Werk

rioolbuisIk dacht dat het een meisje was, dat zag je niet veel in het grondwerk, maar het bleek toch een jongen. De oudere man in de sleuf in de grond die de kraan aanwijzingen gaf hoeveel zand er nog bij moest om de rioolbuizen precies onder de goede helling te leggen waarna hij het laatste beetje met zijn schep deed, noemde hem Roel. Dan was er nog een jongen met een baseballpet achter de meetapparatuur die Roel vroeg om de stok met rood en wit rechtop te houden, een beetje rechter, een beetje naar voren. De oudere man en de jongen achter het meetapparaat en de man in de kraan kenden elkaar al langer, Roel met zijn blonde krullen in een knotje op zijn achterhoofd leek nieuw. Roel reageerde nog niet met een grap op lolligheden, hij deed de dingen onhandiger, liep traag en twijfelend, hij zag het werk nog niet en stond veel stil. Alles ademde de tergende onzekerheid van een nieuwe werkplek, van niet ingespeeld zijn, van nog niks weten bij de nieuwkomer, en lichte vermoeidheid bij de man in de put die alles moest instrueren, niks ging vanzelf. Er stond een grote watertank met een gele tuinslang. De kraanman zette de bek naast de tank, de jongen met de baseballpet bikte met zijn schep de grond uit de bek, de kraanman klopte de bek uit, toen draaide de jongen aan een kraantje en hield de slang in de bek tot er een flinke plas water was, hij pakte een zak betonmortel die daar op de grond lagen, pakte een mes uit zijn broekzak, knipte het open, maakte een snee over de volle breedte en schudde de mortel eruit. Roel pakte ook een zak, legde hem ook in de bek en schudde hem leeg. Samen schepten ze de mortel en het water door elkaar, er ging nog wat water bij, toen moesten er nog wat zakjes bij en toen was het een mooie pap en tilde de kraanman de bek voorzichtig op, zwenkte honderdtachtig graden en liet de prut heel voorzichtig in een gleuf druppen. De kraan van de kraanman was spiksplinternieuw, nergens een krasje of een spatje op de eidooiergele lak. De kraanman spoelde de bek zelf schoon voor de mortelresten hard werden, klom toen weer op de treeplank net boven de rupsband, boog voorover, ontknoopte zijn zanderige werkschoenen, stapte op zijn sokken de brandschone cabine in, schoot in een paar leren sloffen, draaide zich om en klopte zijn werkschoenen buiten de cabine uit. Toen pas mochten ze naar binnen, op een speciaal matje.

Land

P1250154Ik zag mijn oranje broek in de spiegeling van de ruit van de trein en ik dacht aan de vrouw van een week geleden op de rand van de waterpartij tegenover het paleis van die koningin die er maar niet mee ophoudt waardoor iedereen medelijden heeft met haar zoon die straks pas echt kan gaan werken als zijn vrienden al dik met pensioen zijn, die mij vroeg om een foto van haar en haar vriendin te maken. Ze gaf me haar iPhone en ik maakte een foto en liet die zien en toen maakte ik er nog een en die vonden ze goed, de dames. De vrouw zei dat ze niet zomaar aan iedereen haar telefoon gaf en ik zei dat ik dat snapte, mij vond ze er wel betrouwbaar uit zien, ik zei dat ik inmiddels een enorme verzameling telefoons had, ze lachte en ze vond mijn accent grappig en ze vroeg waar ik vandaan kwam en ik noemde het land en toen zei die vriendin: vandaar die oranje broek. Zelf droegen ze dunne, beige zomerbroeken van een onkreukbare stof. Ik vergat te vragen waar zij vandaan kwamen, want met hun accent was ook wel iets aan de hand.

Afstand

P1250388Ik ben te dichtbij. Te dichtbij de mannen die de straat tot een zandbak maken om het riool te vervangen, wat ook mijn riool is en waar ik misschien iets mee moet als de kleine buis vanuit ons huis aan die nieuwe grijze betonnen buizen wordt gekoppeld, terwijl ik twee weken geleden in dat land met die grote rivier alle wc’s gedachteloos doortrok zonder een zandkorrel mee te torsen. Te dichtbij mijn dierbaren die ik graag help met hun vragen, terwijl ik twee weken geleden en meer dan duizend kilometer hiervandaan gewoon zei: ben met vakantie, en dat was oké. Te dichtbij de badkamer, waar haren op de grond liggen, die op een gegeven moment weg moeten, terwijl twee weken geleden alle badkamers haarloos waren. Te dichtbij mijn spullen, die ik in al die jaren naar mijn hol heb gesleept en die daar niet voor niks zijn, maar die ik twee weken geleden niet miste. Te dichtbij het internet, het nieuws, dat er twee weken geleden nauwelijks toe deed; de zenders op de tv’s waren vreemd, de kranten noemden namen van politici die ik niet kende, er was moord en drama in de gratis krantjes, waarvan de sappigheid mij ontging. Ik snap schrijvers die onder de grond gaan zitten of in een kasteel met de ophaalbrug omhoog waar niks doordringt, ook het internet niet, maar internettoegang uit de computer slopen is niet genoeg. Ik ben te ver van de bergen waar ik ’s ochtends tegenop liep, en mijn voeten het werk deden, en mijn benen en mijn rug, en mijn hoofd vrij was en leeg, en waarin ik de hele dag verhaaltjes kon construeren, zinnen kon omgooien tot ze goed waren en als ik dan was afgedaald, was er dat platte kleinood, waarin ik die verhaaltjes tikte op de glasplaat en niks hoefde. Ik had puur geluk geproefd.

Doorgeven

P1250384Ik zei dat het kruis misschien andersom moest. R, die de kast al een paar keer uit elkaar had gehaald en in elkaar gezet, keek en dacht het ook en tilde de drie latten die samen dat kruis maakten uit de gleuf en draaide het een kwartslag. Je kon denken dat een eeuw geleden alles beter werd gemaakt en dat was op een bepaalde manier ook wel zo, met alle gleuven en uitsparingen, waardoor je nauwelijks een schroef nodig had, maar mijn oom zei dat de boel nooit goed in elkaar had gepast. Toch was dit de vijfde verhuizing die de kast in zijn tweeëntachtigjarige bestaan ging overleven. Handig waren de geschreven aanwijzingen in blauw op het hout zelf: R-onder; L-onder; een tekening die alleen tevoorschijn kwam als je alle onderdelen op de juiste manier met elkaar verbond. De kast was een linnenkast en hoorde bij het bed van 120 bij 190 centimeter, waarin mijn grootouders hun hele gezamenlijke leven hadden geslapen. Mijn jongste nichten, die bij ons in het bed gelogeerd hadden en het toen reuze groot vonden, hadden hun belangstelling verloren en prefereerden nu bedden van twee bij twee meter, maar mijn oudste nicht niet, al ging het haar vooral om de antieke uitstraling van de kast en de bergruimte. Bij de slaapkamerset hoorden ook nog twee stoeltjes met in de rugleuning een enigszins abstracte houtsnede van een mand met fruit die ook in het sierfront bovenop de kast en in het hoofdeinde van het bed zaten, maar die had ik gehouden. In hoogte en diepte en breedte waren het perfecte stoeltjes, beter dan de hedendaagse. Kennelijk waren mijn lichaamsmaten meer toegesneden op de gemiddelde mens van het interbellum dan op die van de eenentwintigste eeuw. Op de terugweg reden we langs een berm vol klaprozen en paarse bloempjes.

Hobbel

paardIk zong het liedje dat ik net van een vriendin geleerd had over een damespaard en een herenpaard en een boerenpaard, maar ik vond de volgorde stom, ik dacht aan wat wetenschapsjournalist en wiskundige Ionica Smeets in Zomergasten had gezegd over de culturele voorsortering van jongens voor de beta-kant en meisje voor de alfa-kant met als gevolg een chronisch gebrek aan vrouwen in de natuurwetenschappen, en dus zong ik de paarden door elkaar en waren de sprongen de ene keer het hoogst bij het damespaard, dan weer bij het boerenpaard, en soms zong ik gewoon over een hobbelpaard. Het meisje op mijn benen maakte het niks uit, als ik maar iedere keer opnieuw begon en de val iedere keer nog iets spectaculairder maakte. Toen zei ik dat het paard haver nodig had, ze keek me ongelovig aan, maar ik zei: echt, een paard heeft ook eten nodig, en je moet de benen van het paard controleren en de hoeven. Ik deed voor wat ze moest doen en toen kneep ze heel voorzichtig in mijn kuiten en keek ze onder mijn gympen en toen liep ze naar het aanrecht en drentelde wat bij R, van wie ik had gezegd dat hij de boer was en dat ze bij hem wel haver kon krijgen. Ik hinnikte een paar keer dramatisch en toen zei ze heel zachtjes ‘haver’ en R dacht dat ze wilde helpen, en toen zei ze het nog een keer en toen kreeg ze een stuk stokbrood mee en die gaf ze aan mij en ik at het zogenaamd op en ik kauwde nog wat na en schraapte nog een paar keer met mijn hoeven en ze bleef verwachtingsvol kijken naar een teken en toen ik met mijn handen op mijn bovenbenen klapte, kroop ze er weer op. De juf in haar nieuwe klas waar ze dit jaar met letters en cijfers is begonnen en waar geen speelgoed meer is, wat ze wel een beetje teleurstellend had gevonden, had de indruk dat ze alles leuk vond. Wel was ze een beetje ongeduldig, had de juf gezegd.

Pakken

cityoflondonIk liep naar de noordoever via Blackfriars Bridge, sloeg rechtsaf in noordoostelijke richting, langs St Paul’s Cathedral, waar je zestien pond moest betalen om de kerk te bekijken. De kerk verontschuldigde zich op een groot bord dat het onderhoud jaarlijks zeven miljoen pond kostte; iemand moest de rekening betalen. Westminster Abbey vroeg om dezelfde reden achttien pond vijftig. In het gidsje dat ik bij me had en dat tien jaar oud was, stond bij beide kerken een entree van vijf pond. Ik ging verder noordoostelijk en toen waren ze er plotseling: de kleine, middeleeuwse straatjes en de mannen in pakken. Het was alsof ik het station van Antwerpen was uitgelopen naar links, de Diamantwijk in, maar dan zonder de vrouwen in zwart met pruiken en de bleke mannen en jongetjes in zwart met pijpenkrullen en keppeltjes, en mét de blanke mannen in pakken in alle kleurschakeringen van blauw tot grijs, zolang die niet in het oog sprongen. Ze hingen bij leveranciersingangen met een sigaret, ze stonden aan hoge tafels met een glas bier, ze zaten in hippe lunchrooms met wit linnen en veel glaswerk op tafel, of ze liepen gewoon gehaast van niks naar nergens, met een zware tas over een schouder, pratend in een telefoon. Tussen de middeleeuwse gebouwen waren glazen wolkenkrabbers opgetrokken en nieuwe tempels van glas en staal waren in aanbouw. Een argeloze wandelaar kon denken dat het met transparantie te maken had, zicht op wat de bankiers en adviseurs daar in die torens bekokstoofden. Maar dit was een mannetjesdierenrijk en hier ging het erom wie de langste, dikste, imposantste erectie uit de Londense bodem kon draaien. De bouw van de Pinnacle, een cilindervormige creatie die volgens de plaatjes op de bouwschotten ver boven de Augurk, de Walkie-Talkie en de Scherf moest uittorenen, lag sinds 2012 stil, officieel in afwachting van goedkeuring van aanpassingen in het ontwerp, in werkelijkheid omdat er niemand was die het laatste stuk financiering op tafel wist te leggen naast de berg ponden die Arabische investeerders bij elkaar hadden gelapt. Nu stond er een zielige betonnen ruggengraat van zeven verdiepingen, goed voor de liften en het trappenhuis. De Koreaanse econoom Ha-Joon Chang zei onlangs in Trouw dat de macht van de financiële sector in dit land met haar gehamer op een hoge wisselkoers de maakindustrie al had gesloopt: zoiets was goed voor de banken, maar funest voor exporterende bedrijven die nog wel iets tastbaars maakten. Volgens Chang waren er al streken in dit land die zich op het niveau van ontwikkelingslanden bevonden. Maar die zag je hier niet. Hier stonden lange rijen toeristen voor de Big Eye, de kathedraal en de Abbey. Uiteindelijk ging alles om afstand: de financiële jongens zaten op loopafstand van de regeringsenclave, een klein beetje dreigen met vertrek was vaak al voldoende om de beleidsmakers mee te krijgen in de gewenste marktmanipulatie. De rest van de nationale economie, die dus op apegapen lag, was ver weg, die ellende rook je hier niet. Al leek me die onaffe betonnen liftkoker toch een rottende plek in het ogenschijnlijk glimmende gebit waarin de pakkenmannen het flosdraad waren.

Oplossing

imageIk vond de Libanees op internet, gewoon door Nevern Square en Restaurants in te typen. Op Tripadvisor lieten mensen de meeste reviews na. Op de kaart die verscheen, verkleinde ik het gebied en toen dook de Libanees bovenaan op. De mezzes waren inderdaad verrukkelijk, het was bovendien gezellig druk, zowel binnen als op straat. Toen we bezig waren met de laatste wijn uit de fles, kwamen een jongen en een meisje binnen, daarna een moeder en vader en daarachter nog een jochie. De grootste tafels waren voor vier, een stoel erbij op de kopse kant leek logisch, maar de grond was in deze stad extreem duur, dus was de zaak efficiënt ingericht en ging zo’n vijfde stoel de doorgang blokkeren. De ober en de eigenaresse overlegden, de moeder wendde zich met een glimlach tot ons: Big family is always a problem. Ze ging in lang soepel zwart gekleed en had een zwarte doek om haar hoofd, maar niet al te strak om haar gezicht. Wij zeiden dat drie toch niet veel was. In deze stad wel, zei ze. Wij moesten toegeven dat in ons land de vrouw gemiddeld 1,7 kind kreeg, even keek ze verbaasd, toen snapte ze het en lachte. De bazin draaide twee tafels een kwartslag, de vrouw in zwart nam plaats en we spraken, haar man zei in gebrekkig Engels dat we veel met haar moesten praten, met ons kon ze Engels spreken. Maar de ober vond de oplossing niet goed, het belemmerde de loop nog steeds. Ik had allang gezien wat de beste oplossing was, de eigenaresse stelde die nu ook voor. Bij onze tafel voor vier kon zonder problemen een stoel erbij, wij waren klaar op die restjes wijn na, die konden we makkelijk aan een leeg tafeltje opdrinken. De vrouw in zwart wilde niet dat haar probleem het onze werd, maar wij zeiden dat er geen probleem was, de man van het gebrekkige Engels bood ons eten aan. Het jammere was dat we nu te ver uit elkaar zaten om nog met elkaar te praten. Ik zag dat de vrouw dat ook spijtig vond. De volgende dag bekeek ik de vrouwen in zwart extra goed, maar haar zag ik niet meer.