Ik had binnen de badjas nog over mijn blote benen gelegd, maar buiten kon het prima, blote benen en een shirtje. Voorgaande weken, toen de zon nog concurrentie had van wolken en koude fronten, had ik al een enkeling gezien in alleen een broekje en shirtje, soms zelfs mouwloos. Dat zijn de echte lopers, denk ik dan. In de wei lammetjes, al voorbij het stadium van schattig, bij negen maanden wordt hun vlees minder waard, want te sterk van smaak om nog voor mals lamsvlees door te gaan. Al wordt daar natuurlijk volop mee gesjoemeld. De zon maakte het weelderige groen doorschijnend, de tuinen bloeiden volop, ik rook blauwe regen. Ik dacht aan de twee bossen bloemen die de groentedochter gekregen had van een jongeman die, zo zei ze, haar helemaal niet kende. Haar wangen kleurden net zo diep als de bloemen. Ik bekeek de jongen die tussen de prullenbak en de kookplaten stond en iets oplepelde, dat softijs kon zijn, maar ook dat goed verkopende toetje met Zwitserse room. Hij zei: nou, niet kennen, ik heb genoeg verhalen gehoord. Zijn blik zweemde naar de psychologiestudente die op zaterdagen behalve van de mens ook alles van groente en fruit weet. Verhalen, zei ik, meer dan verhalen heeft een mens niet nodig. Tegen de lepelende jongen zei de groentedochter: pas op wat je zegt, deze mevrouw schrijft alles op. En liefde natuurlijk, voegde ik toe.