Snelwegontmoeting

bovenDe vriendin van het minimale gasverbruik (die ik vanaf nu tuinbaas ga noemen, want dat is ze ook) en ik zijn fan van Koken met Van Boven. Maandag begon een nieuwe korte tv-serie met een stuk zijlende van een blije koe van natuurslager René. Ik vond de slager, zelf rijkelijk voorzien van zijlendenen, super gecast. Hij droeg een overhemd met daarop heel groot de letters ‘giant’, nou ja, zoals er op een koffiebus ‘koffie’ staat. De tuinbaas bleek die slager gewoon te kennen. ‘Hij staat iedere vrijdag op de biomarkt in Utrecht,’ appte ze, ‘hij is in het echt ook heel aardig.’ Het ging verder. Ze ziet hem en zijn kar iedere donderdag op de A12. ‘Rond 6:45 uur haal ik hem ergens ter hoogte van Woerden in.’ Let even op dat nonchalante ‘rond’ en dan op dat exacte ‘6:45’. De tuinbaas houdt van zekerheden in het leven en daar is niks mis mee, want alleen regelmaat geeft rust, ruimte en creativiteit. Donderdag gaat ze zwaaien als ze de aardige slager inhaalt, ‘om het contact wat te verdiepen’. Ik voorspel dat hij met zijn koplampen zal seinen.

Verlaat (2)

tegenlichtTot zondag had ik gedachteloos door en langs het buurtschap en het café Oud Verlaat gerend, gelopen, gefietst. Maar na de woorden van schrijver Helga Ruebsamen die het in de oorlog een dorp noemt, zou ik vanaf nu Oud Verlaat als naburig dorp met onderduikpotentie bekijken. Libanon – met 1,5 miljoen vluchtelingen op een bevolking van 4 miljoen en de vorige oorlog nog niet te boven en aan alle kanten omringd door ruziënde types die bij één verkeerd geïnterpreteerd incident zo de wapens weer tegen elkaar opnamen, waarna er zomaar vier miljoen mensen richting Europa konden komen – was in feite ook een naburig dorp, begreep ik ’s avonds van Sigrid Kaag, speciale VN-gezant aldaar, in het tv-programma Tegenlicht. Ze zei: ‘Alles heeft met alles te maken, maar dat is altijd zo’ en ‘Hou Libanon in de gaten’ en ‘Lokaal, regionaal, dat bestaat niet meer’. Op één dag twee nieuwe buren.

Verlaat

rotteIk dacht: globalisering is een dik pak van tien labels met fabricagegegevens en wasinstructies in zestig talen aan de binnenkant van een shirt. Het kriebelde in mijn zij tijdens het hardlopen langs Oud Verlaat. Of moest ik zeggen: dóór Oud Verlaat? Helga Ruebsamen had hier ondergedoken gezeten. Dat wist ik niet, en dankzij Maarten – die ik vrijdag ontmoette – wel. Ruebsamen had erover geschreven in Het lied en de waarheid. Zo wist Maarten het. Hij stuurde me een Google Boeken-linkje, hoofdstuk 19, schreef hij. ‘Het huis in de diepte, de tuin met bloemen, daarachter de zwevende meren en de rivier. Links Oude Verlaat. Verderop Nieuwe Verlaat […] De kano’s, de roei- en de zeilboten, de aanlegsteigers, de winterverblijven. […] In het dorp oude mensen die geen mond opendoen. Op de dijk het huis met de herberg. Rieten stoelen en houten tafels, die op een terras bij het water staan.’ Ik rende langs het schooltje, de handvol huizen langs de dijk. Thuis zou ik de labels uit het shirt knippen. Toen ik hier nog maar pas woonde dacht ik dat Oud Verlaat alleen bestond als naam van de kroeg. De herberg op de dijk was nu een café dat met iedere dijkverhoging iets verder achter de dijk verdween. Het terras  lag niet meer aan het water maar direct voor het café en was nog altijd een pleisterplaats: niet meer doordeweeks voor de schippers die er tijdens het wachten voor de verlaat, wat een sluis is (dat weet ik nu ook) wat gebruikten, maar vooral in de weekeinden voor de wielrenners en fietsers die er hun inspanningen beloonden met appeltaart en bier. Dankzij Maarten en Ruebsamen keek ik met andere ogen. Kon ik hier onderduiken als het nodig was?

Rits

trui3‘Vijfentwintig procent van de auto’s in Noorwegen is elektrisch,’ zei de oud-collega. ‘Heb je daar een elektrische auto dan mag je over de busbaan.’ Het menselijk gedrag was zo makkelijk te sturen, als je maar wist waarheen. Ik bekeek de doeken die dankzij de foto’s van Nadine waren vastgelegd in een boek dat zo-even gepresenteerd was, een geabstraheerde verbeelding van de witte trui, de groene trui, de bolletjestrui, de gele trui. Twee ragdunne verticale lijntjes verdeelden de doeken in twee helften. ‘De rits,’ zei de kunstenaar. Natuurlijk. Een wielertenue heeft een rits. Eerst was er de V-hals, toen het ritsje tot de borst en nu de totale rits in het pak uit één stuk. De kunstenaar had er een studie van gemaakt. ‘Hoever komen ze nu?’ Ik wees een plek iets onder mijn navel. ‘Veel verder,’ zei de kunstenaar. ‘Tot op de piemel? Echt? Dat fietst toch niet lekker?’ ‘Die ritsen zijn zo minuscuul,’ zei de kunstenaar. Hij had ze gevoeld. ‘Nou ja,’ zei ik, ‘dan hoeven de renners niet meer door hun pijp te plassen maar kunnen ze de boel er aan de voorkant uithalen.’ Ik vroeg de kunstenaar het boek te signeren en gaf hem een pen. ‘Dit is nog eens een pen,’ zei hij, ‘de beste die ik vandaag gebruikt heb.’ ‘De pen van de groentevrienden,’ zei ik, ‘hun fruit is ook heel goed.’

Citroengeel

treinDe conducteur zei dat we op last van de politie even bleven staan. Ik was net in de dubbeldekker gestapt en de vertrektijd was één minuut verstreken. Tien minuten geleden, toen ik mijn fiets voor het station stalde, had ik twee agenten gezien, jonge knullen nog. Aan hun zwarte-citroengele combat outfit ben ik inmiddels gewend. Aan hun aanwezigheid ook. Ik opende de NS app, misschien dat die de vertraging al kende, ik moest straks nog overstappen. Maar op de app bevond mijn trein zich al halverwege het volgende station. (Over niet al te lange tijd bogen rechters zich over de vraag: liegen de digitale gegevens of liegt de menselijke waarneming?) Op het perron fietste een agent op een witte mountainbike. De man aan de andere kant van het gangpad tikte op het raam, wees naar boven. ‘Zit wat ze zoeken boven?’ vroeg ik. ‘Misschien,’ zei de man. ‘Er liep net iemand met grote haast en een paar keer achteromkijkend langs en omdat we helemaal voorin zitten, kan die alleen maar weer via boven zijn teruggelopen.’ De gezochte, misschien wel het gevaar, was met zijn heup mijn schouder op een paar centimeter gepasseerd en ik had niks gemerkt. Het ultieme wapen tegen angst.

Lachen

grossmanIn David Grossmans Het zigzagkind zegt meesteroplichter Felix tegen de bijna dertienjarige Nono dat je de mens niet té goed moet kennen (volgens Nono is Felix een jaar of zeventig en spreekt hij met het accent van een nieuwe immigrant uit Roemenië). Felix: ‘Als je gaat te diep in de ziel van de mensen, kan niet meer dat jullie hebben gewoon lol samen, kan niet meer dansen en lachen en vergeten de ellende, omdat in de ziel van de mensen blijft altijd wond op wond en zwart op zwart, dus beter niet.’ Ik probeer op dit moment heel hard iemand tussen puber en adolescent weer wat lol in school te geven, weer wat vaart aan wat gedaan moet worden, te laten inzien dat het allemaal niet zo erg is, dat het met een beetje goede wil allemaal zo weer bijgesloft is, ik probeer heel hard te voorkomen dat ze er de brui aan geeft en een half jaar met haar hoofd onder de dekens gaat liggen. Ik probeer heel hard haar te begrijpen, zodat ik de juiste snaar kan raken, zelf komt ze op iedere mogelijke vraag niet verder dan ‘ik zou het niet weten’ en ‘geen idee’, soms zelfs dagenlange radiostilte, maar na deze woorden van Felix twijfel ik. Ik wil morgen en over tien jaar ook nog met haar kunnen lachen. Haar weer eens trakteren op een paar dagen Parijs. Bijvoorbeeld als ze klaar is met school.

Passen

pilatesChristine zei dat ze haar Pilates broek vergeten was; of Renate er misschien eentje ergens had liggen. Je kan de mijne zo krijgen, zei ik vanaf de Cadillac waar ik nog wat duw- en trekwerk deed. We kunnen het proberen, zei Christine met een blik tussen ongeloof en redding. Christine heeft lengtemaat 36, ik 30, maten die ieder aan een andere kant ver van het midden liggen en die de rampestamp kledingindustrie zelden meer laat maken. Niet eens zo lang geleden had mijn geboortedorp nog twee kleermakers. Maatwerk. Vooruitgang betekent jezelf in modale confectie proppen. (Wat me deed denken aan de laatste Keuringsdienst van Waarde-uitzending over de zestig toegestane toevoegingen aan wijn, die dankzij de wijnlobby niet op het etiket hoeven te worden vermeld. Sinds de wijnmakerij een industrie is geworden, zei een kenner, worden er zelden meer extreem slechte wijnen gemaakt, maar ook geen uitzonderlijk goede. Het moderne leven was een trechter, uiteindelijk moest alles door het risicoloze midden weggespoeld kunnen worden). Ik trok de zwarte hardloopbroek uit en Christine trok hem aan. Hij rekte prima mee; dat haar enkels en een stuk kuit bloot bleven, was een detail.