Ik bekeek de man die keek naar zijn auto in de wasstraat. Omdat het zondag was, gebeurde er niks bij de Mazda-showroom, geen trailers met nieuwe auto’s, ook niks bij de achtergelegen garage, ook niks bij de benzinepompen, niemand beroerde de slangen, alleen de autowasserij draaide haar borstels en spoot water en shampoo. Ik dacht aan Edward Hoppers Gas. Het is zo’n wasstraat waar de borstels en lappen heen en weer gaan, niet de auto. Ik zie er vaak mensen staan, en ze staan allemaal hetzelfde, met de rug naar mij, leunend tegen de blauwmetalen omkapping van de stofzuiger, starend naar hun auto, naar het water, de borstels, een beetje door de knieën, sommigen steken een sigaret op. Deze man tikte de as van zijn sjekkie. Op het perron zaten twee jongens van de kerk waar ook Mitt Romney, de republikein die het in 2012 tegen Barack Obama opnam in de Amerikaanse presidentsverkiezingen, lid van is. Ze zijn altijd in pak met wit overhemd, deze twee ook, al was het al lekker warm, met altijd een zware, zwarte tas aan een band over de linker- of rechterschouder, nooit een makkelijke rugzak, op hun linker revers het zwarte plaatje waarop in witte letters hun naam en hun organisatie De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Ik zie ze vaker, deze twee, of twee anderen, ze zijn moeilijk uit elkaar te houden, die jonge witte knullen met datzelfde korte kapsel in de metro of hier op het station. Nog nooit hebben ze me aangesproken.