Ik had net gelezen, in Auke van der Wouds De nieuwe mens, dat het Witte Huis nabij de Oude Haven in Rotterdam met elf verdiepingen, 43 meter hoogte en voltooid in 1898 decennialang het hoogste kantoorgebouw van het Europese continent is geweest. Mijn oma van vaders kant was tien, mijn opa tweeëntwintig, ze kenden elkaar nog niet, bouwkundigen hadden hun wenkbrauwen gefronst: bleef zoiets wel staan op die slappe Rotterdamse ondergrond (samen met de Laurenskerk overleefde Het Witte Huis als een van de weinige gebouwen het bombardement van 1940). En dan de moderniteiten: liften, centrale verwarming. Een goede eeuw en twee generaties verder stapte ik zonder aarzelen in een lift die mij in een paar seconden naar bijna 150 meter hoogte bracht, de veertigste verdieping van De Rotterdam: 160 duizend vierkante meter oppervlak op één voetbalveld, één van de grootste gebouwen van Europa. Ik kon de wolkenkrabber van Delft zien, de torens van Den Haag. De architect had een verticale stad voor ogen gehad. Vanuit het centrum, de centrale hal, brachten ‘metro’s’ (liften) je naar de ‘wijken’. Het alarmgeluid dat opsteeg zodra de toegangsdeur tot de middelste toren open stond, wat niks anders was dan de luchtstroom uit de acht liftschachten die helemaal bovenaan in verbinding stonden met de buitenlucht en nu een uitweg vond, was een onvoorzien detail. De Rotterdam staat op 1100 palen, zakte conform berekening tijdens de bouw onder het bouwgewicht 17 centimeter de grond in. Tijdens de bouw was er een restaurant met drie Portugese koks die 500 werklieden drie maaltijden per dag voorzetten. In totaal werkten zo’n 2000 werklieden aan de bouw. Ik las: ‘o.m. Portugezen, Italianen, Belgen, Spanjaarden, Turken, Duitsers en Nederlanders.’ Daarna het intrigerendste zinnetje: ‘de voertaal was Nederlands’.