Ik was ergens op het platteland van Polen. De roman Over het doppen van bonen van de Poolse auteur Wieslaw Mysliwski had me daar gebracht. De afgelopen weken was ik nog in Zweden. Dankzij Vader en Liefde van Karl Ove Knausgard. Na Polen ga ik weer terug naar Zweden. Polen is een uitstapje. De hoofdpersoon in Over het doppen van bonen is een enorme kletskous. Er komt iemand bij hem langs, tenminste dat neem je als lezer aan, want de hoofdpersoon begint tegen die vreemdeling te praten. Onophoudelijk. Je krijgt de indruk dat de vreemdeling af en toe iets vraagt, maar dat weet je alleen via de kletskous die ogenschijnlijk een vraag herhaald die je als lezer niet gesteld hebt horen worden. Omdat Mysliwski in 1932 geboren is en het verhaal begint met het doppen van bonen dacht ik dat het verhaal ver terug in de vorige eeuw speelde. Misschien kwam het ook omdat ik ergens had gelezen dat de vertaler heel lang had geleurd om een uitgever zo gek te krijgen het werk van Mysliwski te laten vertalen. Ik dacht dat het oud werk was. Maar gaandeweg ontdekte ik dat het in het hier en nu speelde. Ik keek voorin het boek. Het was voor het eerst verschenen in 2006. Esther Gerritsen zei zaterdag in Trouw: ‘Het verbaast me meer dat mensen elkaar vaak wél snappen dan dat ze dat niet doen.’ Vanochtend zei Douwe Draaisma in Brands met boeken dat er een geel eendje op zijn stuur zat en dat hij daar ook een keer over droomde. Ik dacht onmiddellijk aan een fietsstuur en iets wat vergelijkbaar was met een bel, maar Wim Brands stak zijn handen naar voren alsof hij een autostuur in zijn handen had en vroeg in opperste verbazing wat een eend op Draaisma’s stuur deed.