Kijken

object1761_1Ik zag een man in een zandkleurige overall tussen 120.000 bruine legkippen. Iets verderop hing een roodbont stiertje. Het stiertje was ooit een bijproduct van de zuivelindustrie – zonder jaarlijkse kalfjes raken de uiers niet vol –, maar inmiddels een volwaardig product van de kalvermesterij waar het stiertje in zeven maanden tijd van 45 kilo uitgroeide naar 270 kilo dankzij 350 kilo melkpoeder, 200 kilo maïs, 120 kilo brokken en 20 kilo stro. Het stiertje op de foto was nu 119 kilo. De foto’s hingen op de eerste verdieping in een gang van het Rijksmuseum. Je moest door de Waterloo-zaal om er te komen. Henk Wildschut had de foto’s gemaakt. Dat het 120.000 kippen waren en dat dat kalfje nu 119 kilo woog wist ik dankzij een roze brochure, waarvan er een stuk of vijf in een rekje aan het begin van de gang stonden. Een oudere dame met stevige schoenen die zonder die brochure langs de foto’s liep, zei: ‘Wat een nare industrie is het toch.’ Ik had Henk Wildschut op de radio horen zeggen dat wij ieder besef van waar en hoe ons voedsel gemaakt wordt, zijn verloren. We zagen het gewoonweg niet meer. Hij realiseerde zich dat mensen zijn foto’s schokkend konden vinden. Daarom waren die tekstjes belangrijk, zei hij. Arthur Doctors van Leeuwen zei vandaag in de krant: ‘De waarheid opent zich zelden spontaan.’ Op de foto’s werd ongelooflijk veel schoongespoten, omgekleed, gedoucht, gedesinfecteerd. Er was een vieze buitenwereld, de onze, en een van alle ziekten en bacteriën ontdane binnenwereld met kunstmatige overdruk zodat vervuilde lucht geen kans kreeg binnen te dringen. Henk Wildschut waste zijn tomaten uit de Nederlandse kassen niet meer. Ik bekeek de brochure, ik zag nergens een sticker of zoiets, en stak de brochure onder mijn arm. Naast de gang met de foto’s was de museumbibliotheek. Ik liep er binnen, keek omhoog langs de opeengestapelde boekenetages, voelde even aan de groene viltstrookjes onder de planken, ik dacht: dat moet ik onthouden, misschien kan ik het thuis ook toepassen om stof op de boeken tegen te gaan, ik scande de ruggen van de boeken, pakte New-York Nieuw-Amsterdam van Martine Gosselink uit de kast en ging zitten aan een van de lange tafels. Dat leek mij de beste manier om de schoonheid van deze bibliotheek te voelen. ‘Gebruik van ballpoint & pen niet toegestaan’ stond er op bordjes. Ik zag een jonge vrouw met twee iPads voor zich naar de tafel van de bibliothecaris lopen en daar uit een metalen bakje een potlood pakken. Er lagen er meer. Ik deed hetzelfde. De potloden waren allemaal puntscherp geslepen. Ze waren van Staedtler – Made in Germany. Ik voelde lichte teleurstelling dat in het Rijks geen potloden van Bruynzeel lagen. Op pagina 61 las ik over Griet Reyniers en Anthonie ‘de Turk’ van Salee, volgens de auteur ‘de eerste prostituee en de eerste moslim van Manhattan.’ Ze bezaten een boerderij ten noorden van het Singel, tegenwoordig Wall Street. Ik noteerde het verhaal in mijn notitieboekje, al was het maar om even met zo’n potlood in deze bibliotheek geschreven te hebben. Toen liep ik weer door de Waterloo-zaal en naar beneden naar de garderobe voor mijn jas en rugzak. Thuis haalde ik de brochure uit mijn tas. Toen pas las ik helemaal rechtsonder de verticale tekst NIET MEENEMEN A.U.B. PLEASE RETURN TO RACK. NU twijfel ik wat ik zal doen: de brochure met een aardig briefje terugsturen of wachten tot het museum mij een briefje stuurt. Voor het museum moet het een koud kunstje zijn. De op de camerabeelden onbekende vrouw met de roze brochure onder haar arm heeft bij de entree via een scan van haar museumjaarkaart immers een stukje van haar identiteit achtergelaten.

Luchtbal

object1762_1Ik zag havenkranen in de verte en perrons aan de andere kant van de ruit waar geen mens stond en waar de trein ook niet stopte. Noorderdokken stond er op een blauw bordje en even later, bij nieuwe perrons zonder mensen, Luchtbal. De mens die hier dagelijks langskwam verbaasde zich waarschijnlijk niet, ik keek naar de andere passagiers die dutten of over hun smartphone gebogen zaten, niemand keek naar buiten, maar omdat ik hier zelden langskwam zag ik die bordjes en die poëtische namen. De trein reed stapvoets. Misschien had de machinist een verloren mens gesignaleerd op station Luchtbal. Even later stapte ik uit in een diepe kelder, ik liep mee in de stroom reizigers, stapte een lange roltrap op, een vrouw voor mij zei tegen de man naast haar die het handvat van een grote rolkoffer vasthield, terwijl zij in de enorme kelder rondkeek: ‘het tocht hier helemaal niet’, ik kwam op een soort tussenverdieping en ging verder op een nog langere roltrap waarin een horizontaal tussenstukje zat. Bij de trap ernaast was dat ook: heel veel hardstenen treden, dan een plateautje om even op adem te komen en dan weer heel veel treden. De mensen op de roltrap hoefden niet halverwege op adem te komen en toch zat dat horizontale stukje er. Je kon gewoon blijven staan, de treden waren nu even niet schuin boven elkaar, maar in een zelfde horizontale vlak. Ik had de neiging af te stappen. Zo is de mens van kleins af aan geconditioneerd. Zodra de treden van een roltrap een gelijk vlak maken is het tijd ervan af te stappen. Maar nu dus niet. Toen ik helemaal boven was, waar het daglicht uitbundig was, stapte ik over op een andere trein. Die reed heel langzaam. Misschien hoorde dat hier zo. Ik wist het niet. Ik realiseerde me hoe fijn het soms is om niet te weten hoe de dingen gaan. Het scheelde veel drukmakerij.

Minimal art

object1763Ik vroeg mij af wat h.g. en p.f. betekende. De letters waren in kleine handschriften op een soort visitekaartjes geschreven. Die visitekaartjes zaten in het stapeltje reacties op mijn geboorte. Sommige kaartjes waren van geschept papier, anderen van gewoon wit karton met overal precies in het midden twee namen in een grijs gedrukte letter: voorletters en achternaam van de man, daaronder de echtgenote met voorletters en twee achternamen. Helemaal linksonder stond de dijk of de weg waaraan ze woonden en rechtsonder de plaats. En dus die twee handgeschreven letters: h.g. of p.f. In de kunst noemen ze dit minimal art. Er waren ook kaartjes met op de voorkant een vrolijk plaatje van een meisje in een wieg of in een mandje waarnaast een ooievaar. De kaartjes waren in grootte de helft tot een derde van de hedendaagse kaarten. De kleuren waren uitbundig, nauwelijks roze, en de getekende meisjes hadden niks babyachtigs. In alle kaarten was dezelfde tekst in sierlijke letters gedrukt: Hartelijk Gefeliciteerd met de geboorte van Uw Dochter. Daaronder of op de achterzijde waren met pen en wederom in bescheiden handschrift een of twee namen geschreven, soms vergezeld van een woonplaats. Annie Proulx zei laatst dat mensen in een agrarische gemeenschap er niet van houden de vuile was buiten te hangen. Ik dacht: zelfs schone was mag niet buiten. De kaartjes zaten in een kartonnen doosje. Zo’n doos waarvan het deksel even hoog en een fractie groter is dan het eigenlijke doosje en dat licht klemmend over het doosje heen schuift. In dit doosje had een Philishave gezeten, type 7743. Er stond een tekening van een apparaat met twee scheerkoppen op het deksel. Op de zijkant stond Made in Holland – Importe de Hollande. Helemaal onderin vond ik twee brieven. De ene was van het eigenaarsechtpaar van wie mijn ouders de boerderij en het land pachtten, de ander van de eigenaars dochter. Ze feliciteerden mijn ouders met mijn komst, het eigenaarsechtpaar sprak de hoop uit dat mijn ouders veel plezier van mij mochten beleven. De dochter, die wat later schreef, verwachtte dat ik al een hele baby zou zijn die lachte en gezelschap ging waarderen. En passant schreven ze over het wel en wee van hun eigen (klein)kinderen. Een zoon zat voor Shell in Engeland. Een kleinkind lag in het ziekenhuis. Er was sprake van wintersport en een verhuizing. De dochter had ook kinderen in de luiers. De brief van de boerderijeigenaar was geschreven op eigen briefpapier met bovenaan een woonplaats, daaronder een aanduiding die op een landgoed wees en een telefoonnummer. Ik googlede wat. Ik ontdekte dat de vrouw van de eigenaar in die woonplaats in 1964 namens de VVD de eerste vrouwelijke burgemeester van Nederland was geworden. De minister had haar al in februari voorgedragen aan de Koningin, maar omdat de PvdA per se ook een vrouwelijke burgemeester wilde benoemen en er geen geschikte kandidaten solliciteerden, moest er tot oktober 1964 gewacht worden tot er een vrouwelijke PvdA burgemeester gevonden was voor Geldermalsen. Samen kwamen ze in het Staatsblad te staan. Ik had mijn ouders nooit over het werk van de eigenaars vrouw gehoord. Of ik had niet goed opgelet. In de scheerapparaatdoos zat ook nog een klein doosje van juwelier Noorlander. Daarin zaten mijn melktanden.

Kiezen

object345_1Ik hoorde de nieuwslezer zeggen dat het CDA voor het eerst sinds jaren weer groter was dan de VVD. Negentien zetels. Eén meer dan de VVD. Pas in een volgende zin zei de nieuwslezer dat het om een peiling ging en niet om een verkiezingsuitslag. Ik ken iemand die aan die peiling meedoet. Hij kruist iedere week aan niet te weten wie zijn stem krijgt. Een kwart van de mensen in de peiling zegt niet te gaan stemmen of niet te weten wie zijn stem krijgt. Dat vermeldde de nieuwslezer niet. Die bracht de peiling zoals de NOS tegenwoordig graag alle cijfers brengt die van iedere realiteitszin gespeend zijn: als absolute waarheden voor een dag. In de peiling kreeg de PvdA elf zetels. Ik vroeg mij af welke partijen dan al die zetels kregen, maar de nieuwslezer was al weer bezig met ander nieuws. Ik had eergisteren Jolande Sap op tv gezien. Ze vertelde over haar weekenden toen ze nog politicus was, met name de zondag als die peiling weer bekend raakte. Zij kreeg de uitslag van die peiling overigens al op zaterdagavond en dan was het gedaan met de weekendrust en werd er direct druk heen en weer gebeld, zei ze. Ook al was ze inmiddels een jaar weg uit de politiek, haar hele lichaam trilde nog van de stress die ze al die zaterdagavonden en zondagen had gevoeld. Ik dacht aan David van Reybrouck die in zijn nieuwe boek Tegen verkiezingen stelt dat vandaag de dag het gewicht van de volgende verkiezingen zwaarder weegt dan die van de vorige verkiezingen. De kiezerskoorts is permanent geworden. De kiezer weet dat donders goed. Die speelt het spel van dreigen en jennen iedere week brutaler. Ik snapte plotseling veel beter wat er op dit moment in Den Haag gebeurde. Ik keek naar ministers, een premier en parlementariërs die permanent griep hadden, koortsig ijlden en het liefst zo stil mogelijk in een bed wilden liggen, de wol hoog opgetrokken. Ik overweeg nu een kliniek te beginnen waarin ik politici aanbied de ingegroeide thermometers uit hun lichaamsopeningen te verwijderen. Gratis. Ik ben niet bang voor vieze handen. Dat is dan mijn bijdrage aan de participatiemaatschappij.

Wachten

object346_1Ik zag donkere mannen matrassen uit een vrachtwagen tillen. De vrachtwagen was rood geverfd, hij had een ouderwetse neus die naar voren uitstak, waarop in gele letters De Theaterstraat stond. De matrassen waren duidelijk niet nieuw. Ik zag een grijze matras waarop iemand met viltstift Maria had geschreven. Ik zag een smoelige witte matras waaromheen een wijnrood hoeslaken. Ik zag een matras van niet meer dan puddinggeel schuimrubber met hier en daar een donkere vlek. Ik zag een dunne tweepersoonsmatras met een diepe kuil in het midden. De mannen sleepten de matrassen een voor een een grote ruimte in onder een kantoorgebouw dat er leeg uitzag. Op de gevel hing een groot spandoek waarop stond Geen mens is illegaal. De ingang was van glas, de deuren stonden open, je moest een paar trapjes op. Op de traptreden zaten andere donkere mannen. Iets verderop, links van het kantoorgebouw met het spandoek, was een Diamond Center. Daar zag het zwart van de Chinezen. Het was een slimme plek, recht tegenover het Rijksmuseum waar ik ook al heel veel Chinezen had gezien. De vrachtwagen stond half op het trottoir, half op het fietspad. Fietsers slingerden eromheen. Het was kwart voor vijf in de middag. De fietsers fietsen hard, hun blik lag in de verte, misschien al thuis, ze hadden geen oog voor de mensen die niet illegaal konden zijn en ook niet voor de Chinezen verderop. Wat ik niet snapte was dat de mannen niet met zijn tweeën zo’n matras naar binnen droegen zodat die niet over de trottoirtegels hoefde te slepen.

Clancy

object347_1Ik stapte in de trein. Voor mij liep een jonge vrouw. In haar linkerhand had ze een zeeblauw Tupperwarebakje met een melkwit deksel en een metalen vork. Dat ik aan Tupperware dacht, was een gok. Ik had vroeger in dezelfde kleuren een bakje gehad waarin ik mijn snoep bewaarde. Mijn doosje was plat en vierkant, dit bakje was rond en hoog. Het rondje bakje van de vrouw was bijna leeg. Ik ging zitten, op mijn laptop bekeek ik de krant, ik las over de dood van Tom Clancy, ik wist het al, ik had het in het 8-uur journaal gehoord. De journaallezer zei dat Ronald Reagan Clancy’s debuut The Hunt For Red October een perfect boek had genoemd en dat Clancy door de verkoop van zijn boeken schatrijk was geworden en dat er ieder jaar een nieuw boek van hem uit kwam. Een goede vriend, met wie ik naar het journaal keek, zei: ‘hoor je dat? Ieder jaar, zo doe je dat dus.’ Ik vroeg: ‘Heb jij een boek van hem gelezen?’ Ik klapte mijn laptop dicht, ik moest overstappen. Ik liep langs de jonge vrouw. Het Tupperwaredoosje rustte in haar schoot, met haar rechterhand hield ze de vork vast, die werkloos rustte in een piepklein hapje, waarin ik linzen onderscheidde en wortelsliertjes. Ik dacht aan de wortelsliertjes die ik gegeten had voor dat journaalbericht over Clancy’s rijkdom.

Bezem

object348_1Ik hoorde de vuilniswagen. Hij klonk anders dan anders, stiller, en hij was veel vroeger dan anders. Anders komt hij in de middag. Ik rende de trappen af, zette de fietsen tegen de andere muur en rolde de vuilcontainer naar de rand van de straat. Ik liep weer naar boven, naar waar ik net zat, en keek hoe een donkere jongen mijn bak aan de arm van de vuilniswagen haakte. Sinds ik mijn werkkamer aan de voorkant van het huis heb, bestudeer ik iedere week de vuilophaal. De jongens achterop de vuilniswagen zijn altijd jonger en hebben bijna altijd een donkerdere huidskleur dan de man in de cabine. De man in de cabine heeft een huidskleur die tussen Afrikaans bruin en West-Europees wit inzit. Het zijn ongewone kleuren in deze straat. Ik heb tot nu toe een keer een witte jongen achterop de wagen gezien en ook een keer een witte chauffeur in de cabine. Op de zijkant van deze ongewoon stille vuilniswagen stond: ‘Daar waar de bezem niet kan komen, verdwijnt het vuil nooit vanzelf.’ Daaronder stond in kleinere letters Nanni Balestrini, en daarnaast in nog kleinere letters Poetry International 2011. In de trams en metro’s en bussen hadden ook een tijdlang gedichten gehangen, maar daar waren ze al jaren geleden mee gestopt. Op wikipedia las ik dat Nanni Balestrini een Italiaanse experimentele dichter en schrijver is, geboren in 1935. Begin jaren zeventig had hij een boek geschreven ‘We willen alles’ over de strijd en de conflicten in de FIAT-fabriek. Ook had hij veel geschreven over de sociale bewegingen in de jaren zeventig en tachtig, krakers, radiopiraten met hun vrije zenders, en over de onderdrukking van deze bewegingen door de staat. Hij was actief geweest in de linkse buiten-parlementaire bewegingen en was beschuldigd van terroristische aanslagen, waarna hij Italië ontvluchtte. Recentelijk schreef hij over de camorra. Ik begon te begrijpen wat hij bedoelde met ‘Daar waar de bezem niet kan komen, verdwijnt het vuil nooit vanzelf’. Ik vroeg mij af of Balestrini wist dat een dichtregel van hem door de Rotterdamse straten rijdt. Misschien moest ik hem schrijven.