Ik zag donkere mannen matrassen uit een vrachtwagen tillen. De vrachtwagen was rood geverfd, hij had een ouderwetse neus die naar voren uitstak, waarop in gele letters De Theaterstraat stond. De matrassen waren duidelijk niet nieuw. Ik zag een grijze matras waarop iemand met viltstift Maria had geschreven. Ik zag een smoelige witte matras waaromheen een wijnrood hoeslaken. Ik zag een matras van niet meer dan puddinggeel schuimrubber met hier en daar een donkere vlek. Ik zag een dunne tweepersoonsmatras met een diepe kuil in het midden. De mannen sleepten de matrassen een voor een een grote ruimte in onder een kantoorgebouw dat er leeg uitzag. Op de gevel hing een groot spandoek waarop stond Geen mens is illegaal. De ingang was van glas, de deuren stonden open, je moest een paar trapjes op. Op de traptreden zaten andere donkere mannen. Iets verderop, links van het kantoorgebouw met het spandoek, was een Diamond Center. Daar zag het zwart van de Chinezen. Het was een slimme plek, recht tegenover het Rijksmuseum waar ik ook al heel veel Chinezen had gezien. De vrachtwagen stond half op het trottoir, half op het fietspad. Fietsers slingerden eromheen. Het was kwart voor vijf in de middag. De fietsers fietsen hard, hun blik lag in de verte, misschien al thuis, ze hadden geen oog voor de mensen die niet illegaal konden zijn en ook niet voor de Chinezen verderop. Wat ik niet snapte was dat de mannen niet met zijn tweeën zo’n matras naar binnen droegen zodat die niet over de trottoirtegels hoefde te slepen.