Ik proefde heel even aan een toekomst. Van een goede vriend had ik een appelgroene sleutelhanger annex vrienden-van-kaart geleend en daarmee liep ik vlot langs wachtenden tussen zwarte linten naar een van de vier toegangsdeuren, liet ik de enorme Efteling-rij voor de kassa’s voor wat die was, koos ik bij de kaartcontrole de speciale poort en zeilde ik op weg naar de speciale tentoonstelling weer buiten zwarte linten en wachtenden om. Vliegmaatschappijen en luchthavens hebben het ook: voor een bepaald bedrag laat je je één keer NSA-proof binnenste buiten keren en daarna voor jou nooit meer wachten tussen zwetende, zuchtende, zenuwachtige mensen voor onderzoek in en aan lijf en goederen en reisdocumenten. Er was een paar decennia redelijk succesvol tegen gestreden, maar inmiddels was de zichtbare opdeling van de samenleving niet langer vies. Eenmaal binnen in waar het om te doen was, hield het op met de privileges en kwam het erop aan de kolkende mensenmassa weg te denken. Nu was dat heel toepasselijk: de grote meester beoefende in de laatste fase van zijn schildersleven de kunst van weglating op ongeëvenaarde wijze. Omdat ik niet zo goed was als de oude meester bedacht ik bordjes: staat u met uw neus op het schilderij, dan kíjkt u naar het schilderij; zit uw neus in de museumfolder, in de app-berichten op uw smartphone, in de info op uw multimediatourplayer of wilt u eens gezellig bijkletsen met uw museummaatje dan doet u dat elders. Toen ik Renate vertelde over deze kleine smet op een verder succesvol museumbezoek, zei ze: ik heb in het algemeen een hekel aan andere mensen in een museum.