Ik bestudeerde de snavel van de houtduif, oranje overgaand in rood en tot slot in een witte bobbel het dichtst bij zijn kop. Hij is niet bang, landt gewoon op de rand van de schutting, anderhalve meter van mij af, om daarna door te vliegen naar de vijver. Pikt de merel zowel links als rechts van het bruggetje in het water, de houtduif drinkt altijd rechts. Hij boog zijn kop diep, duwde de hele snavel onder water, leek te slikken als hij weer boven was, maakte daarna met zijn snavel heen en weer gaande bewegingen door het water, alsof hij zichzelf nat wilde spatten. Ook ging hij diep door de poten, de borst bijna in het water. De merel die er al was, hipte bij aankomst van de houtduif naar de linkerkant, waar hij weer wat kikkervisjes verorberde, die zoëven zelf nog muggen en muggenlarfjes verorberden. Zelfs plukte ik vanuit mijn stoel wat rucola en stopte de blaadjes in mijn mond. Zien eten is doen eten. Alex Brenninkmeijer zei vorige week dat hij sinds het lezen van Joris Luyendijk (die de financiële wereld vergelijkt met een biotoop) het gezelschap dat hij moet toespreken extra goed bestudeert, om uit te vinden in wat voor soort biotoop hij zich bevindt. Ik kon de biotoop van deze dagen in de tuin het beste omschrijven als een zelfvoorzienend openluchtrestaurant met vaste eet- en drinktijden, vaste stamgasten, solitair aan hun vaste tafels met daarop iedere dag het vaste recept.
Categorie: blog
Oefening
Ik lag op mijn rug op de Cadillac, viste achter me de twee ringen op die langs de palen hingen, strekte mijn armen naar het plafond en trok iets tot ik spanning voelde op de veren. Toen duwde ik de ringen naar beneden, waarbij de veren zeker twee, misschien wel drie keer zo lang werden, tot mijn armen gestrekt langs mijn lijf lagen. ‘Schouders in de mat,’ zei Renate. Ze duwde op mijn rechterschouder. Ze zegt ook wel: schouders laag, of: schouders naar de oksels. Ik snap wat ze bedoelt, maar rechts wil dat maar niet goed lukken. ‘Het moet van hier komen,’ zei ze, en streek haar hand over de zijkant van mijn lijf, ‘als die sterk genoeg is, lukt het.’ Ik concentreerde me op die zijkant, duwde de ringen weer neerwaarts. ‘Ik weet niet goed wat ik moet aanspannen of voelen,’ zei ik. ‘Kom eens,’ ze pakte mijn rechterhand, bracht die naar de zijkant van haar lijf, net onder haar oksel, ik voelde de toppen van een paar stoppelige haartjes. Ze bewoog haar arm omlaag, onder mijn vingers rolde een staalkabel. ‘Heb ik die wel?’ vroeg ik. Toen moest Renate erg lachen.
Transformatie
Ik zag de merel weer, hij keek in de vijver, nam twee hapjes water, geen gedoe dit keer met kikkervisjes. Misschien had hij al ergens gegeten. Iets later deed ik hetzelfde als de merel, behalve dan dat gehap naar water. Er zwom weinig meer. Toen ik tegen het losgekomen metalen profiel duwde, dat het zwarte vijverzeil tegen de houten bak moet klemmen, begon in de donkere spleet plotseling van alles te bewegen en springen. Ik overdrijf niet als ik zeg dat ik in het hart van een Centraal Afrikaanse kikkerkraamkamer keek: kikkertjes, kleiner dan een vingernagel. Sommigen waren al helemaal kikker, sommigen zaten nog tussen kikkervisje en kikker in, met al wel achterpoten, maar ook nog een staart en de voorpoten in het vlies. Ik googlede voorzichtig op kikkers in de tuin. De meeste artikelen kozen de insteek ‘last’. Ik leerde over mensen met kikkervrees, die ’s avonds de tuin niet meer in durven, bang voor een natte kikker tegen het blote been; een strak betegelde tuin was de remedie, al hoefde je dan ook de tuin niet meer in. Ik besloot kikkers vooral handig te vinden: ze eten muggen, spinnen, slakken. Ook ontdekte ik dat ze beschermd zijn inclusief het kikkerdril. Hier is een bekentenis op zijn plaats. Een paar lentes geleden ontdeed ik de vijver van herfstbladeren en maakte ik voor het eerst kennis met het licht doorzichtige dril vol kleine donkere puntjes, dat ik nu herken als kikkerdril. Ik heb dat toen, samen met de natte herfstbladeren, op de tegels laten verdrogen. Een strafbaar feit. Ik verhoog daarom Alex Brenninkmeijers percentage mensen dat niet deugt van 1,34 naar 2. Een veiligheidsmarge. Er zijn dingen die politie en justitie ontgaan. In welke categorie Mitch Henriquez, de door de Haagse politie gedode Arubaan, die anders dan ik wél met de politie in aanraking is geweest, gaat vallen, zal afhangen van wie het vinkje in het systeem zet.
Boer (2)
Ik dacht: nu ik toch bezig ben… Dus ben ik binnenkort behalve zwammenaanrecht-agrariër ook zonne-energieboer. Op ons eigen licht hellende dak kan het niet, dat ligt verkeerd, noordwest, maar gelukkig zijn er andere daken, zoals die van het Rotterdamse Uit je eigen stad, een van de grootste stadslandbouwboerderijen van Europa. De stadsboeren gaan 276 zonnepanelen op hun dak leggen, zoeken via crowdfunding geld en daaraan heb ik zojuist een bescheiden bijdrage voor vier panelen geleverd. ‘Ik’ ga jaarlijks een kwart van de energiebehoefte van een huishouden opwekken, zo’n 840kWh. Op de website versprong het aantal deelnemers direct van 74 naar 75, er was nu 69 in plaats van 67 procent van het benodigde bedrag binnen. Nog 28.000 euro te gaan, nog 21 dagen. Dat moet lukken. Laat het kabinet bij monde van minister Kamp maar lekker studeren op een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter die de Staat dwingt meer maatregelen te nemen tegen klimaatverandering. Het volk zelf verliest geen tijd aan juridische haarkloverij en doet gewoon. Nog even, en de regering plaats een wanhopige advertentie: volk gezocht dat ons nog nodig heeft.
Aanrechtboer
Ik ben een RotterZwammert. Sinds vier dagen. Vorige week mengde ik vers koffieprut met het aangeschafte broed in een zwart emmertje, deed het deksel erop en wachtte vier dagen. Toen lichtte ik het deksel verwachtingsvol op, zag een melkwit wolkenlandschap met op één plek nog wat koffie, exact zoals in het instructiefilmpje, dus kon er nieuwe koffieprut bij en nu wacht ik weer een paar dagen. Bruin. Wit. Bruin. Wit. Tot het emmertje vol is. Dan haal ik de luchtdoorlatende tape van de zes gaten bovenin en daar zullen zwammen uit gaan groeien. Een aanrecht-agrariër. Ik kan niet wachten tot ik het mijn broer kan laten zien. Mijn broer met zijn drieënzestig hectare zal dan zijn speciale, licht meewarige lachje tevoorschijn toveren, dat ik zo goed ken en waar alles in zit: zijn mededogen met dat gekke kleine zusje, zijn aangeboren wantrouwen ten aanzien van alles wat neigt naar stadse fratsen, zijn volslagen ongeloof over mijn enthousiasme in relatie tot de schaal van mijn activiteiten (0,04 m2). Ik ben verliefd op dat lachje, als mijn broer dat lachje toont, weet ik dat ik goed zit. Als je zegt: kijk er ligt een bal in het gras, en die bal is grasgroen, dan zeggen mensen: je liegt. Iets in het leven bestaat pas echt bij de gratie van een krachtige tegenpool. Daarom houdt mijn broer ook zo van zijn kleine zusje.
Ochtend
Ik bekeek de man die keek naar zijn auto in de wasstraat. Omdat het zondag was, gebeurde er niks bij de Mazda-showroom, geen trailers met nieuwe auto’s, ook niks bij de achtergelegen garage, ook niks bij de benzinepompen, niemand beroerde de slangen, alleen de autowasserij draaide haar borstels en spoot water en shampoo. Ik dacht aan Edward Hoppers Gas. Het is zo’n wasstraat waar de borstels en lappen heen en weer gaan, niet de auto. Ik zie er vaak mensen staan, en ze staan allemaal hetzelfde, met de rug naar mij, leunend tegen de blauwmetalen omkapping van de stofzuiger, starend naar hun auto, naar het water, de borstels, een beetje door de knieën, sommigen steken een sigaret op. Deze man tikte de as van zijn sjekkie. Op het perron zaten twee jongens van de kerk waar ook Mitt Romney, de republikein die het in 2012 tegen Barack Obama opnam in de Amerikaanse presidentsverkiezingen, lid van is. Ze zijn altijd in pak met wit overhemd, deze twee ook, al was het al lekker warm, met altijd een zware, zwarte tas aan een band over de linker- of rechterschouder, nooit een makkelijke rugzak, op hun linker revers het zwarte plaatje waarop in witte letters hun naam en hun organisatie De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Ik zie ze vaker, deze twee, of twee anderen, ze zijn moeilijk uit elkaar te houden, die jonge witte knullen met datzelfde korte kapsel in de metro of hier op het station. Nog nooit hebben ze me aangesproken.
46
Ik hoorde laatst een moeder antwoorden op de vraag hoe oud haar dreumes was, dat hij nu bijna net zoveel dagen buiten als in de baarmoeder had doorgebracht. Bij elkaar vijfhonderd zoveel nog wat dagen. Ik kan dus best zeggen dat ik er bij was op die zomerse junidag zesenveertig jaar geleden, toen mijn oom en tante in het huwelijk traden. Mijn zussen waren er ook. De oudste in een prachtig wit mouwloos jurkje op schoenen met een hakje draagt de sleep; de ander, eveneens in een mouwloos jurkje, witte kniekousen, de lichte schoentjes met een bandje over de wreef bungelend halverwege de bank, een wit tasje naast zich, kijkt ernstig en onderzoekend toe. De mode is van onderen kort – glanzende benen, jurkjes ruim boven de knie, behalve natuurlijk de trouwjurk van mijn tante –, bloot op de armen, en van boven hooggesloten, geen ontblote halspartijen of uitgesneden decolletés. Mijn moeder draagt een licht gekleurd hoofddeksel, dat nog het meeste lijkt op een sierlijke muts van zijden stroken waarvan het lange boord in een dikke rol zover is terug gerold dat een rand van haar donkere haar er onderuit krult. Ze heeft haar rechterhandschoen uitgetrokken om met een vulpen te bevestigen dat zij getuige is geweest van de zojuist gesloten economische verbintenis. De tafel neemt het zicht weg op haar buik, waarin ik vertoef, dubbel onzichtbaar. De enige die echt ontbreekt is mijn broer, te jong nog voor zo’n lange feestdag.