Ooit

Ikkerk wees naar de Janskerk en zei tegen R: ‘Hier begon het allemaal.’ Ik was er ooit naar binnen gelopen met duizenden anderen, had een nummer gekregen, iemand in toga en baret zei dat het een geweldigde tijd ging worden, maar dat na afloop niemand op ons zou zitten te wachten, hooguit op de natuurkundestudent, ik was weer naar buiten gegaan, had het bordje met mijn nummer gezocht, net als negen andere wildvreemden, we sjouwden door de stad, dronken gratis bier bij studentenverenigingen, aten macaroni in het studentenhuis van de mentor, dat in de hoogste studentenflat van de stad zat, waar bij storm het water uit de vissenkom schommelde en een paar keer per jaar werd gesprongen. Voorbij de Janskerk begon de Nobelstraat, heel veel fietsen op de trottoirs, overal jonge mensen, deze stad zou dankzij de universiteit en hogescholen nooit vergrijzen. Op het Lucas Bolwerk 5 waar Geschiedenis zat, zat nu een kinderdagverblijf en een zalencentrum. In de schouwburg schrok ik. In mijn eigen stad waren meestal de ouderen in de meerderheid, soms de Codarts-studenten, soms architectuurtypes als er Urban in de titel voorkwam. Hier keek ik duizend keer in mijn eigen gezicht: wit, middelbaar aan de goede kant van het midden, door de universiteit gehobbeld met aan het einde best iemand die zat te wachten. De cabaretier zei er nog iets over: dat mensen graag rondbazuinen ‘we gaan naar …’ omdat dat als heel intelligent te boek stond. Ik had het tegen niemand gezegd. R had het tegen de serveerster, gruwelijk jong, gezegd, omdat ze ernaar vroeg. Hoe heet ie ook alweer? vroeg hij mij. We komen er helemaal voor uit Rotterdam, zei R. Ik was nog nooit in Rotterdam geweest, zei de serveerster, tot vorige week, toen was ik er vier keer. Dat kan alleen maar voor de liefde zijn, zei R. Ze knikte.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.