Golven

radioIk hoorde Anna Enquist. Ze had het over haar laatste boek. Plotseling was ze er niet meer. Ik draaide aan de zwarte knop van de badkamerradio. Hij hing aan een dik koord, de ontvangst haperde wel vaker. Ik poetste mijn tanden. Even later zette ik de wekkerradio aan. Nu sprak Enquist over voetbal. Ze vond het jammer dat je op tv niet het hele veld zag, zeker nu met Van Gaal, zei ze, is het interessant om het hele systeem over het veld te zien bewegen. Toen was ze weer weg. Gewoon pats, zonder gekraak of ruis. Ik dacht aan wat ik laatst las: dat er iets nieuws kwam voor de zenderdoorgifte. Dat het huidige systeem ging verdwijnen. Maar dat kon pas als voldoende mensen nieuwe apparaten kochten. Want dat was de crux: voor dat nieuwe systeem had je nieuwe radio’s nodig. Ik dacht aan die onderzoeksjournaliste van EZ die laatst in beeld bracht dat fabrikanten bewust slechte spullen maken, zodat je al na een jaar een nieuw koffiezetapparaat moet kopen, of na vijf jaar een nieuwe tv. Mijn eerste tv kreeg ik van mijn zus. Hij was dertig jaar oud en kwam van de oma van haar toenmalige vriendje. Die oma deed de tv weg omdat ie zo zwak was geworden, zei ze, maar het was gewoon stof, ze had het elektrische ding nooit durven afstoffen. Ik heb nog zeker tien jaar naar die tv gekeken. Dat plotselinge wegvallen van Enquist gebeurde natuurlijk met opzet. De kwade geniussen hierachter hoopten dat we zo ontevreden zouden worden over de huidige zenderdoorgifte dat er een massale roep om het nieuwe systeem zou komen. En dan werden die nieuwe radio’s vanzelf wel gekocht. Mijn wekkerradio stond al meer dan drie decennia naast mijn hoofdkussen, hij was van randjes en tafeltjes gevallen, de draad was een keer afgebroken, maar ik had het ding gewoon open geschroefd en de boel gerepareerd. Op deze wekkerradio luisterde ik al zolang als ik me kon heugen naar Vroege Vogels en naar Met het oog op morgen. En nu naar Enquist, ze was zonder gekraak weer teruggekeerd, ze had het over psychoanalyse en dat de minister dat te duur vond, en Enquist snapte er wel iets van maar vroeg zich ook af of het zoveel goedkoper en beter was om mensen jarenlang onder de pillen te houden. Ik vroeg me af of dit nu ouder worden was.

Precisie

slagroomIk stond met mijn knieën tegen het witte porselein en toen kwam het al. Ik deed een stap naar achteren. Eerst waren er twee groene golven, ik herkende de avocado van de lunch van zo even, die kwam in kleine stukjes mee in het slagroene vocht, de kleurstof in sla is bijna even sterk als die in gras, dat wist ik van mijn nichtje die experimenteert met natuurlijke kleurstoffen. De derde golf was rood, het intense sap van bramen, aalbessen, aardbeien, mijn ontbijt, waar ook havermout bij had gezeten, maar die had geen kleur. Mensen zeiden weleens als ze hun eten prakten: in de maag gaat de boel toch door elkaar, maar dat was dus niet waar. Wat ik zag leek op een gedwongen ontslagronde: last in, first out. Omdat ik stond, spatte de boel flink op, ik reikte links van me naar het toiletpapier en veegde zo goed mogelijk de spatten en brokjes van de rand, met mijn rechterhand zocht ik de spoelknop, het water nam de boel goed mee. Beter had ik door mijn knieën kunnen gaan, maar daarvoor had ik geen tijd meer gehad, bij Roland Garros en Wimbledon meten ze de snelheid waarmee services geslagen worden, de maag kon er ook wat van als het ging om het gezwind omhoog sturen van onwelgevalligheden. Ik dacht nog: het denken stopt niet snel. De Gids was in navolging van the Paris Review een serie interviews begonnen met schrijvers over het hoe van hun schrijverschap. Peter Terrin was de eerste. Precisie had hij heel lang een keurmerk gevonden. Je mag over alles schrijven, verwerpelijk, smerig, als je het maar precies opschrijft. Er was een beetje groen op de witte wc-mat gespat. Sorry, zei ik tegen de gastheer, ik zal ‘m uitspoelen. Maar dat hoefde niet.

Vlucht

zwaluwIk hoorde wat vallen. M hoorde het ook. We gingen verder met onze websites, we speurden op onze dashboards naar waar we de header konden veranderen, en de afbeelding. De kleine zelfstandige moet van alle markten thuis zijn. Later zaten we in de tuin, gewoon midden op de dag, dat was ook zo’n markt die was weggelegd voor kleine zelfstandigen. M volgde de blik van poes, die eindigde op het smalle randje van de buitenmuur, net onder de dakgoot. Zwaluwtjes, riep M. Een heel nest. Ik zag het ook. Kleine vogels die af en aan vlogen naar een asgrijs bouwsel, waar vanwege dat vele in- en uitvliegen waarschijnlijk kleine stukjes vanaf brokkelden, die neerkwamen op de doorzichtige golfplaat van de aanbouw; dat hadden we gehoord. Ik dacht weer aan die zwaluwen en dat M direct had gezien dat het zwaluwen waren, misschien omdat haar vader vroeger een voilière had?, ik zou eerst het bruggetje via de houtverbinding, een zwaluwstaart, nodig hebben gehad, toen ik in Willem Jan Ottens De wijde blik las over fitissen, heel veel fitissen die zongen. Ook fitissen zou ik niet herkennen. De ik-persoon in het boek is met een vrouw, niet de zijne, maar voor nu even wel, hij wil dingen van haar weten, en realiseert zich ook dat ze dat tot nu toe altijd hebben weten te vermijden, zulke vragen, om geen paar te worden: mensen die voor elkaar gaan bedenken wat de ander denkt. Toen ik weer mijn eigen straat in liep en daar een knul van de rioleringsjongens met blote bast een kruiwagen zag volscheppen met zand, ik zei hoi, hij zei hoi terug, zonder moeite, dacht ik aan de hond van M en hoe haar lichaam na de wandeling waanzinnig snel op en neer was gegaan met veel diep gehijg, en daarna even helemaal niks, en hoe M haar voetzooltjes met koel nat had afgenomen, en dat allemaal om de warmte af te voeren. Heel even dacht dat ik dat ze doodging. Ik wist weinig van beesten.

Pis

yahyahassanIk mengde sla met tomaten, walnoten, geitenkaas, schelvislever. Het was van dat weer dat toen ik de groenteboer vroeg of er nog wat aanloop was geweest, hij zei: vrouwtje bloot, handeltje dood. Naast de sla lag de krant, in de tuin warmden zonnestralen de klimhortensia. Op pagina dertien herkende ik de jonge Deense dichter. In een paar weken tijd hadden meer dan honderdduizend Denen zijn bundel gekocht. Onder zijn foto was het gedicht Jeugd afgedrukt. Ik begon te lezen. Bij de zevende regel stopte ik, er droop pis langs het been van de zus. Er zijn dingen die ik niet kan; eten en lezen over pis langs een been was zo’n ding. Ik verlegde mijn aandacht naar het interview. Veel moslims in Denemarken hadden woedend gereageerd op de kritiek van de jonge dichter. Hij bekritiseerde gedrag, zei hij, menselijk gedrag dat je bij allerlei soorten mensen en verschillende religies terugvond. Omdat hij toevallig uit een moslimgezin kwam, praatte hij daarover, andere referenties had hij niet. Ik ben geen islamcriticus, zei hij, hij vond dat de interviewer dit moest opschrijven. Waarom, vroeg ze. Hij praatte al maanden tegen journalisten en volgens hem kon het velen waarschijnlijk niks schelen wat hij probeerde te zeggen. Ze willen alleen kranten verkopen, zei hij. De interviewer vroeg naar zijn vader die hem mishandelde. De jonge dichter zei dat hij zijn vader niks slechts toewenste. Toen vroeg de interviewer of hij nog contact had met zijn ouders. Het is niet dat ik uw vraag niet respecteer, zei hij, maar ik ken u niet. […] ik zie dit niet als een vraag waar mensen iets aan hebben, alleen de krant. Dixit. Niks voegde dit persoonlijke gewroet toe aan de schrijnende, vernederende pis, de angst en de pijn van de klappen. Lees zijn gedichten, wilde ik de interviewer toeschreeuwen.

Rubber

eerstekamerIk keek naar een debat over kindregelingen. Er waren er nu heel veel en straks nog maar een paar. De minister noemde het een belangrijke hervorming, wat betekende dat er veel ging veranderen. Arme mensen met kinderen en een uitkering gingen er op achteruit, arme mensen met kinderen en werk gingen er op vooruit. Al in mijn eerste baantjes in het restaurant van Vroom&Dreesmann en bij de levensverzekeringen van ABNAMRO leerde ik dat werken extraatjes opleverde: overgebleven taartjes op zatermiddag, een personeelspasje, een paraplusol met de tekst How’s life en het logo van de bank. Vandaag waren het misschien voetballen die werknemers in een gulle bui mee naar huis kregen, leuk voor de kinderen. Aan dat soort extraatjes deden sociale diensten niet. Die kinderen van een werkloze vader of moeder hadden nu een nog grotere kans om zelf ook weer arm te worden, zei een Kamerlid dat het consequent had over de kansen voor kinderen, wat mij logisch leek bij een wet over kindregelingen, maar zo logisch was dat niet, want behalve dat deze wet geld moest opleveren voor het rijk, moest het ook activerend zijn. En daarmee waren de kindregelingen plotseling een arbeidsmarktinstrument geworden. Dat werkte zo. Door arme mensen met kind en uitkering voortaan minder geld te geven en arme mensen met kind en werk ietsje meer geld, heette het plotseling dat werken loonde. Deze kindregelingen zorgden voor een prikkel om aan het werk te gaan. Een Kamerlid dat er op bleef hameren dat het gebruik van het woord prikkel impliceerde dat de opvatting leefde dat de groep met een uitkering het nu kennelijk wel best vond, mocht dat niet zo zeggen. Dat had hij de minister en het VVD-kamerlid niet horen zeggen, zeiden ze verontwaardigd. Ze waren wel heel blij dat werken nu loonde, dat er dankzij deze kindregelingen een prikkel was. Dan was er nog een groep die helemaal buiten de boot ging vallen, vanwege een administratief vinkje bij de belastingdienst. Het ging om vaders en moeders die alleen zorgden voor de kinderen, hun partners waren met de noorderzon vertrokken, in een verzorgingshuis of in detentie, er kwam in ieder geval van die kant geen geld meer binnen om de zorg voor die kinderen te delen, maar bij de belastingdienst stond het vinkje ‘met partner’ aan, en daarom gingen die ouders niet hetzelfde krijgen als andere alleenstaande ouders. Omdat iedereen zich daar druk over maakte, was de minister bereid om voor een jaar de ellende te overbruggen, dan kon die groep zich voorbereiden, zei hij, aan vijftien procent minder inkomen, las ik ergens. Wat er na dat jaar zou gebeuren, bleef mistig. Op het einde van het debat had de livestream op mijn laptop er genoeg van. De woorden van de minister kwamen door in kleine hapjes. Het hele debat voelde als rubber. Dat rubber onder speeltoestellen, waarmee tegenwoordig hele speelterreinen worden betegeld. Als kind kwam je er niet op vooruit.

Water

willemjanottenIk leerde een nieuw woord: öde. Het stond in Willem Jan Ottens Specht en zoon. De verteller, een nog onbeschilderd doek, vreest dat de schilder een winterlandschap op hem wil aanbrengen, met in zijn midden een wak: ijskoud water met kleumende zwanen. De verteller vindt het een öde voorstelling. Ik zocht het op. Eenzaam, desolaat. Buiten hadden de mannen die ik vanochtend vrolijk had zien ronddraaien op hun oranje speelgoedkranen hun eigen landschap geschapen. Het was omdat ik de kranen niet meer hoorde, en omdat ik de achterbuurvrouw hoorde mopperen dat ze lieslaarzen nodig had, dat ik ging kijken. De kraanmannen, een met een schop in de hand, stonden onbeholpen naast een sterk stromende rivier die in een uitdijend gat ontsprong en inmiddels de halve straat in een zanderige natte vlakte had veranderd. De stevigste met het StadRotterdam t-shirt zei dat de leiding omhoog was gekomen. Zomaar vanzelf? vroeg ik. De overbuurvrouw vroeg de mannen of ze niet als de wiedeweerga dat lek konden gaan dichten. Waarom bedacht ik zoiets niet? Dat mochten ze niet, zeiden de mannen, ze hadden gebeld, de kleinste stak een telefoon de lucht in. Ze bleven een uur lang kijken hoe een paar honderdduizend liter water de door hen geschepte berg zand vlot meenam en doelloos her en der in de rioolputten dumpte, tot er een busje van Evides kwam en het pulserende stromen stopte. Ver voorbij half vier, wanneer de mannen er meestal mee ophouden, hoorde ik de kraanbekken nog over de straatstenen schrapen, op zoek naar zand om het geslagen gat waarin met gemak een koe paste, te vullen. Even na zessen plaatste het StadRotterdam t-shirt roodwitte hekken rondom de krater. Het winterlandschap kwam er trouwens niet, op het doek.

Lucht

waslijnIk maakte een doekje nat, liep naar buiten, veegde met het doekje over de springtouwen, die ik aan elkaar had geknoopt en tussen de pergola en de schutting had gespannen. Ik controleerde het lichtgele doekje, ik zag nergens zwart. De vorige keer dat ik het deed, had ik ook geen zwart van de springtouwen gehaald, en de voorvorige keer ook niet. Toch nam ik iedere keer de springtouwen  af als ik er iets groots overheen wilde hangen, dekbedden bijvoorbeeld, of slaapzakken. Hoe lang had gedrag nodig om in te slijten? En hoelang om te verbleken? Ik had het mijn moeder, met aftrek van mijn onbewuste jaren, zeker acht jaar lang zien doen: een doekje, meestal een oude onderbroek, natmaken, bovenop de knijpers in het witte, emaille emmertje met blauw rand leggen, en dan met de oranje wasteil mee naar buiten, daar eerst de waslijndraden afnemen, het liefst twee keer en altijd was er die koolzwarte streep. Daarna had ik het nog een jaar of vijf, zes zelf gedaan, ik was er, toen ik ermee begon, net lang genoeg voor, en altijd met gitzwarte strepen op de witte doek als resultaat. Toen vertrok ik en kwam ik terecht op plekken waar ik de was niet buiten kon hangen, en nu deed ik het nog steeds niet, binnenhangen was veel makkelijker, dan hoefde je de lucht niet in de gaten te houden, of de was nog dezelfde dag op te ruimen. Maar soms wilde ik  wat luchten, vandaar die springtouwen. Ik dacht aan die keer, lang geleden – ik was nog veel te klein voor de waslijn, mijn hulp bestond uit het aanreiken van de knijpers –, dat mijn moeder vertelde dat ze via via gehoord had over iemand die geëmigreerd was naar Australië die de waslijnen nooit hoefde schoon te maken. Magisch vond ik dat.