Dennis en Dave

Ik kreeg een bed toegewezen. Mijn spullen en het kluissleuteltje kon ik in de la van het kastje naast het bed leggen. Eerst mocht ik nog even naar de wc. Daarna liep ik terug naar het bed en klom ik erin, het onderlaken was antraciet, het dekbed wit, het ruggedeelte stond omhoog. Ik draaide het kastje naar me toe, haalde het tijdschrift eruit, maar daar was de man die me uit de wachtkamer had opgehaald al. Dennis heette hij. Klopte de naam op mijn polsbandje? Ja. Hij scande de barcode. ‘Nu ben ik een product,’ zei ik.

De computer waar iedereen die hier opgenomen was, in zat, was draadloos en op wieltjes en in hoogte verstelbaar. Hij rolde makkelijk van bed naar bed. Dennis keek op het scherm. Ik kreeg twee witte pillen, een roze smartie en een beetje water. Toen ik dat naar binnen had gewerkt, wilde ik weer gaan lezen. Maar daar was Dennis alweer. Hij haalde het beschermfolie van een plakker en plakte die boven mijn rechterborst, een tweede plakker kwam boven mijn linkerborst en een derde moest ergens op de buik, ik sloeg de kimono open zodat hij erbij kon. Daarna pakte hij een kluwen snoeren waarmee iemand volgens hem had zitten vlechten, en toen hij alles weer een beetje uit de knoop had, zette hij de knijpertjes aan de uiteinde van de snoeren op de metalen puntjes in het hart van de drie plakkers. Daarna schoof hij een bloeddrukband om mijn rechterarm en sloot die aan op een scherm.

Met mijn linkerhand mocht ik ondertussen flink knijpen. Daar ging hij een infuus aanbrengen. Ik zei dat de binnendiameter van mijn aderen heel dun was. ‘We gaan het zien,’ zei hij en pakte alvast een dunnere infuusnaald. Toen ik klaar was met knijpen bekeek hij de rug van mijn hand, hij zag al een paar mooie. Maar eerst ging hij nog even gemeen doen. Hij bedoelde: zijn wijsvinger achter zijn duim haken, kracht op de wijsvinger zetten om die dan los te laten schieten tegen mijn aderen en dat een keer of vijf achter elkaar. Op de lagere school schoten we zo de balletjes die we van ons neussnot draaiden naar elkaar.

Ik sloot mijn ogen terwijl Dennis de naald door mijn huid prikte en in mijn ader schoof. Met stukjes tape plakte hij het infuuskraantje stevig op zijn plek. Ik dacht weer te kunnen lezen, maar daar kwam Dennis alweer aangelopen met een infuusstandaard op wieltjes met een zak eraan. Hij rommelde wat met de slang achter het bed langs en sloot de zak aan op het infuus op mijn hand; antibiotica met vocht stroomde mijn bloed in. Het kon even koud aanvoelen, ja dat deed het ook. Ik zat nu aan twee kanten vast. Toen druppelde hij nog neusdruppels in mijn neusgaten, dat kon even vies zijn. Dennis leek even klaar.

Ik maakte een paar foto’s van mezelf en het infuus en het scherm met de bloeddruk en hartslag en stuurde die naar R. Ik kreeg een fotootje terug uit de wachtkamer, hij schreef dat hij alle verbeterpunten aan zijn uiterlijk inmiddels wel voorbij had zien komen op het grote tv-scherm en nu maar eens wat ging werken. Hij had zijn laptop bij zich.

Soms werd er iemand weggereden, soms kwam er iemand terug, ik had er goed zicht op, de route begon tegenover mijn bed. Wie terug was kreeg een ijsje, wat water, een yoghurtje. Een man hoestte lelijk. Twee vrouwen in blauw kwamen via de route naar mijn bed gelopen: de oudste, ik schatte haar achterin de vijftig, stelde zich voor als de kaakchirurg die straks het klusje ging klaren. Ze vroeg hoe ik me voelde en of me verteld was dat er een kans was op een open verbinding tussen neus- en kaakholte en dat ik dan zeker tien dagen niet mocht blazen en snuiten. Ja, het was me verteld. Ik vroeg of zij er ook zin in had. Ja hoor. Ze lachte.

Een man in een iets lichterblauw pak met zijn mondkapje losjes om de hals kwam naar Dennis. Wie was de volgende? Eerst de vrouw naast me? Of ik? Ze overlegden even bij het mobiele computerscherm. De mondkap keek me indringend aan. Dennis wees naar me en zei: ze schrijft boeken, dus als je je best doet kom je er misschien in voor. De mondkap kwam naar me toe. Dave heette hij. Hij was de anesthesie-assistent. ‘Waarom gebruiken jullie die andere term niet meer,’ vroeg ik, ‘narcotiseur? Zoveel mooier.’ Had ik nog een beetje geslapen vannacht? Prima, zei ik. Dave begon me los te koppelen: het infuus, de bloeddrukband, haalde het bed van de rem en ging met me aan de wandel. Hij kwam uit Amsterdam, refereerde nog even aan de 4-0 van afgelopen weekend en dat als je een werkafspraak met Rotterdammers hebt, je een kop koffie krijgt en binnen tien minuten klaar bent en dan dus nog alle tijd hebt om naar Blijdorp te gaan. Amsterdammers ouwehoeren meer, zei hij. Vertel mij wat, zei ik. We reden door een gang met op de muur een foto van de Erasmusbrug. Wat deed hij als Amsterdammer in Rotterdam? Hij werkte bij Equipe, iedereen hier werkte bij Equipe, de klinieken zaten op verschillende plekken en dan moest je dan weer hier en dan weer daar werken. Hij drukte op een knop, een deur schoof open, hij reed me naar binnen. Dit moest de operatiekamer zijn.

Muts, kimono, sokken

Ik kende het pand goed, vroeger zat hier de RIAGG. We parkeerden op de grote P&R bij de metro en het loopje de trap op met rechts het waterspugende kunstwerk was nog onveranderd. Toch sloeg net voor het pand de twijfel heel even toe. R zei: het was toch nummer 11? Nee, het was nummer 10, dat wist ik zeker, maar op het grote bord langs de weg stond boven nummer 10 heel veel – Velthuis Kliniek, Helder Kliniek, Xpert Clinic, Handtherapie.nl – maar geen Ikazia. Pas toen we naar de ingang liepen, zagen we bij de deur een los bord, zo eentje die winkels op de stoep zetten met iedere week een andere poster erin met nieuwe weekaanbiedingen; daar was het logo en de naam van Ikazia.

Met vertrouwen stapte ik naar binnen. Maar bij de receptie twijfelde ik opnieuw. Ik zag twee dames in zwarte shirts, type schoonheidssalon, achter een hippe balie met zo’n veel te grote glimmende plantenpot erop en woontijdschriftlampen erboven. Was dit Ikazia? Ja, zij zaten hier ook voor Ikazia-patiënten. Ik gaf de oudste van de twee de brief, ze keek lang naar haar scherm, met haar muis klikte ze een paar keer, toen rolde er een bandje uit een printer, ik stak mijn rechterarm uit en zij deed het bandje om mijn pols. Ze wees naar links waar ik een vrouw op een klein bankje zag zitten. Daar konden we wachten. Pas toen we langs de vrouw op dat bankje waren gelopen, ontvouwde zich een wachtruimte die veel weg had van een lounge-achtige hotellobby: grote leestafel, planten, hippe stoeltjes, banken, zwart, grijs, glossy tijdschriften, gedempt licht, nergens tl-balken.

We gingen zitten op twee hippe grijze stoeltjes, rechts aan de muur hing een groot tv-scherm waarop een vrouw vertelde over haar borsten en hoe ze die nu dankzij plastische chirurgie weer helemaal tiptop had gekregen. Daarna kwam er een filmpje over anesthesie: zeer interessant, dit had ik best eerder willen zien, al had ik ook medelijden met de wachtenden die panisch voor naalden waren, want er kwamen er nogal wat overbloemd in beeld.

Het was misschien drie minuten na het tijdstip waarop ik me moest melden, dat er in de muur naast het tv-scherm een deur openging en een man in blauw operatiepak mijn naam noemde. Ik stond op, vroeg of de begeleider mee mocht – ik was zelf een keer begeleider toen bij mijn nichtje de amandelen eruit moesten, in een ander ziekenhuis, daar mochten de begeleiders gewoon mee – nee, hier kon dat niet, ik gaf R een kus en liep met de man mee. We kwamen in een kamertje, eigenlijk een sluis, met aan twee kanten deuren. Hij wees naar de groene muts, de blauwe kimono en de witte sokken die op een krukje voor me klaar lagen. Ik mocht mijn onderbroek en bh aanhouden, mijn kleren op een stapeltje leggen en de kimono, muts en sokken aandoen. Hij verdween door de tweede deur.

Ik deed mijn schoenen uit, daarna mijn vest, shirt, hemdje en spijkerbroek en tot slot mijn sokken en verwisselde die voor muts, kimono en witte sokken. In het tv-programma De Keuringsdienst van Waarde doen de programmamakers volgens mij altijd hun best om zoveel mogelijk haar onder zo’n haarnetje uit te laten komen als ze weer eens een kippenstal of een kefirfabriek in mogen, maar ik was hier niet om een modeshow te lopen dus stopte ik alle haar eronder. De kimono en de witte sokken associeerde ik met Japan en dat was lekker, want mijn gedachten bij Japan zijn die van ikigai en gezonde groente-etende mensen. Met mijn kleren op een mooi stapeltje en in mijn nieuwe outfit maakte ik in de spiegel een foto en stuurde die naar R. Hij stuurde een hartje en een kusje terug.

Toen werd er op de tweede deur geklopt, ik zei ‘ja’, een vrouw in blauw medisch pak met hoofdkapje op, maar een andere dan ik, wees me een kluisje waar ik mijn kleren in kon leggen. ‘Is het daar luidruchtig?’ vroeg ik. Die keer met mijn nichtje vond ik het nogal een herrie, veel en hard geklets van vooral ook de verpleegkundigen. De vrouw zei dat als ik iets uit mijn kluisje wilde, ze dat altijd voor me kon halen. Ik liet de oranje bouwgehoorbeschermers in mijn tas en nam alleen De Groene Amsterdammer, mijn leesbril en mijn telefoon mee. We liepen een zaal op. Links en rechts zag ik bedden met daarin mensen met groene mutsen en blauwe kimono’s, in het eerste bed lag een jongen met een band om zijn gezicht die bovenop was vastgestrikt. Hij glimlachte. Ik zei ‘hallo’ en tegen een meisje verderop ‘goedemorgen’. In onze groen-blauwe uniformen waren we hier allemaal gelijk.

Vogelpindakaaspothouderhuisje

Bij de Vogelbescherming bestelde ik tien kilo vogelvoer voor in de voedersilo. Ik lette er speciaal op dat het voer ook geschikt was voor de roodborst. Van het voer van vorig jaar aten vooral de koolmezen en de vinken, maar niet de roodborst en omdat ik net gelezen had hoe moeilijk de roodborst het had die niet naar het zuiden trok, wilde ik er zeker van zijn dat die in mijn tuin terecht kon. Verder kocht ik acht potten vogelpindakaas. Er was een aanbieding van een set van vier potten met een vogelpindakaaspothouderhuisje met beschermkooi. Die kooi moest voorkomen dat de kauwen alle pindakaas opaten of zelfs de hele pot meenamen zoals bij de buurvrouw een keer was gebeurd, maar dat zal een plastic pot zijn geweest. Deze Vogelbescherming-potten waren van glas en dankzij de beschermkooi konden alleen de kleine vogels erbij. Ik had nog een extra pindakaaspothouder gekocht, een bijna ronde kooi met het in het midden een houder voor de pot. Die laatste kon ik met mooi koord aan de onderste tak van de amberboom hangen, het huisje bond ik stevig tegen de nieuwe trellis voor het muurtje. Verder bestelde ik ook nog een halfopen nestkast gemaakt van een berkenblok die volgens de beschrijving geschikt was voor roodborst, winterkoning, witte kwikstaart en grauwe vliegenvangers.

Ik hing de twee pindakaaspothouders én de gevulde voedersilo in de tuin, liep weer naar binnen, keek om en daar waren de koolmezen al. Twee keken rond bij de vrij hangende pindakaaspot maar gingen niet de kooi in om van de pindakaas te eten, daarna ging er eentje naar het pindakaashuisje aan de muur, maar ook daar bleef het bij kijken. Bij de voedersilo gingen ze allebei wel de kooi in en namen iets in hun snavel: een zonnebloempit, een stukje pinda, havermout, gierst, van deze afstand was het moeilijk te zeggen. Iets later zag ik ook de roodborst eten bij de voedersilo.

Van de pindakaas is na een paar dagen nog altijd niet gegeten. Voor de berken nestkast moet ik nog een gat boren in de linkerpoot van de pergola.

Na de zomertijd

00:56 uur zomertijd. Een vogel slaakt twee kreten. Ze zijn eentonig en identiek, een beetje rauw, de vogel zal niet klein zijn, maar wie daar overvliegt? Ik zal de vogelgeluidencursus van Nico de Haan er weer eens bij moeten pakken. Om 08:00 uur zomertijd word ik wakker. R moet voorgaan in Tinte, ik wandel naar de plas: veel meerkoeten en iets minder futen. Ook bij het strandje meerkoeten en futen en ook wat meeuwen. Ik zal thuis moeten opzoeken welke het precies zijn. En duikers, menselijke duikers. De plas is op bepaalde plekken wel tien meter diep. En honden natuurlijk, een mens kan niet meer uit wandelen zonder een hond. Ik wandel verder naar het dodebomenmoeras waar ik ooit een vogelaar sprak die net het baardmannetje had gespot. Nu zie ik, als ik op mijn tenen ga staan en een goed plekje tussen het riet kan vinden, alleen een meerkoet, maar het geeft niks. De zon schijnt, de bomen vieren de herfst in oranje, rood en geel, in de bomen en het struikgewas hoor ik vogels die ik niet zie. Ik moet echt de vogelgeluidencursus van Nico de Haan weer oppakken.

Een soort broodje shoarma

Ik zei dat ik broodjes shoarma ging maken. ‘En proef ik dan vlees?’ vroeg R die mij al langer kent dan vandaag. ‘Proef je vlees in een broodje shoarma?’ vroeg ik, ‘shoarma is toch vooral knoflooksaus?’

Het enige dat ik niet in huis had, waren pitabroodjes, dus gingen we nog even naar de supermarkt. Sinds ik weet dat culinair schrijver Nadia Zerouali achter het merk Souq zit, koop ik dingen als harissa en pitabroodjes als het even kan van Souq. Ik pakte een pak pitabroodjes en controleerde de houdbaarheidsdatum. Die was een dag verstreken. Ik pakte de andere pakken, idem, er lag zelfs een verpakking met een THT van 11 oktober. Ik nam een pak pitabroodjes mee, we rekenden af bij de zelfscan, toen liep ik naar de servicebalie, liet het pak zien en zei dat alle verpakkingen die in het schap lagen over de datum waren. De jonge vrouw pakte de pitabroodjes, vroeg of we de bon hadden, nee, die korte bon gooi je bij de zelfscan direct weg zodra je er de poortjes mee geopend hebt. Ze scande de verpakking en pakte geld. ‘Maar,’ zei R, ‘we willen het product wel hebben. We melden het alleen maar.’ Ze gaf ons de broodjes terug, en 1,90 euro, want daar hadden we recht op.

Goed. Een soort van shoarma. Ik roosterde komijnzaad en korianderzaad in een droge koekenpan. Ondertussen sneed ik een rode ui in ringen, een rode paprika in blokjes en spoelde kikkererwten uit een potje goed af. Ik vijzelde de geroosterde specerijen fijn. Ik deed de kikkererwten, de ui en de paprika op een bakplaat en mengde die met twee eetlepels olijfolie, de komijn enkoriander, een mespuntje chilivlokken, een snufje kaneel en zout en peper. Ik schoof de bakplaat in de oven van 200 graden.

Nu had ik dertig minuten de tijd om wat sla te wassen en te drogen en die in een kom op tafel te zetten. Ook wat sambal deed ik in een kommetje en wat verkruimelde feta in een schaaltje en zette die naast de sla. Toen begon ik met de knoflooksaus. Ik roerde anderhalve eetlepel mayonaise, twee eetlepels dikke Griekse yoghurt en een halve eetlepel citroensap door elkaar. Een flinke knoflookteen sneed ik in grove stukken en bestrooide die met wat zout, waarna ik de boel met een plat mes tot moes wreef. Met wat zout en peper en wat fijngehakte bieslook en fijngehakte koriander roerde ik de knoflook door de mayoyoghurt. Ook de knoflooksaus zette ik op tafel. Tot slot deed ik wat baba anoush van Maza in een schaaltje, hummus kon ook.

Toen het half uur voorbij was, haalde ik het kikkererwtenpaprikamengsel uit de oven, draaide de oven naar de grillstand en legde de pitabroodjes nog even in de oven. Ook het kikkererwtenmengsel deed ik in een schaal.

We sneden de pitabroodjes open, besmeerden die eerst met baba anoush, legden er daarna wat sla op, vervolgens wat van het kikkererwtenmengsel en versierden de boel met een beetje sambal, flink wat feta en tot slot de knoflooksaus. Inderdaad, shoarma is knoflooksaus. En deze was goddelijk. R knikte instemmend. Dit was een broodje shoarma. En had je eenmaal zelfgemaakte knoflooksaus geproefd, dan kocht je nooit meer een potje of een knijpfles.

Tsundoku

In de Volkskrant vandaag een mooi artikel over de heropening van boekhandel Donner na de bijna-ondergang, de wederopstanding en de vijf verbouwingsjaren. ‘Wist je dat Donner in 1912 begon als gereformeerde boekhandel?’ vroeg ik R. Hij wist het niet, maar met de naam Donner vond hij het ook weer niet heel verwonderlijk.

Verderop een mooie uitspraak van Uberto Eco: ‘Het boek is als een lepel, een schaar, een hamer, een wiel. Als het uitgevonden is, kan het niet verbeterd worden.’ In mijn leesclub lezen drie van de zes altijd van papier; eentje leest, als er een e-book beschikbaar is, altijd van een scherm; eentje wisselt papier en scherm af, vooral als het boek zwaar is; eentje wil – uit tijdgebrek of omdat ze niet altijd zo’n heel dik boek in haar werktas wil rondsjouwen – nog weleens de luisterversie aanschaffen omdat ze dan onderweg en tijdens de afwas kan doorlezen.

En dan, in een apart kadertje, dat prachtige Japanse woord tsundoku: het kopen van meer boeken dan je ooit kunt lezen. Ja, ik ken tsundoku, ik heb nog een flinke voorraad ‘ongelezen’. Op de site Goodreads een uitspraak van de Amerikaans schrijver, uitgever en boekverzamelaar A. Edward Newton, die in deze neiging tot het kopen van meer dan ooit te lezen valt niks minder zag dan ’the soul’s reaching towards infinity.’ ‘Maar het valt toch wel mee bij jou?’ zei R. Dat was lief. Ja, geen stapels naast het bed en ook niet in de woonkamer of op de wc, ik ruim beginnende stapels regelmatig op. Ik heb zelfs een kast voor wachtende/ongelezen/half gelezen boeken, die ik zorgvuldig scheid van de gelezen boeken. Die laatste groep zet ik sinds 2012 op volgorde van ‘gelezen’ en zo kijk ik er ook vaak naar. O ja, toen en toen las ik dat en uit dat boek volgde weer dat boek, die schrijver.

Maar viel het echt mee? Ik maakte laatst een ruw schetsje voor een nieuwe boekenkast van honingraatkarton en kwam met de gelezen, half gelezen en ongelezen exemplaren al snel uit op 30 strekkende meter. Om zeker te weten hoe het met mijn recente tsundoku was, checkte ik mijn excel-leeslijst. Tussen 1 januari 2019 en nu begon ik in 34 boeken, 29 daarvan las ik uit, ik kocht er in diezelfde periode ook 29. Het viel dus best mee. In de nog-niet-uit categorie ook een kookboek. Dat was vanzelfsprekend nooit uit.

Herfsttuin

De herfst komt in de liquidambar van binnenuit. De eerste gele bladeren zitten dicht bij de stam, vooral bovenin. Ook verderop naar onderen zit tussen het groen geel, maar dat lijkt voor een deel losgekomen blad van boven. Bij de volgende regenbui of windvlaag dwarrelen ze de tuin in, het terras op. Ik weet niet of het vorig jaar ook zo ging. De amberbomen zijn beroemd om hun schitterende verkleuring van groen naar vlammend rood en oranje om geel te eindigen. In de linkerboom is in de top gelukkig een eerste warme gloed zichtbaar.

In de wilde bloemenstroken zijn nog voortdurend verrassingen: een paar felblauwe korenbloemen, verschillende composieten met als opvallendste een paar zonnehoeden met hun grote bolle, ronde zwartglanzende harten met daaromheen het felgele bloemblad; verder wat weegbreeslangenkruid met doorschijnende lila en witte klokjes.

De nieuwe planten van de Hessenhof lijken ook gelukkig. Twee van de zes Dikke Floskes hebben na het planten rode aren gemaakt waarmee ze vrolijk wiegen in de herfstwind. De ‘Sprookjes uit de Oeral’ phloxen waarvan ik de stelen vanwege meeldauw bijna kaal moest knippen hebben ondanks dat euvel lang roze gebloeid al is dat nu praktisch over. Op de meeste stelen zit weer nieuw blad. De twee ‘ruby slippers’ lobelia’s staan al sinds het planten dapper auberginerood te kleuren met hun kleine bloempjes. Daaromheen breidt de bodembedekkende dovennetel met zijn witgrijsgroen gevlekte bladeren zich gestaag uit. Een oudere dovennetel die naast de Japanse azalea staat en inmiddels een dicht tapijt vormt bloeit nog regelmatig met een of twee felroze bloempjes. Ook de grote ‘blaue auslese’ lobelia’s doen hun naam eer aan: drie van de acht bloeien nog altijd blauw, de overige verkleuren naar lichtgroen, al maken ze onderaan nieuw blad dat weer net zo groen is als van de nog bloeiende lobelia’s. Eén heeft tijdens een storm een deel van de regentonvoet op zijn kruin gekregen, waardoor zijn steel is geknapt. Maar hij zal er weer bovenop komen. De knautia of beemdkronen met hun luchtige, slordige, krullerige groei die links en rechts in de borders naast het siergras staan maken voortdurend nieuwe helderrode bloemen.

Dan is er nog de clematis. De rechter is al sinds het begin een zorgenkind waarvan de jonge scheuten en bladeren tegen de herfst volledig bruin kleuren en sterven om dan toch in het voorjaar of de zomer weer op te rijzen met een of twee nieuwe scheuten. De linker heeft zich inmiddels over de volle breedte van de linkerschutting uitgestrekt: een spanwijdte van meer dan twaalf meter. Nu zijn er zelfs scheuten die het terras opkomen en die ik dankzij de nieuw aangebrachte trellis op het muurtje verder kan leiden. De onderste delen van het traliewerk zijn voor de Toscaanse jasmijn, door de bovenste twee rijen weef ik de clematisscheuten: altijd willen ze verticaal, ik dwing ze horizontaal, weef ze iedere dag een stukje verder door het hekwerk.