De conducteur zei dat we op last van de politie even bleven staan. Ik was net in de dubbeldekker gestapt en de vertrektijd was één minuut verstreken. Tien minuten geleden, toen ik mijn fiets voor het station stalde, had ik twee agenten gezien, jonge knullen nog. Aan hun zwarte-citroengele combat outfit ben ik inmiddels gewend. Aan hun aanwezigheid ook. Ik opende de NS app, misschien dat die de vertraging al kende, ik moest straks nog overstappen. Maar op de app bevond mijn trein zich al halverwege het volgende station. (Over niet al te lange tijd bogen rechters zich over de vraag: liegen de digitale gegevens of liegt de menselijke waarneming?) Op het perron fietste een agent op een witte mountainbike. De man aan de andere kant van het gangpad tikte op het raam, wees naar boven. ‘Zit wat ze zoeken boven?’ vroeg ik. ‘Misschien,’ zei de man. ‘Er liep net iemand met grote haast en een paar keer achteromkijkend langs en omdat we helemaal voorin zitten, kan die alleen maar weer via boven zijn teruggelopen.’ De gezochte, misschien wel het gevaar, was met zijn heup mijn schouder op een paar centimeter gepasseerd en ik had niks gemerkt. Het ultieme wapen tegen angst.