Ik zag de Zembla-aflevering In de bouwput en keek in feite naar groteske overmoed in de beste Shakespeareaanse traditie. Toen rond de afgelopen eeuwwisseling zelfs de arbeiders, die dankzij de erfenis van Marx’ analyse over kapitaal en proletariaat weinig meer te klagen hadden, de markt omarmden en Marx bij het vuilnis zetten (niemand was nog arbeider, iedereen had een villa die door linkse krachten met hypotheekrenteaftrekbeperkingen werd bedreigd, en met die sociale zekerheid kon het wel een tandje minder, geen gewone arbeider had die nog nodig), toen zag een handige Ierse jongen Marx 2.0 bij het vuilnis staan en leerde hoe de kapitalist de meerwaarde van arbeid afroomt en in eigen zak steekt, arbeiders bang en verweesd achterlaat, zelf steeds rijker wordt en daarmee de politiek, juridische processen en andere bedrijven in zijn macht heeft. Het kan in Nederland en het werkt zo. Een normale bouwvakker kost de werkgever zo’n 40 euro per uur. De grote bouwjongens die voor Rijkswaterstaat, dus namens ons, de hele grote projecten (snelwegen, bruggen, tunnels) doen, rekenen met 28 euro per uur. Dat drukt de prijs lekker en daar houden politici van, want die denken dat kiezers sinds de afzwering van Marx alles afmeten aan geld. Nederlandse bouwvakkers (ook kiezers) passen niet in dit businessmodel (tenzij ze zzp’er worden tegen een minimale beloning waarin geen ruimte is voor pensioen en verzekeringen) en vloeien af naar de ww. Die handige Ierse jongen levert op uitzendconstructie bouwvakkers uit landen waar de werkloosheid uitzichtloos is (gevolgje van zo’n ander geloof in de onzichtbare hand van de markt). Die werken veel meer uren dan wettelijk mag, doen ook werk waarvoor ze niet gekwalificeerd zijn en houden 6 euro netto per uur over (in plaats van de 12 euro van een Nederlandse bouwvakker), vooral door onwettige inhoudingen voor huisvesting en transport naar de bouwplaats. Het Ierse uitzendbureau steekt 12 euro winst per uur per bouwvakker in eigen zak, waarvan ze een fooi reserveert voor een incidenteel boetetje van onze Arbeidsinspectie. Als een bouwvakker protesteert of gewond raakt, wordt hij ontslagen. Meestal zijn er geen sociale premies afgedragen. Dus geen ziekengeld, geen arbeidsongeschiktheidsuitkering, geen pensioen. Volgens de heer Buelen van de Europese Bouwbond en de Britse hoogleraar Guy Standing weet iedereen aan de top van de bouwwereld en van de overheden hiervan en zit de handige Ierse jongen er gewoon bij als de grote bouwjongens de aanbestedingen van de grote projecten bespreken. Die grote bouwjongens staan trouwens ook massaal op omkiepen, hebben Marx 2.0 kennelijk niet zo grondig gelezen als hun Ierse kompaan. Ik vroeg de vriend die net eindverantwoordelijk is geworden voor het matchen van werkzoekenden en werkgevers met vacatures, maar dus eigenlijk een rol had gekregen in een bizar toneelstuk, of hij ook een goede acteur is. Ik vroeg aan mezelf hoe lekker die goedkope wegen, bruggen en tunnels rijden als de bermen geplaveid zijn met duizenden geruïneerde mensenlevens.
Categorie: blog
Bot
Ik bekeek het biologieboek op de bladzijde die erin gestampt moest worden. Langwerpige botten heten pijpbeenderen, de rest platte beenderen. ‘Wat is de zin ervan om dit te weten?’ vroeg ik de twaalfjarige eigenaar van het boek. Hij haalde zijn schouders op. Het was niet dat ik overtuigd was van de zinloosheid, alleen deed het boek niks om de jongen te verleiden deze kennis tot zich te nemen, geen haakje naar het leven van een jonge puber, geen imposante foto’s om de boel te onthouden. Het eerste dozijn bijbelverhalen heb ik er ook pas echt goed inzitten sinds ik onlangs Guus Kuijers De Bijbel voor ongelovigen heb gelezen. Eukaryoten, zei de jongen, wij zijn eukaryoten. Dat woord had hij van zo’n andere te stampen bladzijde onthouden.
Anderen
Ik proefde heel even aan een toekomst. Van een goede vriend had ik een appelgroene sleutelhanger annex vrienden-van-kaart geleend en daarmee liep ik vlot langs wachtenden tussen zwarte linten naar een van de vier toegangsdeuren, liet ik de enorme Efteling-rij voor de kassa’s voor wat die was, koos ik bij de kaartcontrole de speciale poort en zeilde ik op weg naar de speciale tentoonstelling weer buiten zwarte linten en wachtenden om. Vliegmaatschappijen en luchthavens hebben het ook: voor een bepaald bedrag laat je je één keer NSA-proof binnenste buiten keren en daarna voor jou nooit meer wachten tussen zwetende, zuchtende, zenuwachtige mensen voor onderzoek in en aan lijf en goederen en reisdocumenten. Er was een paar decennia redelijk succesvol tegen gestreden, maar inmiddels was de zichtbare opdeling van de samenleving niet langer vies. Eenmaal binnen in waar het om te doen was, hield het op met de privileges en kwam het erop aan de kolkende mensenmassa weg te denken. Nu was dat heel toepasselijk: de grote meester beoefende in de laatste fase van zijn schildersleven de kunst van weglating op ongeëvenaarde wijze. Omdat ik niet zo goed was als de oude meester bedacht ik bordjes: staat u met uw neus op het schilderij, dan kíjkt u naar het schilderij; zit uw neus in de museumfolder, in de app-berichten op uw smartphone, in de info op uw multimediatourplayer of wilt u eens gezellig bijkletsen met uw museummaatje dan doet u dat elders. Toen ik Renate vertelde over deze kleine smet op een verder succesvol museumbezoek, zei ze: ik heb in het algemeen een hekel aan andere mensen in een museum.
Vriend
Ik liep tegelijk met een goede vriend een kantoorgebouw binnen. Hij had hier jaren gewerkt, maar sinds kort niet meer. Tijdens mijn werkende leven heb ik kantoorgebouwen zien veranderen in forten. De receptioniste gaf geen blijk mijn goede vriend nog te kennen. Uit het oog, uit het hart, zei ik. Hij noemde zijn naam, ik riep de mijne en zei dat ik voor hetzelfde kwam. Ik kan er maar één tegelijk, zei de vrouw. Ik zei dat ik dat niet geloofde, dat zij mij een vrouw leek die ons moeiteloos allebei aankon, maar dat het haar systeem was dat haar tot deze traagheid dwong. Ik meende een spoor van blijdschap rond haar mond te ontwaren. Het is mijn missie om de mens die zich reduceert tot de eendimensionaliteit van zijn systeem te herinneren aan zijn schier eindeloze menselijke vernuft. In Japan omarmen ze robots als vriend, als huisdier, voor Japanners heeft ieder ding een ziel, leerde ik zondag in Tegenlicht. Een Japanse ziel is niet dat vage dat wij er in het westen onder verstaan, maar heel tastbaar. Wij westerlingen hadden meer moeite met robots als vriend, begreep ik, omdat we, behept met onze christelijke erfenis, al snel denken dat we voor God spelen. Iets later, in de metro, zag ik een jongen opstaan, en ruw tot stilstand komen omdat een hengsel van zijn rugzak tussen twee stoeltjes klemde, de jongen begon niet te rukken, zette een stap terug, maakte met zijn arm een cirkelende beweging en bevrijdde zijn tas in een milliseconde. Ik vroeg mij af hoeveel softwareregels er nodig waren om een robot dit te leren. Het kon ook het moment zijn waarop de mens zijn robotvriend te hulp schoot.
Verhalen
Ik had binnen de badjas nog over mijn blote benen gelegd, maar buiten kon het prima, blote benen en een shirtje. Voorgaande weken, toen de zon nog concurrentie had van wolken en koude fronten, had ik al een enkeling gezien in alleen een broekje en shirtje, soms zelfs mouwloos. Dat zijn de echte lopers, denk ik dan. In de wei lammetjes, al voorbij het stadium van schattig, bij negen maanden wordt hun vlees minder waard, want te sterk van smaak om nog voor mals lamsvlees door te gaan. Al wordt daar natuurlijk volop mee gesjoemeld. De zon maakte het weelderige groen doorschijnend, de tuinen bloeiden volop, ik rook blauwe regen. Ik dacht aan de twee bossen bloemen die de groentedochter gekregen had van een jongeman die, zo zei ze, haar helemaal niet kende. Haar wangen kleurden net zo diep als de bloemen. Ik bekeek de jongen die tussen de prullenbak en de kookplaten stond en iets oplepelde, dat softijs kon zijn, maar ook dat goed verkopende toetje met Zwitserse room. Hij zei: nou, niet kennen, ik heb genoeg verhalen gehoord. Zijn blik zweemde naar de psychologiestudente die op zaterdagen behalve van de mens ook alles van groente en fruit weet. Verhalen, zei ik, meer dan verhalen heeft een mens niet nodig. Tegen de lepelende jongen zei de groentedochter: pas op wat je zegt, deze mevrouw schrijft alles op. En liefde natuurlijk, voegde ik toe.
Buitenstaander
Ik las een Nobelprijswinnaar van voor de oorlog, op aanraden van Knausgard, van Offill, van een goede vriend.
– ‘Iedereen zeurt dat hij iets moest worden. Waarom eigenlijk? Iedereen werd iets, maar altijd evenveel als alle anderen, niemand werd ooit iets méér.’
Aan het woord is Abel, zoon van een vuurtorenwachter in een klein Noors plaatsje, protagonist in Knut Hamsuns De ring gesloten uit 1936.
Abels goede vriendin Lolla vraagt na het zoveelste dat Abel opgeeft: ‘Wat wil je dan worden, Abel?’
–’Wat ik wil worden? Wat worden wij die niets worden?’
Olga, die van jongs af aan verliefd is op Abel, maar een voortdurend nieuwe garderobe belangrijker vindt en daarom trouwt met rijke mannen, vindt dat Abel moet sparen. Het is verstandig, zegt ze.
–’Ja dat is zo. We zijn er allemaal op uit om veel uit deze wereld te halen, om er zoveel mogelijk uit te slaan, om ons blind te staren op méér… en dan dood te gaan!’
Olga vindt dat het Abel aan ambitie ontbreekt.
–’Jullie met je ambitie komen toch ook niet veel verder. Jullie worden alleen wat rijk, wat hoogmoedig en de mensen benijden jullie een beetje, dat is alles.’
Dat benijden verloopt vrij universeel, ongeveer zoals Maartje Wortel vandaag in Trouw beschrijft: ‘Het dorp waar ik opgroeide was niet al te groot. De meeste mensen kenden elkaar. Omdat het leven vaak een rommeltje is, waren er veel geheimen. Af en toe leek het alsof de gemeenschap aan elkaar was geregen als een kralenketting door middel van geheimen, we konden niet zonder ze, ze bonden ons aan en met elkaar. We konden ook niet omgaan mét de geheimen: ze maakten veel kapot, ze maakten van de inwoners van het dorp wantrouwende mensen, lelijke mensen ook.’
Terug naar De ring gesloten. De achterflap rept over Abel als ‘een moderne drop-out die Hamsun met verbijsterend inzicht heeft neergezet’. De drop-out als enige echt gelukkige met een stabiel leven (wie niks heeft, kan niks verliezen), tussen gestresste, ongelukkige dorpsgenoten. Of, zoals de alwetende verteller op pagina 300 concludeert: ‘Ja wat koesterden de mensen hun eigen zaakjes en wat waren ze er door in beslag genomen! Abel koesterde niets en leefde toch.’
Ooit
Ik wees naar de Janskerk en zei tegen R: ‘Hier begon het allemaal.’ Ik was er ooit naar binnen gelopen met duizenden anderen, had een nummer gekregen, iemand in toga en baret zei dat het een geweldigde tijd ging worden, maar dat na afloop niemand op ons zou zitten te wachten, hooguit op de natuurkundestudent, ik was weer naar buiten gegaan, had het bordje met mijn nummer gezocht, net als negen andere wildvreemden, we sjouwden door de stad, dronken gratis bier bij studentenverenigingen, aten macaroni in het studentenhuis van de mentor, dat in de hoogste studentenflat van de stad zat, waar bij storm het water uit de vissenkom schommelde en een paar keer per jaar werd gesprongen. Voorbij de Janskerk begon de Nobelstraat, heel veel fietsen op de trottoirs, overal jonge mensen, deze stad zou dankzij de universiteit en hogescholen nooit vergrijzen. Op het Lucas Bolwerk 5 waar Geschiedenis zat, zat nu een kinderdagverblijf en een zalencentrum. In de schouwburg schrok ik. In mijn eigen stad waren meestal de ouderen in de meerderheid, soms de Codarts-studenten, soms architectuurtypes als er Urban in de titel voorkwam. Hier keek ik duizend keer in mijn eigen gezicht: wit, middelbaar aan de goede kant van het midden, door de universiteit gehobbeld met aan het einde best iemand die zat te wachten. De cabaretier zei er nog iets over: dat mensen graag rondbazuinen ‘we gaan naar …’ omdat dat als heel intelligent te boek stond. Ik had het tegen niemand gezegd. R had het tegen de serveerster, gruwelijk jong, gezegd, omdat ze ernaar vroeg. Hoe heet ie ook alweer? vroeg hij mij. We komen er helemaal voor uit Rotterdam, zei R. Ik was nog nooit in Rotterdam geweest, zei de serveerster, tot vorige week, toen was ik er vier keer. Dat kan alleen maar voor de liefde zijn, zei R. Ze knikte.