Twee jaar was ik student-assistent en gaf ik colleges over De mythe van de Amerikaanse uniciteit en De Verenigde Staten als industriële mogendheid. ‘Verklaar waarom de Amerikanen zich veel meer dan de Europeanen bezig houden met hun eigen uniciteit’ vroeg ik de studenten na tien of twaalf weken werkcollege. En: ‘Noem drie economische theorieën/maatregelen die in de verkiezingscampagne van 1980 de ronde deden in het conservatieve kamp en licht ze kort toe.’ De antwoorden zitten er niet bij in de archiefdozen, maar één theorie ging ongetwijfeld over de markt die alle problemen zou oplossen zodat de al behoorlijk bejaarde presidentskandidaat Reagan het rustig aan kon doen; een mantra trouwens dat ruim tien jaar later ook in de Nederlandse politiek aan zijn opmars begon en nog altijd niet op zijn retour is. In de archiefdozen ook twee handgeschreven briefjes van studenten. Niet toevallig mannelijke studenten. De een meldt dat hij vanwege een hersenschudding geen colleges heeft kunnen volgen en nu wil komen praten over de mogelijkheid om toch nog tentamen te doen. De ander levert tijdens het tentamen één blaadje in met daarop de mededeling dat hij ’s nachts lopende bandwerk doet in ‘een plasticsfabriek in het zuiden des lands’ en dat dat zo geestdodend is dat zijn hoofd nu volkomen blanco is. Toch wil hij een nieuwe kans wagen bij de komende hertentamens. ‘Wanneer vallen die trouwens?’ Ik googel de laatste. Hij werkt nu in een van de mooiste boekhandels van ons land.