat wij niet bang hoeven te zijn dat het Nederlandse nieuws de Amerikaanse kant op gaat,’ schreef ik. De Amerikaanse kant was: politieachtervolgingen, showbizz, de grootste hotdog, een kat in een boom, de langste dit, de dikste dat. ‘Je bent wel erg mild voor het Journaal,’ schreef Maarten van Rossem eronder. Toch kreeg ik een zeven. Het zou aardig zijn het onderzoekje nog een keer te herhalen.