Ik zei dat het kruis misschien andersom moest. R, die de kast al een paar keer uit elkaar had gehaald en in elkaar gezet, keek en dacht het ook en tilde de drie latten die samen dat kruis maakten uit de gleuf en draaide het een kwartslag. Je kon denken dat een eeuw geleden alles beter werd gemaakt en dat was op een bepaalde manier ook wel zo, met alle gleuven en uitsparingen, waardoor je nauwelijks een schroef nodig had, maar mijn oom zei dat de boel nooit goed in elkaar had gepast. Toch was dit de vijfde verhuizing die de kast in zijn tweeëntachtigjarige bestaan ging overleven. Handig waren de geschreven aanwijzingen in blauw op het hout zelf: R-onder; L-onder; een tekening die alleen tevoorschijn kwam als je alle onderdelen op de juiste manier met elkaar verbond. De kast was een linnenkast en hoorde bij het bed van 120 bij 190 centimeter, waarin mijn grootouders hun hele gezamenlijke leven hadden geslapen. Mijn jongste nichten, die bij ons in het bed gelogeerd hadden en het toen reuze groot vonden, hadden hun belangstelling verloren en prefereerden nu bedden van twee bij twee meter, maar mijn oudste nicht niet, al ging het haar vooral om de antieke uitstraling van de kast en de bergruimte. Bij de slaapkamerset hoorden ook nog twee stoeltjes met in de rugleuning een enigszins abstracte houtsnede van een mand met fruit die ook in het sierfront bovenop de kast en in het hoofdeinde van het bed zaten, maar die had ik gehouden. In hoogte en diepte en breedte waren het perfecte stoeltjes, beter dan de hedendaagse. Kennelijk waren mijn lichaamsmaten meer toegesneden op de gemiddelde mens van het interbellum dan op die van de eenentwintigste eeuw. Op de terugweg reden we langs een berm vol klaprozen en paarse bloempjes.