Ik vond het een hart onder de riem van het boek – en de literatuur in het bijzonder – dat de voormalige ombudsman zei dat iedere Nederlander een interessant verhaal heeft (als je maar luisterde) en dat hij, als hij de tijd had om met alle Nederlanders te praten, wel zestien miljoen romans zou kunnen schrijven. Een paar jaar geleden, toen zo’n beetje ieder ‘sociaal’ wetsvoorstel de suggestie begon te ademen dat we in dit land met een zeer onbetrouwbaar volk van doen hebben, dat niet genoeg geknecht kan worden met uitputtende fraude- en controlesystemen, liet Alex Brenninkmeijer de wetenschappelijke onderzoeksafdeling van het ministerie van Justitie uitzoeken hoeveel Nederlanders niet deugen. Na wat heen en weer gepraat over de criteria (nee, verkeersboetes en het niet betalen van de hondenbelasting niet), kwam het antwoord: 1,34 procent. Jaarlijks komt gemiddeld 1,34 procent van de Nederlanders tussen de 18 en 80 jaar als verdachte of veroordeelde in aanraking met politie of justitie. 98,66 procent deugt. Nu nog een onderzoek naar wie er garen spint bij het criminaliseren van de Nederlanders. Die mogen kiezen: de cel of de verpulveringssystemen in die voor de 98 procent bedoeld waren.
Categorie: blog
Buiten
Ik had het verlengsnoer in het buitenstopcontact gestopt en daarop weer een stekkerdoos aangesloten. Twee mensen betekent al snel twee laptops, twee telefoons. Inderdaad plugde mijn vriendin ook twee apparaten in. Mijn vader, zei ze, maakte ooit een buitenstopcontact voor mijn moeder, omdat die buiten wilde strijken. Let op, zei ik, straks komt de merel, die neemt plaats aan de rand van het water, dipt zijn snavel erin, vist een kikkervisje eruit, laat die heel even op de tegels spartelen en dan hap slik weg; drie, vier kikkervisjes en dan heeft ie genoeg. De merel kwam en deed zijn choreografie. Later kwam een duif, geen tortel, geen houtduif. Die krulde zijn tenen om de vijverrand, liet zijn lijf zakken tot die de tegels raakte, boog zijn kop en hapte water. Allebei keken we even niet naar onze schermen en wachtten gespannen af, maar er werd geen leven versmaad. Duiven houden niet van vis, zei R later. Maar was een kikkervisje vis of vlees? Mijn moeder, zei de vriendin, begrijpt niet dat, als mensen een lapje tuin hebben, daar dan een siertuin van maken en geen moestuin. Ik keek over de tegels en tussen de bloemen door naar de druif, de aardbeien, de framboos, de rucola die er na verplanting slap bij hing, en vroeg: is een mix ook goed?
Kaart
Ik vroeg of de juf of meester al vakantie had. Het was woensdagmorgen, bijna elf uur, het meisje deed haar moeder na op de toestellen. Nee, de vakantie was nog niet begonnen. Later vertelde Renate me wat er aan de hand was. De school van het meisje, zes jaar, hanteert strakke regels. Als je het klaslokaal binnenkomt, zoek je de juf op, geef je haar een hand en zeg je ‘goedemorgen’. Dat had het meisje gedaan, maar de juf zei dat dat niet zo was. Het meisje, zes jaar, kreeg een gele kaart. Meisje overstuur. De moeder was er nog, kon bevestigen dat het meisje had gedaan wat ze moest doen, wat ze overigens altijd deed. Het meisje zei: ik heb een handje gegeven, ik ga hier weg. De moeder zei: ik neem haar wel mee. De juf zei: dat moet ik melden als ongeoorloofd verzuim. Nou, zei de moeder, ik meld haar gewoon ziek, u kunt niks met een overstuur kind in de klas, zij heeft er niks aan om zo overstuur hier te blijven. Morgen zien we wel weer. Renate zei: maar dit meisje is vastbesloten nooit meer terug te gaan naar deze juf. Terecht, zei ik.
Tijd
Ik was precies op tijd bij de lichtblauwe bus waarop links naast de deur in witte letters ‘Verzoeke met gepast geld te betalen’, stapte in en ging op de rode achterbank zitten, naast de nooddeur waarop een hendel en in rood de letters Open en een gekromde pijl. De busfanaat reed ons naar iets buiten de stad (het voelde als buiten de stad, al was het nu Rotterdam, maar in 1917, toen Van Nelle de grond kocht nog niet). Ik was hier een keer eerder geweest, in 2004, voor een congres, heel kort maar, want toen de eerste spreker aanstalten maakte het podium te beklimmen, belde R om te zeggen dat zijn moeder was overleden. De fabrikanten hadden de plek uitgekozen vanwege het water en de ruimte. De grond moest nog opgespoten worden, met bagger van het te graven Merwedekanaal. Er werd geëxperimenteerd met heipalen van gewapend beton. Er waren vergunningen nodig. De gemeente lag dwars. Firmant Kees van der Leeuw maakte een studiereis naar Amerika, naar daglichtfabrieken, want dat wilde hij: een lichte, hygiënische, gezonde fabriek. Hij kwam terug met paddestoelpilaren, die de vloeren droegen, geen balken, maar gladde plafonds, en lichte gevels, die volledig uit glas konden bestaan, omdat ze niks hoefden te dragen. Spangen werd gebouwd, de werknemers dicht bij de fabriek. Tabak kende acht bewerkingsprocessen, daarom telde het tabaksgebouw acht verdiepingen, koffie kende vijf processen, daarom vijf verdiepingen, thee drie. Er waren liften, maar uitsluitend voor de goederen, arbeiders liepen over de trappen, mannen via de linkertrap, vrouwen via de rechter, je zag elkaar, je kon elkaar net een hand geven, maar intiemer contact was niet mogelijk. De wc’s hadden wasgelegenheden, kranen met douchekoppen. Mensen wasten zich vóór ze aan het werk gingen. Thuis waren nog geen warm stromend water of douches. Er was een eigen ketelhuis, de fabrikanten wilden voor hun energie niet afhankelijk zijn van de gemeente, een sprinklersysteem, een grijswatercircuit. In 1930 was de fabriek klaar. Een opschrift herinnert hier aan: ‘Het gehele bedrijf der firma werd naar dit terrein verplaatst in het 148e jaar van haar bestaan. Als blijvende herinnering daaraan werd dit opschrift hier geplaatst door het gezamenlijk personeel.’ In 2030 zal het nog altijd een toonbeeld van moderniteit zijn. Omdat er de tijd voor is genomen.
Durf
Ik had net gelezen, in Auke van der Wouds De nieuwe mens, dat het Witte Huis nabij de Oude Haven in Rotterdam met elf verdiepingen, 43 meter hoogte en voltooid in 1898 decennialang het hoogste kantoorgebouw van het Europese continent is geweest. Mijn oma van vaders kant was tien, mijn opa tweeëntwintig, ze kenden elkaar nog niet, bouwkundigen hadden hun wenkbrauwen gefronst: bleef zoiets wel staan op die slappe Rotterdamse ondergrond (samen met de Laurenskerk overleefde Het Witte Huis als een van de weinige gebouwen het bombardement van 1940). En dan de moderniteiten: liften, centrale verwarming. Een goede eeuw en twee generaties verder stapte ik zonder aarzelen in een lift die mij in een paar seconden naar bijna 150 meter hoogte bracht, de veertigste verdieping van De Rotterdam: 160 duizend vierkante meter oppervlak op één voetbalveld, één van de grootste gebouwen van Europa. Ik kon de wolkenkrabber van Delft zien, de torens van Den Haag. De architect had een verticale stad voor ogen gehad. Vanuit het centrum, de centrale hal, brachten ‘metro’s’ (liften) je naar de ‘wijken’. Het alarmgeluid dat opsteeg zodra de toegangsdeur tot de middelste toren open stond, wat niks anders was dan de luchtstroom uit de acht liftschachten die helemaal bovenaan in verbinding stonden met de buitenlucht en nu een uitweg vond, was een onvoorzien detail. De Rotterdam staat op 1100 palen, zakte conform berekening tijdens de bouw onder het bouwgewicht 17 centimeter de grond in. Tijdens de bouw was er een restaurant met drie Portugese koks die 500 werklieden drie maaltijden per dag voorzetten. In totaal werkten zo’n 2000 werklieden aan de bouw. Ik las: ‘o.m. Portugezen, Italianen, Belgen, Spanjaarden, Turken, Duitsers en Nederlanders.’ Daarna het intrigerendste zinnetje: ‘de voertaal was Nederlands’.
Verlangen
Ik had voor de eerste dag gekozen, dan zou het nog niet zo druk zijn, dacht ik, en dat klopte. Bovendien was iedereen nog heel enthousiast. Na drie dagen ben je het vertellen van het pure verhaal over Spaanse worst, of Hongaarse olieën uit karweizaad en zwarte peper, of brood met maar drie ingrediënten, of mosterd van hele mosterdzaden en kersen (omdat de buurman kersenteler is en na weer een hagelbui aankwam met de vraag: kunnen jullie wat met de gebutste kersen), of limonadesiroop louter op basis van vruchten en kruiden, géén suiker, of kaas die alle tijd heeft gehad om lekker te worden, wel beu, maar na twee uur nog niet, dan vertel je dat graag. Ik liet de enthousiaste ondernemers vertellen terwijl ik proefde en dronk en kocht. Dan was er nog een film over een buitenplaats, een oude moestuin met vruchtbomen, een orangerie, kassen. Ik was er een keer geweest, in Dordrecht. Vooraf was een interviewtje met de eigenaar die vertelde hoe hij Jan twintig jaar geleden had verleid hem te komen helpen de wildernis te herstellen. Jan was inmiddels 85 en wist alles van snoeien en rassen, unieke kennis die hij graag doorgaf. Voor een mooie tuin moet je verlangen hebben, zegt Jan in de film. Dat verlangen moet er altijd zijn en moet heel geduldig zijn. Anders wordt het niks. Een jonge knul legt hij uit hoe hij de peer moet snoeien. Schrijf je dat nou ergens op? vraagt Jan. De jonge knul zegt dat hij het wel onthoudt. Je moet het opschrijven, zegt Jan, onthouden doe je pas als je het een paar keer hebt opgeschreven, over drie jaar moet je dit zelfstandig kunnen, want dan ben ik er niet meer. Dat zal toch wel meevallen, zegt de jonge knul. Dan ben ik 89, zegt Jan. Mooie leeftijd toch, zegt de knul. Ja, om dood te zijn, zegt Jan. Portret van een tuin, pure zen.
Azië
Ik voelde toch even in het kleine bovenvakje in mijn rugzak toen de conducteur omriep dat er een sleutel was gevonden, een zwarte, van Axa. Ook de jongen met de Aziatische looks en de blauwe baseballpet met roze en pastelgroene bladeren van HUF checkte zijn tas en sloot toen zijn ogen weer. De jongen schuin tegenover hem had kennelijk geen fiets en scrolde onvermoeibaar door honderden regels broncode op zijn laptopscherm. SublimeText las ik linksbovenin. Soms typte hij ergens een spatie of haalde een witregel weg. Het zeskantige snoepje of pilletje, een moertje maar dan wit en dicht, dat de vrouw voor mij midden in het gangpad had laten vallen toen ze ging zitten, was nog door niemand weggeschopt, het lag nu achter de zwarte schoen van de laptopjongen. Op het grote station liet een jonge man met een klein, dun snorretje zijn treinkaartje zien met bestemming Hoofddorp. De jonge vrouw naast hem had gitzwart Aziatisch haar. De kapper zei van de week dat ik ook Aziatisch haar heb, iets zachter hooguit. De man vroeg in mooi Engels naar het goede perron. Liep je eenmaal binnen de incheckpoorten dan was dat tegenwoordig een crime. De veel te kleine elektronische overzichtsschermen hangen buiten de poorten en de oude vertrouwde gele kartonnen vertrekstaten stonden hier alleen nog boven, op de perrons. Op dit station dat nog altijd niet af is, dat deed mijn stad toch veel beter, hing een minischermpje bij de trap naar perron 2 met daarop ‘Den Haag Centraal’, maar geen tussenstationinformatie, niet of die trein via Haarlem ging of via Schiphol. Ik legde het uit, de man zou boven goed kijken, sprak ook een paar woorden Nederlands, vroeg of de IND vlakbij het station in Hoofddorp zat. Dat wist ik niet. Ik vertelde het de vriend met wie ik had afgesproken. Dan reis je de halve wereld over, zei hij, om in Nederland het spoor bijster te raken.