Zelfreparatie

Er zat een knik in de hoofdstengel van de klimkomkommer. Ik zag een kleine opening in de holle stengel met daaromheen wat verkleuring en verdroging. Voorbij de knik zaten een paar beginnende komkommers, niet dikker dan het oplaadsnoer van mijn telefoon en meer grijs dan groen. De komkommer klimt langs een draad, als ik ‘m help tenminste en daar was tijdens de vakantie de klad ingekomen. Nu wikkelde ik de stengel en draad weer voorzichtig om elkaar heen, en precies zo dat het geknakte stuk niet langer knakte maar stevig recht werd gehouden langs de draad. Als een soort spalk.

Iedere dag keek ik even naar de komkommer en de kwetsuur. Ik zag nieuwe bloemetjes komen, en ook bijtjes vlogen af en aan. De teint van de komkommertjes bleef dof, al zwollen ze wel iets op. En toen ging het plotseling hard, overnight zeggen de Engelsen. In 24 uur tijd leken drie exemplaren groot genoeg om te plukken. Tien centimeter is het advies, maar je kunt ook kijken naar de schil. Die glansde bij alledrie groen, dan is het tijd.

Besverbranding

Tussen de nog onrijpe druiven hingen blauwe, verschrompelde exemplaren. Besverbranding door zonnebrand, leerde ik. Ik haalde alle verschrompelde bessen weg, ook de nog harde druiven met blauwe verkleuringen plukte ik van de trossen. De witte druif tegen de achterschutting had er meer last van dan de blauwe druif tegen de zijschutting. Die laatste krijgt de zon later.

Ik was er niet toen de temperatuur dagenlang boven de dertig graden uittorende, maar als de komende weken nog eens tropisch worden, weet ik dat ik er een parasol voor moet zetten, of een schaduwdoek boven moet spannen. Hoe doen ze dat in professionele wijngaarden?

Tussen het druivenblad zat iets dat leek op een mot, maar dan groter. Toen ik klaar was met het nakijken van de druiven, keerde ik terug naar de plek waar ik ‘m had gezien. Hij zat er nog. Ik maakte een foto en ging zoeken op internet. Misschien kon ik wel een bijzondere waarneming doorgeven op de Fenolijn van Vroege Vogels. Het bleek een agaatvlinder, een nachtvlinder uit de familie van de uilen, heel algemeen voorkomend in heel Nederland.

Bij de klimcourgette maakte ik een mannelijke bloem open om met de meeldraad de openstaande vrouwelijke bloem te bestuiven. Vanochtend stonden er zowel een vrouwelijke als een mannelijke courgettebloem open. Ik wilde al aan de slag gaan, maar een hommel had het karweitje ook opgemerkt. Hij vloog de mannelijke bloem in, begon stuifmeel te eten, ik keek of zijn poten en lijf goed tegen de meeldraad kwamen, toen verliet hij de mannelijke bloem en vloog diep het nectarwinkeltje van de vrouwelijke bloem in. Opnieuw keek ik of hij met zijn poten en lijf op de stamper kwam. Dat deed ie.

Voor de zekerheid klaarde ik het klusje ook nog een keer. Straks bij de lunch leg ik de courgettebloem op een broodje.

Een andere stad

Dit is weer een hele andere stad, ook een studentenstad, maar de studenten zien er anders uit dan in die vorige studentenstad waar we waren. Niet individueel, dan zien ze eruit als zichzelf, maar als groter geheel passen ze bij deze als anarchistisch bekend staande stad, de haren langer, de kleren fladderiger, de fietsen rammeliger. Hetzelfde zijn de huizen met voortuinen vol fietsen en de ruimte die er in bepaalde straten is voor wandelaars en fietsers en waar de auto slechts te gast is.

We zien bedelaars, daar kijken we van op, in onze eigen stad geldt een bedelverbod, ik moet ver terug in mijn geheugen om een bedelaar in het centrum van mijn stad voor de geest te halen, zwervers zie je ook nauwelijks meer omdat die voortdurend worden opgejaagd. Onze gastheer zegt dat het gasten uit de stad Groningen ook was opgevallen, die bedelaars. De gastheer oogt jong, maar is wel degelijk gepensioneerd en heeft tijd om af en toe gesprekjes aan te knopen met de mensen die hij voor de supermarkt treft en die om geld vragen. Mooie mensen, zegt hij, ingewikkelde mensen. Laatst gaf hij een man geld omdat die man onze gastheer zo graag eens wilde trakteren op een biertje op een terras. Soms nodigt hij deze man bij hem thuis uit, dan kookt hij voor hem.

Die maaltijd zal geweldig zijn. De keer dat we terugkomen van ons museumbezoek hangt het huis vol neusstrelende geuren, Thais, Indonesisch, zoiets. Iedere ochtend mogen wij aan de sjiek gedekte tafel in de smaakvol ingerichte kamer van onze gastheer ontbijten. Hij pakt uit met iedere ochtend een ander setje antiek servies, een mooie kandelaar met een kaars in de kleur van het servies, verder zilver, feestelijke schaaltjes en perfect gekookte en gebakken eitjes.

Op de zolderkamer is het heet, maar het bed is geweldig, zo eentje dat je met een paar drukken op de knopjes omhoog en omlaag kan doen. Er kunnen gelukkig veel ramen open, er is een ventilator en onze gastheer heeft twee mini-koelers gekocht die als blitse mini-speakers op de nachtkastjes staan. Het principe is eenvoudig: een kleine ventilator aangedreven door vier batterijen blaast lucht langs een scherm van lamelletjes die bevochtigd worden via een watertankje. Het werkt.

Het koelt trouwens alweer af. Dertig graden wordt in de schaduw niet meer gehaald, wat valt er te zeuren? We gaan op pad, langs de rivier waar mensen om tien uur al zonnen en zwemmen, door de polder, langs het kleinste kerkdorp van ons land en alles is even mooi.

Huis, chocola

Het museum heeft een buiten en een binnen. Eerst gaan we naar buiten. Er staan ronde huisjes met rieten daken rondom een binnenplaats. Je zou ‘hutjes’ willen zeggen, maar op de grond ligt beton en de muren zijn geel gepleisterd, er zitten geen ramen in, wel één lage opening die uitkomt op de binnenplaats. Aan de buitenzijde zijn de ruimtes tussen de huisjes dichtgemaakt met een muur, behalve op één plek. Op een uitlegbord staat dat er bewust maar één ingang is tot de groep huisjes zodat zicht kan worden gehouden op wie er komt en gaat. Rondom zo’n binnenplaats woont een familie bij elkaar.

De meeste huisjes zijn leeg, een enkele is ingericht met een houten kist, wat manden, een krukje, een paar emaillen schalen. Ik herken de kleuren en de schildering op de schalen: de rode rand, de blauwe, groene en rode bloemen op de buitenkant, de kleurrijke vis temidden van groen op de binnenkant van een serveerschaal. Vriendin Z heeft zo’n schaal.

Iets verderop, in een ander land, in een andere stijl van bouwen, is een kapperszaak met een houten kappersstoel, spiegels en meerdere posters aan de muur met daarop tientallen voorbeelden van hoe haar gevlochten kan worden of hoe kunsthaar in kapsels ingeweven kan worden.

Buiten is ook een terras met geel en blauw geverfde stoelen, krukjes en tafels, aan een loket halen we wat te drinken. Terwijl ik wacht tot mijn thee is afgekoeld, stuur ik Z een paar foto’s. Eerst die van de kapperszaak en die van de schalen. Ze vraagt of we in Afrika zijn. Ja, zeg ik. Dan durf ik meer foto’s te sturen, ook die van de gele huisjes. Ja, schrijft ze, zo zien de meeste huizen er in haar geboorteland uit.

Dan gaan we naar binnen. In het museum is een fototentoonstelling van kinderen die in de cacao-oogst werken of hebben gewerkt. Zestig procent van alle cacao wordt in Ghana en Ivoorkust geproduceerd. Daar staan de cacaobomen met de vruchten ter grootte van een kleine rugbybal. De cacaobonen geven zich pas prijs als de dikke schil van de vrucht wordt opengeslagen. Daarna worden de bonen in bananenbladeren gerold om te fermenteren en vervolgens in de zon gelegd om te drogen. Op een informatiebord lees ik dat voor cacao een internationale marktprijs bestaat die al jarenlang te laag is voor cacaoboeren om van te kunnen leven. Volwassen arbeidskrachten zijn te duur, daarom werken er veel kinderen in de cacao. 96 procent van de kindarbeiders in Ghana en Ivoorkust doet gevaarlijk, verboden werk: werken met machetes, zware lasten op hun hoofd dragen en onbeschermd spuiten met pesticiden. De helft van de kindarbeiders is tussen de vijf en elf jaar oud. 53 procent van alle chocola wordt gegeten in Europa. In Afrika zelf eet men nauwelijks chocola. Niet onverstandig.

Ik het land waar vriendin Z geboren is, is geen cacaoproductie. Of ze als kind chocola at, of dat er was, weet ik niet. Inmiddels is ze Europeaan maar chocola slaat ze meestal af. Omdat ze er puistjes van krijgt, zegt ze.

Tijdsloten

We verlaten de rijk gedekte ontbijttafel van Corrie en Piet. In dit paradijs hadden we best langer willen blijven, maar de volgende wandelingen liggen elders, de volgende B&B is zich al voor ons aan het gereedmaken. Dus nemen we na een goed gesprek over het leven afscheid. Tegen Corrie, die eigenlijk iets te veel van zichzelf eist en er geen vrede mee kan hebben dat haar tuin eigenlijk maar twee maanden staat te stralen, zegt R: als ik hier nog eens kom en je tuin is een lekkere wildernis, dan ben je genezen.

We rijden een klein stukje noordwaarts naar alweer zo’n alleraardigst dorpje. We waren hier eerder. We hebben nog tijd voor de klok ons tijdslot in het museum aanwijst. Schuin tegenover het museum is een grote buitensportzaak. We lopen er naar binnen. De eigenaar is een Rotterdammer, R zegt dat we hier eerder zijn geweest, dat ik me toen bekloeg over het feit dat sportshirtjes voor vrouwen alleen in blauw en roze te krijgen zijn, terwijl er bij de mannen een scala aan mooie kleuren hangt. Waarover klaagde je nou laatst? vraagt R aan mij terwijl hij doorpraat met de man. Over sportbroekjes die alleen in de kleur zwart in de winkel hangen. In deze winkel hangt niet zo heel veel. Ze hebben voorzichtig ingekocht, vanwege het virus, niet wetende wat er zou gaan gebeuren. Wel veel schoenen en rugzakken. Ik koop een oranje trui, deze hitte zal een keer voorbijgaan.

We gaan zitten op het terras voor het museum, we hebben tijd. Schuin er tegenover – het andere schuin dan de buitensportzaak – is een plein, er staat een marktkraam met schapenvachten, dikke sokken en kaas, waarom stalt iemand zulke spullen uit in de naar verluid heetste week die ons land sinds we het weer meten beleeft? Een marktwagen met kipspecialiteiten draait het plein op en gooit zijn luiken open, daar tegenover klappen een vrouw en een man de zijflanken van een kaaswagen open, de vrouw haakt een plastic achterscherm aan een luifel, de man hangt plastic flappen in de kleuren van de kraam met daarop in vrolijke letters ‘verse kaas’ aan de onderzijde, zodat iedere suggestie dat dit een wagen met wielen is die net nog op de snelweg reed, of door een flats vogelpoep, aan het oog is onttrokken.

Wij zitten in de schaduw, bewegen alleen onze handen om een tweede flesje Rivella leeg te schenken in een glas en dat glas naar onze mond te brengen en dat alleen al doet onze bovenlip parelen met druppeltjes. Toch druppelen er mensen in luchtige jurken en korte broeken met een boodschappentas in de hand de kleine markt op. Werklui duiken op en komen terug met bakjes met daarin iets dat lijkt op kibbeling met saus en een plastic prikvork. Is die kar die ik maar half kan zien een viskraam of toch een snackkar?’

In het museum is het 21 graden, R herkent de suppoost van de vorige keer, hij is strak in het pak en vertelt net als de vorige keer in een onberispelijk Nederlands en met grote deskundigheid aan willekeurige bezoekers iets over een schilderij waar ze naar turen.

Als we alles gezien hebben en ik wacht op R die naar het toilet is, gaat de man in het pak vlot de trappen of en af. In zijn hand een stuk schoonmaakpapier waarop hij zonet iets uit een spuitfles heeft gesprayd en dat hij nu over de trapleuningen beweegt. ‘Dat spul doet iets met de handen,’ zegt hij terwijl hij langs me loopt en zijn handen bestudeert, ‘zeker een half uur herkent mijn telefoon mijn vingerafdruk niet.’ Ik glimlach. Ik heb het ook weleens, als ik stevig in de tuin gewerkt heb of met hout en schuurpapier en een zaag in de weer ben geweest.

Na de 21 graden voelt het buiten voor even lekker warm. In de auto maken we de lucht weer koel, we zoeken een route zonder snelwegen, dat lukt. Hoe is het weer morgen? Nog steeds heet. Ik zoek op musea op onze volgende bestemming. Ja, er is een museum in de buurt. Ik boek een tijdslot.

Moestuinen

Het klinkt mooi, coulissenlandschap, maar het betekent veel minder bomen, nauwelijks bos, meer asfalt. De meeste ruimte in dit landschap is omheind: voor erven, weilanden, akkers. Gelukkig wordt er land opgekocht door natuurorganisaties en op die plekken verdwijnt het prikkeldraad en kun je weer over onverharde paden lopen. Op het einde van de wandeling is een landgoed dat eeuwenlang in dezelfde familie is gebleven. De laatste bewoners waren een broer en vier zussen. Allen bleven kinderloos. De vijf, baron en baronessen, bepaalden dat het landgoed met al zijn landerijen, boerderijen, een watermolen en dorsmolenhuisje één geheel moest blijven. Toen de laatste barones in 1981 overleed ging het landgoed over naar Natuurmonumenten.

Naast het landhuis is een historische moestuin. Vrijwilligers in groene poloshirts van de natuurorganisatie verzorgen ‘m. De oogst gaat naar de keuken van het restaurant in een van de bijgebouwen van het landhuis en ook de vrijwilligers mogen na het werk wat oogst mee naar huis nemen.

De vrienden die aan het eindpunt van de wandeling wonen, verbouwen ook groenten. In hun grote achtertuin staan drie zelf getimmerde moestuinbakken met daarin courgette, worteltjes, een paar bietjes, kruiden. Tussen de bakken liggen houtsnippers, restanten van de takken van allerhande struiken die ze uit de tuin hebben gehaald om in de borders ruimte te maken voor pompoenplanten en palmkool. Hebben ze zelf een hakselaar? Nee, geleend van iemand.

Tegen een lelijke muur heeft de vriend van Douglasplanken en speciaal lichtdoorlatend kunststof een kas gebouwd. Het ‘glas’ heeft hij onder een hoek van vijftien graden geplaatst zodat er een perfecte warmte- en lichtopbrengst is, zowel in de zomer als in de winter. In het kasje is het 36 graden met een hoge luchtvochtigheid. Er staan vier regentonnen van ieder honderd liter waarin hij regenwater opvangt en waarmee hij de tomaten en komkommers bevloeit. In de uiterste hoek zit het nachtverblijf van de kippen die achterin de tuin in de schaduw hun eigen ren hebben.

Eigen kippen, daar heb ik nog niet aan gedacht.

Nog meer bos

We verlaten het studentendorp en rijden noordoostwaarts. Halverwege slaan we af van de doorgaande weg en parkeren bij een station. Er is een parkeergarage met automatisch hek waarvoor je niks hoeft te betalen.

Het wordt vandaag net zo heet als gisteren, maar op het kaartje zie ik veel donkergroen. De bossen waardoorheen we zullen wandelen vormen de oostelijke zoom van de Veluwe, hebben namen als Onzalige bossen en behoorden vroeger tot de jachtdomeinen van de prinsen van Oranje. Daar zullen de bomen hoog en oud zijn. Halverwege de wandeling kleurt de kaart roze, daar ligt de heide van de Posbank en de Zijpenberg, Frank van www.frankwandelt.nl vindt de Posbank met afstand de mooiste hei van Nederland. Daar zal de zon ongenadig boven ons staan, maar met een aangename wind zal ook dat te doen zijn. Daarna volgen weer dichte bossen waar we langs mooie sprengetjes zullen lopen door het dal van een beek. O ja, en dat Frank deze wandeling een 9,5 geeft, heeft vast en zeker ook te maken met de heuvels, kuitenbijters, opgestuwd door gletsjers in de voorlaatste ijstijd, het hoogste punt ligt 110 meter boven NAP.

Maar ach, wat geeft het. Aan het eind van al die wonderschone paden zal een gekoelde bus ons in een kwartier terugbrengen naar de auto, waarna de auto ons in nog een kwartiertje naar B&B Bij Corrie zal vervoeren, waar Corrie ons met een ijskoud drankje allerhartelijkst zal ontvangen in haar bloemenpracht en prachtig gerestaureerde kolenvoorraadschuur van de voormalige bodewoning naast het voormalige gemeentehuis. Aan een houten tafel met onze voeten op oude vloermoppen die Corrie en haar man Piet met de hand hebben schoon gebikt zullen de paradijzen van deze dag samenvloeien. Het zal nog steeds warm zijn.