De publiekslokatie Centrum is een enorme rechthoek met twee ingangen op de kopse kanten. In de centrale hof onder het imposante dak van glas en staal liggen de publieksbalies. Links en rechts tussen pilaren die deels dat enorme dak dragen twee lange doorgangen en daar weer naast onder minder hoge plafonds tientallen kubussen met een tafel en een computer en drie stoelen, eentje voor de ambtenaar, twee voor de burgers. Direct achter de ingangen aan weerszijden van de rechthoek een lage muur met aanmeldschermen, een watertap, een machine waarin nog met cash geld betaald kan worden en daarachter stoelen, tafels, banken, zitjes. De wachtenden hebben keus. Ik wandel van de noordelijke ingang naar de zuidelijke ingang en zie het zwarte knotje van Z voor een aanmeldscherm met daarop de vraag Heeft u een afspraak? en twee knoppen: Ja/Nee. Ik tik op Ja. ‘Hé,’ ze kijkt op, lacht dan. We kussen. Op het scherm weer twee knoppen: QR-code/BSN-nummer. Z pakt haar zorgverzekeringspasje en typt het nummer. Geen afspraak gevonden, zegt het scherm. Hier houden de mogelijkheden op. Ik kijk rond. Aan deze kant geen loslopende medewerkers. ‘Kom,’ zeg ik. We lopen tussen de pilaren naar de noordzijde. Daar proberen we het nog een keer. Zelfde resultaat. Waarom denk ik dat het anders zou zijn? Tussen de wachtende mensen vind ik een mevrouw met op haar trui een sticker ‘gastvrouw’. Ik leg de situatie uit. Ze probeert het ook. Bsn-nummer. Zelfde resultaat. Natuurlijk. Een functionerend systeem kent geen menselijke wispelturigheid. Ze loopt naar een hoge balie onder dat imposante glazen dak, legt aan een vrouw de situatie uit. Ook die gaat een bsn-nummer intikken. De vrouw vraagt bij wie we een afspraak hebben. Z geeft de brief. De vrouw typt en wacht. ‘Afspraken zitten in twee systemen,’ legt de vrouw uit. We weten het. De jongerencoach was de vorige keer dat we hier waren tachtig procent van de tijd kwijt aan ‘het’ systeem. Moeiteloos zette ze de afspraak van vandaag in haar eigen elektronische agenda, maar die afspraak moest ook nog in het boekingssysteem van deze publiekslokatie. We moeten immers ergens kunnen zitten. En dat systeem was behalve traag ook een ramp. ‘Ik ga wel even bellen,’ zegt de vrouw aan de hoge balie. Ze zegt dat ze al de hele dag mensen heeft van wie de afspraak niet in het systeem staat. Ik vermoed ondergronds protest van de medewerkers. Ze wil weer een systeem induiken op zoek naar een telefoonnummer. Ik wijs haar op de brief. Daar staat het mobiele nummer van de jongerencoach gewoon. Even later komt ze aangelopen, de jongerencoach, ik noem haar ‘JC’. ‘Ik zit ergens illegaal,’ zegt ze, ‘ik hoop dat we er niet uitgegooid worden. We lopen achter haar aan, niet naar die halfopen kubussen waar het veel te onrustig is om echt met elkaar te kunnen spreken, maar naar een heuse kamer met een hoge, zware deur, een enorm bureau, zacht tapijt en lambrizering tot heuphoogte. Ze heeft vakantie gehad, is alweer een weekje begonnen, maar na de vakantie ook twee weekendjes weggeweest. ‘Ik zal vergeten zijn de afspraak in dat ene systeem te zetten,’ zegt ze. ‘Jullie zijn er, dat is het belangrijkste.’ Het huiswerk. Ja, dat heeft Z gedaan, diploma’s, cv, plan voor de toekomst, de aanvragen UWV net de deur uit, met name die ene kostte heel veel tijd om van iedereen de benodigde informatie te krijgen. Ik zeg nog dat ik het zo vreemd vind dat er bij die andere aanvraag helemaal geen deskundigeninformatie hoefde. ‘Nee,’ zegt JC, ‘bij die aanvraag ga je naar een educatiecentrum.’ Ze bedoelt: daar gaan ze echt naar een mens kijken, niet alleen naar papieren. Ze gaat even weg om te kopiëren en om aan een collega te vragen wat zij zelf precies moet doen, ze werkt pas sinds maart met deze doelgroep. Als ze terugkomt zegt ze dat er geen twee aanvragen tegelijk naar het UWV mogen, dat ze ons niet had moeten vragen om allebei de aanvragen in te dienen, dat zij gaat bellen om die ene tegen te houden. Dat is dus precies die ene aanvraag waar we een maand mee bezig zijn geweest. Was het alleen om die andere gegaan, dan had die al een maand in de molen kunnen zitten. Maar JC is aardig, ik heb geen zin stennis te schoppen. JC heeft vier handtekeningen van Z nodig. Overeenkomsten. Dat is waar het nog om draait. Alles vastleggen, want dan kan de verantwoordelijkheid worden weggewuifd. Z mag niet zomaar iets van de overheid ontvangen, JC mag niet zomaar iets weggeven, haar baas zal het controleren en dus moet er ook tussentijds in het systeem iets zitten dat aantoont dat er iets is gedaan. Ik denk aan de congressen in een vorig leven. Mijn collega vroeg dan aan een zaal vol mensen als JC: wie heeft ervoor gekozen boekhouder te worden? Niemand stak zijn hand op. Maar ze waren het inmiddels allemaal. Systeemvullers. Vinkenzetters. Omdat ik straks nog een afspraak in de stad heb, vraag ik hoelang het aansluitende gesprek met iemand van Inkomen gaat duren. ‘Oh,’ zegt JC, ‘dat duurt maar een kwartiertje. Vragen over of je een caravan of boot hebt, da’s meestal allemaal nee.’ ‘Maar dat hebben we al gedaan,’ zeg ik. ‘Echt?’ ‘Ik kreeg een sms,’ zegt Z, ‘dat ik op het digitale portaal iets moest invullen.’ JC checkt in een systeem. Ze ziet het. Maar omdat zij alleen van de coaching is en niks van inkomen weet, laat ze ons toch nog even bij die afspraak langsgaan. ‘Als ik ook Inkomen erbij zou doen, zou ik misschien tien jongeren tegelijk kunnen begeleiden,’ zegt JC. Nu heeft ze er veertig en dat gaat oplopen tot zestig, wat eigenlijk teveel is. Ik denk dat het heel wijs zou zijn als JC maximaal tien jongeren zou begeleiden met alles. Ze loopt met ons mee naar kubus 39, de vrouw die JC heeft ingeboekt is ziek, er is vervanging, maar de kubus is leeg. Ze gaat op zoek, zegt ze, bellen. Wij wachten. Dan komen er twee mannen aangelopen met zwarte jacks aan. ‘Jullie komen voor de afspraak,’ zegt de ene. We lopen mee naar kubus 39. De twee gaan zitten, eentje achter de computer, eentje ernaast, hij sluit een telefoon aan op een kabeltje, het is een rare bedoening. Ze overleggen in welk systeem gekeken moet worden. Edison. Aristoteles. De groten der aarde zouden zich omdraaien in hun graf als ze wisten voor welke ontmenselijkende praktijken ze gebruikt worden. Ja, ze zien het, de mannen, alles ingevuld en ingediend, alles in orde. Dan beginnen ze een verhaal. Het lijkt een beetje op zo’n verhaal dat telemarketeers moeten afsteken aan het einde van hun gesmeer. Vanaf de datum dat we die vragen over de boot en de caravan hebben beantwoord gaat het nog zeker acht weken duren. Z heeft er dan al ruim een maand wachten op zitten, maar kan met de woningbouw en de zorgverzekeraar geen afspraken maken zolang ze niet weet wanneer er weer geld gaat komen. De man van het telefoontje en het kabeltje zegt dat het bij jongeren zeker twaalf weken duurt. ‘En in de tussentijd?’ vraag ik. ‘Komen de boterhammen uit de lucht vallen?’ Er komt een voorschot over vier weken. Ongeveer. Volgens de kabeltjesman komt het automatisch, volgens de man achter de computer moet je het zelf goed in de gaten houden. ‘Alles is door de hoge heren beslist,’ zegt de man bij de computer, ‘om geld te besparen. Maar daar kunnen wij niks aan doen.’ ‘Je kunt ervan afwijken,’ zeg ik, ‘een ambtenaar heeft discretionaire bevoegdheden.’ ‘Wij zijn geen ambtenaren,’ zegt de computerman. Ik vraag wat ze dan wel zijn. ‘Gedetacheerd.’ ‘Vanuit wie?’ ‘Professional Partners.’ ‘Krijgt Z deze week een brief met daarop de naam van haar consulent Inkomen?’ ‘Ja,’ zeggen de mannen. ‘Kom,’ zeg ik tegen Z. Beter zou het zijn als ik nu zou ontploffen of op de grond zou gaan zitten in het centrale deel van dit publiekscentrum onder dat prachtige glazen dak met de eis niet weg te gaan voor iemand fatsoenlijk en menselijk zijn werk doet – wat JC en deze mannen deze anderhalf uur hebben gedaan is weggegooid geld – en er dan een stuk of tien mannen en vrouwen in van die mooie pakjes met een V op hun borstzak rondom mij komen staan en op mij gaan inpraten en mij ten lange leste moeten afvoeren aan armen en benen, omdat ik zal weigeren zelf te lopen. Van die V-mensen zijn er hier altijd meer dan genoeg.
Categorie: blog
De ‘nu’-mens
‘Nee,’ zei Manuela, ‘verhalen dat een klant is ontslagen, of dat van de vrouw van de klant het contract niet is verlengd, of dat ergens een heel bedrijf over de kop gaat, hadden we een paar jaar geleden, maar nu niet meer.’ Verder ging het zijn gangetje. Het zou nooit meer worden zoals het was, een kapsalon met op zaterdag twintig vrouw personeel. Maar dat hoefde ook niet. Haren moeten worden geknipt, dus mensen blijven komen. Wat wel was veranderd was het ‘nu’. ‘Mensen komen om vijf voor zes binnen en willen nú extensions of hun haren geverfd,’ zei Manuela, ‘dat zijn behandelingen van zeker vier uur. Het heeft geen zin om tot zeven uur open te blijven, want dan komen ze om vijf voor zeven binnen.’ Zulke ‘nu’-mensen liepen vervolgens gewoon naar de overkant. ‘Er zitten alleen hier al zeven kappers op een rij,’ zei Manuela, ‘keus genoeg.’ Wat ook minder werd, waren de vaste afspraken: mensen die direct na de knipbeurt de volgende afspraak vastlegden voor over vier of zes weken. Alleen vaste klanten op leeftijd deden dat nog. En ook het vroeg vollopen van de agenda voor de kerst was een uitstervend verschijnsel. ‘Niet dat het dan rustig zal zijn,’ zei Manuela, ‘maar mensen bedenken vandaag dat ze er morgen feestelijk uit willen zien.’ In het online boekingsysteem viel het mij op dat ik iedere vijf minuten als tijdstip voor mijn afspraak kon kiezen. ‘Krijg je dan niet veel gaten?’ vroeg ik. Nee dus, want al die gaten werden moeiteloos opgevuld met de binnenwandelende ‘nu’-mens.
2066 kWh
De zomer was warm en lang. Ik tel de opgewekte kilowatturen zonnestroom op de daken in Rotterdam en Warmenhuizen in de afgelopen zeven maanden bij elkaar op, 2066 kWh. Wat was het in dezelfde periode in 2017? 2064 kWh. Was die zomer ook zo warm? Of is de zon gewoon heel constant als het om energie gaat? Dan ook maar even 2016 optellen. 2194kWh, zes procent hoger dan de afgelopen twee jaar. De aannemer komt een deurknop brengen. Stoer heb ik gezegd dat ik ‘m er zelf wel even op ga zetten. We kijken omhoog naar het nieuwe plafond boven het balkon en dan verder omhoog, naar de gevelplanken. Die golven over de hele rij huizen. Waarschijnlijk staan de regels achter de planken te ver uit elkaar, zegt de aannemer. Geen probleem bij normale zomers, maar nu… Al is dit nog niks. Hij heeft deze zomer veel gekkere dingen gezien en gehoord. Funderingen die wegzakken, scheuren in muren. Vergeleken daarbij zijn die gevelplanken peanuts. Dat stelt gerust.
Regen
We gingen naar buiten. Het regende. De broers hadden geen trek in een paraplu. Ik pakte de grote paraplu van achter de verwarming. Het was de blauwe, een relatiegeschenk van het bedrijf waar ik honderd jaar geleden mijn eerste echte baan met een echt salaris had waar ik vlot leerde – het was op de afdeling Personeelszaken – dat er alleen een ondergrens aan salarissen zat maar beslist geen bovengrens. De oudste broer kwam naast mij staan in de regen. ‘Getsie,’ zei hij. Ik bewoog mijn hand met de paraplu naar hem toe. ‘Hier,’ zei ik. Hij kwam dichterbij. De jongste broer was terug naar binnen gegaan om een klein pluutje van de kapstok te pakken. Met de oudste begon ik te lopen. ‘Getsie,’ zei hij nog een keer. ‘Kom dan dichterbij,’ zei ik. Hij kwam nu dicht naast me lopen zonder me aan te raken, maar bracht wel zijn arm achter mijn rug. ‘Toe maar,’ zei ik. Voorzichtig legde hij zijn rechterhand op de top van mijn rechterschouder. ‘Oei,’ zei hij. ‘Dat kan natuurlijk niet.’ Hij keek om naar zijn broer die eraan kwam onder een kleine plu. ‘Je wilt toch droog blijven?’ vroeg ik. Bij de bushalte haalde hij zijn hand weer weg. Bij de groentevriend kochten we zespri’s, Hoekse chips, tomaten en Rote Grutsche. Bij AH kochten we stokbrood, Turks brood, smeersels en een klein pakje vanillevla. Thuis maakte ik soep van linzen en Nieuw-Zeelandse spinazie. Die kwam niet uit Nieuw-Zeeland, maar gewoon uit Strijen.
Oude Nokiaatjes
Ik loop langs de tweezitjes naar de stoelen die dwars op de rijrichting staan. Vind ik prettig. De dwarse stoelen zitten links en rechts van het harmonicadoek dat de twee stukken van het metrostel bij elkaar houdt. Tegenover me een jongen met een geel t-shirt en een zwart heuptasje schuin over zijn bovenlijf. Bij een volgende halte stapt een jongen in die hij kent, maar die jongen ziet hem niet. Misschien komt het door zijn capuchon met imposant bont. Hij gaat niet roepen, zo is de gele t-shirtjongen niet. In plaats daarvan schuift hij de rits van het tasje open, haalt er een klein telefoontje uit, drukt op een paar toetsen – ja drukt, zo’n toestelletje is. Ondertussen kijkt hij door het lange gangpad in de richting waarin zijn vriend gelopen is. Dat is ook het fijne van die dwarse stoelen, je hebt goed zicht naar links en rechts. Er wordt opgenomen, zacht gepraat. De jongen tegenover me lacht, kijkt hoe zijn vriend aan komt lopen. Ze geven elkaar een boks, de vriend heeft zijn capuchon afgedaan, gaat naast hem zitten. Zulke jongens zijn het, die gewoon op de smalle metrostoelen naast elkaar gaan zitten. ‘Ik zag je niet man.’ Ze kletsen, lachen. Op de terugweg geen dwarse stoel voor mij, maar eentje in de rijrichting. Aan de andere kant van het gangpad gaan jongens zitten. Ze giebelen. Ja, ook jongens van zeventien, achttien, negentien doen dat. Ze zitten op de smalle stoelen naast elkaar. Een tijdje geleden zag ik regelmatig jongens die allemaal apart gingen zitten, met hun been half op de stoel naast zich, armen op de leuningen. Jongens met capuchons over hun hoofd. Deze jongens hebben petjes, of niks, gewoon hun mooie zorgvuldige coupes helemaal zichtbaar. Eén jongen laat een telefoon door zijn vingers rollen als was het een pen. Ook al zo’n kleintje uit de prehistorie. Bij een volgende halte komen er twee jongens bij: boks, hand op het hart, boks, hand op het hart. Keurig.Hygiënisch ook. Ze kletsen, dollen wat, lachen, schermloze handen. Eentje heeft de telefoon van de ander nodig. Een tasje gaat open, ja hoor, weer zo’n klein ding. Er wordt gebeld, echt gebeld. Iets anders kun je ook niet met die dingen, nou ja, sms’en. De jongen bij het raam heeft een zakje wiet. De jongen naast hem biedt vier briefjes van twintig, nee niet voor de wiet, voor het tasje dat schuin over het bovenlijf van de wietjongen hangt. Maar de koop gaat niet door. De briefjes gaan gevouwen terug in de zak van de strakgesneden sportbroek waar ik een ov-chipkaart en wat papier zie, de rits zorgvuldig dicht. Een ander rammelt met kleingeld en er gaat een klein portie van de wiet over in een gevouwen papiertje. Ze proberen half stiekem te doen. ‘Oh man,’ zegt een jongen als we wegrijden bij het treinstation, ‘hier moest ik eruit.’ Ze lachen weer. Bij de volgende halte staat hij op, boks, boks, boks. Twee jongens houden zijn hand vast, maar er is vertrouwen dat ze op tijd los zullen laten, dat hij kan uitstappen. De halte daarna moet ik eruit. Een heel half uur heeft mijn telefoon roerloos in mijn jaszak gezeten.
Achter glas
‘ ’t Was nog lekker achter het glas.’ Het was een populair zinnetje van volwassenen in de tijd dat ik kind was. Ze bedoelden ermee: we maakten in de auto een rondje in de buurt om te kijken hoe het eigen land en vooral dat van anderen erbij lag en we genoten van de zonnewarmte, ook al was het al herfst, of winter, of vroeg in de lente. Zo’n zinnetje was voorbehouden aan de zondag. Op alle andere dagen werd er niet gezeten achter het glas. Ik had een hekel aan dat zinnetje. Ik vond: als de zon schijnt, ga je fietsen. Fietsen met je dochter. Om niet alleen dat zonnetje op je gezicht te voelen, maar ook de frisse wind. Omdat fietsen voor dynamiek zorgde, ook in de uitgewisselde woorden, tegenovergesteld aan de statische toestand in een auto. Op de valreep van oktober valt de kou dan toch in en moet af en toe de verwarming aan. Maar vandaag niet. Ik zoek het zonnigste plekje in huis en doe zelfs mijn trui uit, zo lekker is het achter het glas.
Kaart lezen
In het Historisch Nieuwsblad een mooi berichtje over wegwijzers van Mirjam Janssen. Eind negentiende eeuw woedde er binnen de ANWB een heftige discussie over. Moesten die er wel komen? Als er overal borden stonden, schrijft Janssen, zouden fietsers minder kaarten bij de ANWB kopen. Bovendien: wie goed kaart las, had geen borden nodig. Borden waren voor luie mensen. Na een enquête ging de jonge wielrijdersbond toch overstag en in 1894 verschenen de eerste houten wegwijzers die al snel vervangen moesten worden door ijzeren omdat de houten in de kachel verdwenen. Kaartlezen, wie doet het nog. Nu weer discussie over de tijd en welke goed voor ons is. Ik pakte er een kaart bij met daarop de tijdzones. Ooit bepaalde de zon ons idee van tijd, nu is het de klok. Spoorwegen en telegraafnetwerken vroegen in de negentiende eeuw om standaardisatie van tijd. Op de International Meridian Conference in 1884 in Washington werd de aarde verdeeld in tijdzones die met een constant tijdsverschil van de aangrenzende tijdzones afweek. Binnen een tijdzone gold een uniforme tijd. Ieder land zou de tijdzone kiezen waarin het geografisch lag, tenzij een andere tijdzone wenselijker was. Volg je de meridianen dan ligt ons land, met België, Luxemburg, Frankrijk en Spanje in de tijdzone van het Verenigd Koninkrijk en Portugal (de Westeuropese tijd) en niet in die van Duitsland en Italië (de Middeneuropese tijd). Waarom is het nu dan toch anders? Pas in 1908 kwam er een wet die de klokken in Nederland gelijk probeerde te krijgen. Omdat we niet konden kiezen tussen de geografisch meest logische Westeuropese tijd of de mogelijk economisch iets wenselijkere Middeneuropese tijd kwam er een nauwkeurig compromis op basis van de Amsterdamse Westertoren, maar feitelijk op de meridiaan die over Loenen en Gorinchem liep. Bereikte op die meridiaan de zon het hoogste punt aan de hemel dan was het in Nederland 12 uur. Op datzelfde moment was het in Engeland (en België en Frankrijk) 11.40 uur en in Duitsland 12.40 uur. We kozen in 1908 dus voor harmonie in lichtsterkte en niet voor harmonie in tijd met onze buren. Toen Duitsland in 1940 Frankrijk, België en Nederland bezette, voerde het onmiddellijk de Middeneuropese tijd in. Spanje dat de Westeuropese (Engelse) tijd had koos onder Franco ook voor de Duitse tijd. Na de oorlog is om allerlei redenen de tijd gebleven zoals die was: Midden-Europees. Ik ontleen deze wijsheid aan de website van Rob van Gent, astronoom, doctor en onderzoeker aan de Universiteit Utrecht, een man met een imposante grijze baard. Zouden we permanent voor de zomertijd kiezen dan zetten we onze klok gelijk met de Finnen, Oekraïners, de Baltische Staten, Roemenië, Griekenland, Libië, ik meld het maar even. Geografisch gezien leven we met onze huidige wintertijd al permanent in een soort zomertijd. We hadden afgelopen weekend de klok met goede argumenten ook twee uur terug kunnen zetten. Of 1 uur en 40 minuten, voor de puristen onder ons. Gewoon een kwestie van kaart lezen en naar de zon kijken.