‘Vijfentwintig procent van de auto’s in Noorwegen is elektrisch,’ zei de oud-collega. ‘Heb je daar een elektrische auto dan mag je over de busbaan.’ Het menselijk gedrag was zo makkelijk te sturen, als je maar wist waarheen. Ik bekeek de doeken die dankzij de foto’s van Nadine waren vastgelegd in een boek dat zo-even gepresenteerd was, een geabstraheerde verbeelding van de witte trui, de groene trui, de bolletjestrui, de gele trui. Twee ragdunne verticale lijntjes verdeelden de doeken in twee helften. ‘De rits,’ zei de kunstenaar. Natuurlijk. Een wielertenue heeft een rits. Eerst was er de V-hals, toen het ritsje tot de borst en nu de totale rits in het pak uit één stuk. De kunstenaar had er een studie van gemaakt. ‘Hoever komen ze nu?’ Ik wees een plek iets onder mijn navel. ‘Veel verder,’ zei de kunstenaar. ‘Tot op de piemel? Echt? Dat fietst toch niet lekker?’ ‘Die ritsen zijn zo minuscuul,’ zei de kunstenaar. Hij had ze gevoeld. ‘Nou ja,’ zei ik, ‘dan hoeven de renners niet meer door hun pijp te plassen maar kunnen ze de boel er aan de voorkant uithalen.’ Ik vroeg de kunstenaar het boek te signeren en gaf hem een pen. ‘Dit is nog eens een pen,’ zei hij, ‘de beste die ik vandaag gebruikt heb.’ ‘De pen van de groentevrienden,’ zei ik, ‘hun fruit is ook heel goed.’