70 bij 38 bij 34 centimeter meet de ruimte onderin de kast. Er passen negen folio archiefdozen in en daarin passen weer zes studiejaren. Readers, uittreksels, college-aantekeningen, essays, werkstukken, papers, tentamens. Alles keurig geordend per vak. Ik open de dozen. Twee maanden na het begin van mijn studie schreef ik een eerstejaarsscriptie met de titel ‘Geschiedwetenschap als bestrijder van gevaarlijke maatschappelijke verschijnselen?’ In diezelfde maand zat ik op een vrijdagavond tussen 19 en 22 uur ergens in de Utrechtse binnenstad voor het vak Introductie Oudheid antwoord te geven op vragen als ‘Was de democratisering in Athene gunstig of ongunstig voor de Atheense vrouw?’ In het voorjaar fabriceerde ik op de typemachine een paper met de titel ‘Belangenpolitiek in de zeventiende-eeuwse Republiek.’ Alhoewel er hier en daar vraagtekens in de kantlijn staan en ‘niet waar!’ kreeg ik een acht. Een jaar later boog ik mij voor Geschiedenis van de Maatschappelijke Verhoudingen onder andere over de vraag ‘Is populistisch bewustzijn een vorm van standsbewustzijn of van klassebewustzijn? Leg in dit verband de term ‘moral economy’ uit.’ Twee weken eerder legde iemand in de Veemarkthallen voor het tentamen Inleiding Contemporaine Geschiedenis op een houten klaptafeltje een A4-tje neer met daarop de opdracht ‘Beschrijf met welke problemen de Republiek van Weimar te kampen had. Denk daarbij zowel aan problemen van binnenlands-politieke als buitenlands-politieke aard.’ In het voorjaar van 1989 contrasteerde ik voor het tentamen Literatuurlijst voor 1500 ‘Gibbon’s mening over de val van het Romeinse Rijk met die van Rostovtzeff (in niet meer dan 20 regels!)’. Ik blader door tientallen readers met duizenden pagina’s tekst van honderden historici, tentamens, papers, ik herinner niks. Ja, dat klaptafeltje, dat komt boven drijven en ook die enorme parkeerplaats bij de Veemarkthallen met daarop heel veel autohandelaren tussen heel veel tweedehands auto’s. En dat tentamen op vrijdagavond tot tien uur zal ik hebben aangegrepen om dat weekend niet naar huis te gaan en het heeft me vast ook op het idee gebracht dat er van alles te verzinnen is wat een heen-en-weerreis in het weekend onhandig maakte. Ik kom het in de archiefdozen niet tegen, maar wat zeker gebeurd is, is de zware onvoldoende die ik in het eerste jaar voor Middeleeuwen haalde. Een 3,2 of een 4, zoiets. In mijn herinnering was ik weken van slag. Ik open een nieuwe doos. Voor het vak De Verenigde Staten en het Duitse vraagstuk 1945-1990 las ik bronnenpublicaties van de Amerikaanse overheid en memoires van Churchill en George F. Kennan. Het staat er echt, ik ben er voor naar bibliotheken geweest om ze op te vragen en ik heb in de dikke reader regels onderstreept en woorden in de kantlijn geschreven. Het zal allemaal gebeurd zijn, ik kreeg 8 punten voor het vak en een dito cijfer lees ik op een uittreksel van de studieadministratie.
Categorie: blog
De dozenkwestie
Meneer Mozes vond het geen probleem schoenendozen voor me te bewaren. ‘Geef me je telefoonnummer,’ zei hij, ‘dan bel ik als ik er weer wat heb.’ Anders dan ik verwachtte, namen de meeste mensen hun nieuwe schoenen in de doos mee. ‘Zonder doos mogen ze niet ruilen,’ zei hij. ‘Hoe gaan de zaken?’ vroeg R. Januari was een prutmaand, lelijke houten rekken met sale en mensen die nog geen trek hadden om schoenen te kopen. R vroeg hoe het kon dat juist op die ene dag dat er bovenop de sale een tweede paar maar tien euro kostte, die ene blauwe Van Lier-schoen in zijn maat weg was en er nu weer stond. Mozes zweerde dat er niks weggehaald werd. Wat wel kon, zei hij, was dat die schoen verkocht was en dat hij daarom vanuit het hoofdkantoor nog een nieuw paar had gekregen. Wilde R het paar hebben? Vrijdag begon de extra korting, met alle liefde zette hij de Van Liers apart. R zei: ‘Wil je niet weten wat mijn vrouw met die schoenendozen gaat doen? Kun je het haar eens vragen?’ ‘Waarom?’ zei Mozes. ‘Dat hoef ik toch niet te weten.’ ‘Je helpt me er enorm mee,’ zei R. ‘Maar het gaat me niks aan,’ zei Mozes. R: ‘Als ik je nu zeg dat ik anders nooit meer hier schoenen koop.’ ‘Zeg,’ zei Mozes tegen mij, ‘waar heb je die dozen eigenlijk…?’ Nee, hij ging het niet doen. R wilde zo graag dat Mozes het wist, dat hij het maar zelf vertelde. Mozes glimlachte. ‘Ah,’ zei hij, ‘je begrijpt dat ik dan vooral dozen met heel groot Nelson op de zijkant ga bewaren.’
Lang de rivier (2)
Daar langs de rivier waar een paar mensen de huisgemaakte appelbrandewijn proefden en we ondertussen samen pizzadeeg belegden, van zoete aardappel frieten maakten en van pompoen en prei een hartige taart, leerde ik hoe ik het beste een ui kon snijden om zijn zoetheid te bewaren. Eerst pellen uiteraard, dan overdwars doormidden en dan zo’n helft met de snijkant op de plank leggen en met twee kruiselingse sneden in vieren snijden. Het had iets te maken met de richting van de cellen die langwerpig waren en die je zo minder kapot sneed waardoor het vocht beter bewaard bleef. De vrouw die deze wijsheid had van de vader van haar ex ging ondertussen rond met een stuk geitenkaas waar ze plakjes afschaafde en ons liet proeven.
Gisteren deed ik niks met ui, maar kookte ik de groentela leeg. In één pan deed ik een rest in blokjes gesneden knolselderij met een rest koolraap en in een andere pan ongeveer dezelfde hoeveelheid aardappelen. Toen alles gaar was, stampte ik de aardappelen fijn, mengde er melk en boter door en raspte er wat nootmuskaat boven. Daarna voegde ik de knol en koolraap toe en stampte opnieuw. Tot slot roerde ik er een rest crème fraîche door en maalde er lekker wat peper en zout overheen. Een rest rode kool sneed ik heel fijn en mengde dat met olijfolie, peper, zout en het sap en de tussen de vliezen uitgesneden partjes van twee sinaasappels. De in een klein beetje boter geroosterde walnoten deed ik er als laatste bovenop. Het leek aanvankelijk heel lekker om er wat wild bij te doen, maar AH had alleen eend en tam konijn. We misten het hert niet.
Ségou
Johan Huizinga had het niet op de historische roman, begreep ik zondag uit de column van Nelleke Noordervliet in het radioprogramma OVT, maar waarschijnlijk kent de schrijver Maryse Condé deze Nederlandse historicus niet en als ze zijn uitspraak al zou hebben gekend, dan zou ze zich er niks van hebben aangetrokken. Geboren in 1934 op Guadeloupe, gestudeerd in Parijs, gewoond in Afrika, later in de VS, schreef Condé de vuistdikke roman in twee delen Ségou. Door het toeval dat er vorig jaar geen Nobelprijs voor de Literatuur was uitgereikt en dat collega-schrijvers daarom een alternatieve Nobelprijs toekenden aan Maryse Condé en dat ik daarover net had gelezen toen we in december leesclub hadden en ik Condé’s Ségou voorstelde als volgende boek, vertoefde ik nu al weken in Noordwest-Afrika. Condé deed tien jaar onderzoek voor ze aan de roman begon, die zich afspeelt in de eerste helft van de negentiende eeuw op het grondgebied van wat nu Mali is en meereist met de personages naar Timboektoe, Fez, Brazilië, Cape Coast, Lagos, Freetown, Londen. De opkomst van de islam, de verkoop van krijgsgevangenen aan de Europeanen, de schepen vol slaven naar Amerika, de komst van het christendom, de rijke handel. En strijd, of dreigende strijd, zoals in Europa allerlei vorsten met elkaar streden, zo was dat in Noordwest-Afrika ook het geval. De landbouwers tegen de veehoeders, de islamisten tegen de animisten. En er was handel, heel veel handel en er waren huwelijken om relaties goed te houden of oorlogen te voorkomen. Aan de huidskleur en het postuur zag je wie de ander was: een Bambara was zwart en leefde in steden van de opbrengsten van het land; een Peul had een lichtere huid, was mager en trok rond met zijn vee en dan waren er de Moren met hun krullen die overal kwamen met hun handel, en de Europeanen – ‘de Engelsen, dat watervolk met zijn koude huid die de bleke kleur had van het kwaad’ – met hun versterkingen aan de kust en bijgevolg de mulatten die uit gemengde relaties of verkrachtingen voortkwamen. Bovenal draait het om familie, om relaties, om gastvrijheid, om verhalen die de lofdichters die net zo alomtegenwoordig zijn als muziek/muzak nu, op commando vertellen of zingen, om de vrouwen die de boel draaiende houden en de emoties reguleren, de jongens die waar ze ook zijn en welk ander geloof ze ook proberen aan te nemen, altijd terugverlangen naar hun moeders en hun vrouwen. ‘Cultuur,’ zegt Condé in een interview van Margot Dijkgraaf voor NRC in 2005, ‘is de manier waarop uw moeder u heeft gevoed, het is de pap die u at toen u kind was, de muziek die u hoorde op uw moeders knieën, de dingen die u hebben geleerd wat mooi en lelijk is, die dingen waar u bang voor was. Cultuur heeft niets te maken met museumbezoek of de bezichtiging van een kathedraal. Cultuur is een serie indrukken, gevoelens, van kleine wetenswaardigheden die ons maken tot wat we zijn. Daarop bouwen we verder, maar die eerste basis, die komt uit het dagelijkse leven.’ Steeds vaker doen Europese spullen hun intrede: dekens, meubels, zelfs Wedgewood-servies komt langs, en Noord-Afrikaanse stoffen. Veel gaat over identiteit. ‘De steden hier zijn scheppingen van de blanken,’ zegt Dousika’s zoon Malobali over de havenstad Ouidah, nu gelegen in Benin, toen een stad met forten van de Europeanen die grotendeels dreef op de slavenhandel met Brazilië. ‘Ze zijn het tastbaar resultaat van de handel in mensenvlees. Het zijn niets dan grote opslagplaatsen.’ De kleinzoon die uiteindelijk via de Engelse missie een poosje in Londen studeert verbaast zich over de steegjes en passages ‘vol vuilnis en uitwerpselen, die naar overbevolkte krotten leidden waarin menselijke wrakken en paarden sliepen op bossen stro en hopen vodden krioelend van ongedierte.’ Hij vraagt zich af ‘waarom […] de Engelsen aan het andere eind van de wereld hun geloof en levenswijze [gingen] uitdragen als ze thuis nog zo veel te doen hadden? Hun ware doel moest van een geheel andere aard zijn. Handel wilden ze drijven. Handeldrijven opdat de rijken nog rijker zouden worden.’ Er is verbazing over de blanken die zich haastig uit een stad laten evacueren zodra een vorst feesten met mensenoffers aankondigt ter ere van de goden en de overleden koningen. ‘Huichelaars! Het schijnt dat zij in hun land met de wapens die ze fabriceren elkaar bij honderdduizenden afslachten!’ O ja, en het begint allemaal met jaloezie en de komst van een blanke aan de overzijde van de rivier. De koning van Ségou wil weten wat die blanke komt doen en hoe te reageren en roept zijn raadgevers bijeen. Een aanzienlijk man, Dousika Traoré, belangrijkste raadgever van de koning, wekt al tijden de jaloezie van zijn stadsgenoten die de koning aanpraten dat Dousika erop uit is de koning van de troon te stoten. De koning wil met Dousika praten, maar de kwaadwillende raadgevers adviseren een list: ‘Beschuldig hem van belastingontduiking en kijk hoe hij reageert.’ Ik dacht aan de Chinezen nu, die beschuldigen hun landgenoten op hoge posten ook van belastingontduiking als ze iemand willen uitschakelen. Er was niets nieuws onder de zon en tegelijkertijd ook zo onvoorstelbaar veel door het lezen van deze roman. Tweedehands koop je het voor een paar euro. Nieuw is het sinds die alternatieve Nobelprijs ook prima verkrijgbaar, dan krijgt Condé er ook nog een beetje van.
Langs de rivier
‘Het is totaal zinloos wat ik daar doe.’ Hij moest nog anderhalf jaar en ik durfde er geen weddenschap op af te sluiten of hij het ging afmaken. ‘ ’s Ochtends maak ik een rondje langs de zaalpatiënten en de rest van de dag zit ik aan een bureau administratieve systemen te vullen.’ Ik dacht aan Joris Luyendijk die in 2015 op de radio zei dat Nederland bekend stond als een oppervlakkig land, een van de minst intellectuele ter wereld, razend knap in logistiek maar met nul interesse in wát we van A naar B schuiven. Ik bedacht me dat we inmiddels ook groot waren in boekhouden. Miljoenen mensen die er nooit voor hadden gekozen, brachten hun werkzame leven boekhoudend door. ‘Laatst moest ik voor iemand maatschappelijk werk regelen, maar dat mag ik dan niet, want ik heb geen telefoon, dat doet mijn collega die net iets meer mag. Maar die kent die patiënt niet, dus gaat de helft van het verhaal verloren.’ Hij was het liefste gewoon hier, in het huis met de oude appel- en perenbomen, een schuur en kelders en een zwembad in de tuin onder aan de dijk met aan de andere kant de grote rivier en de uiterwaarden. Van de appels had hij met een vriend appelbrandewijn gemaakt. Gewoon geprobeerd. Er viel in dit huis nog zoveel te ontdekken, er waren nog zoveel projecten uit te vogelen en dan was er nog dat computerspel waaraan hij het allerliefste werkte. ‘Al dat geld- en capaciteitsverslindende onderzoek naar zeldzame ziektes,’ zei hij, ‘al die mensen die we verzwakt in leven weten te houden en die hun slechte genen doorgeven. Terwijl er nog altijd honderdduizenden gezonde mensen ten prooi vallen aan malaria. We maken de soort alleen maar zwakker.’ Als hij het vol wist te houden, zou hij een bootje kopen en aan de andere kant van de rivier huisarts worden. Of één dag in de week verzekeringsarts: net genoeg om de vaste lasten te betalen. Op zijn MacBook Air had hij een regelpaneel waarmee hij lampen en apparaten aan en uit kon doen en stroomverbruik, temperatuur en vochtigheid gedetailleerd kon bekijken. De energie kwam van Qurrent, omdat die niet aan waterkrachtstroom deed en dat was voor hem, verwoed kanoër, een belangrijke eis, maar nu was Qurrent samengegaan met Greenchoice en die deed er wel aan. Ik zat bij Greenchoice en ik wist van niks, maar het klopte. De aandeelhouder van Qurrent had alle aandelen overgedaan aan Greenchoice. Daarover hadden we het ook. Dat je dacht ergens goed te zitten en dan was er weer een of andere overname en zat je weer bij een bedrijf dat je verwerpelijk vond.
Erwtensoep
‘Erwtensoep,’ zei R. Omdat het nog lekker vroeg was, zocht ik een recept voor vegetarische erwtensoep en kwam uit bij Karin Luiten. Ik had nog nooit zelf erwtensoep gemaakt, waarschijnlijk omdat ik meestal pas tegen vijf uur ga nadenken over het avondeten. Buiten knisperde de sneeuw onder mijn rubberlaarzen, op de parkeerplaats bij de winkels stonden weinig auto’s en ook in het winkelcentrum zelf was het uitgestorven. Toch viel het niet tegen, zeiden de groentevrienden. Ik kocht twee winterwortels, twee preien, twee grote uien, een knolselderij, 500 gram spliterwten, bleekselderij, een prijswinnende rookworst en dronk een kopje thee. De groentedochter zei dat erwtensoep een kwestie van een kwartier was sinds ze een snelkoker had. Bij AH stond direct achter de poortjes een tafel vol blikken erwtensoep en erwtensoeppakketten met uitgedroogde halve stukken knolselderij en roggebrood en rookworsten. Ik kocht Bolletje roggebrood, oude boerenkaas en zoetjes. De navulverpakking met 300 zoetjes kostte 1,50 euro, die met 600 zoetjes 3,18 euro. Ik belde R om te vragen of ik twee witte t-shirts met V-hals voor hem moest meebrengen. Thuis trok ik van één winterwortel, één prei, één ui, drie stengels bleekselderij, een grote bos platte peterselie, een halve lepel peperkorrels en een halve lepel zout bouillon. In een andere pan smolt ik boter, fruitte daarin de andere grote, gesnipperde ui en twee knoflooktenen, daarna de in stukken gesneden knolselderij, de andere wortel en prei. Ik spoelde de spliterwten af in een zeef en deed die erbij en goot vervolgens de bouillon door de zeef bij de gefruite groenten. Toen alles zachtjes borrelde, vroeg ik R op de pan te letten, trok mijn rubberlaarzen weer aan en ging naar buiten. Het was lekker banjeren door de sneeuw. Bij het paadje langs het huis met de miniatuurmolen sprong een hond tegen me op en zei de vrouw die bij de hond hoorde dat het niet mocht. Bij de plas parkeerde een vrouw een bestelautootje dichtbij het pad, deed een achterdeur open waar vier honden uit sprongen. De twee grootsten sprongen tegen elkaar op. ‘Kom,’ zei de vrouw en ik lette goed op of zij haar loslopende kudde in de gaten hield. Op de dijk langs het water was gestrooid en was het over met het zachte tapijt, bij het huis dat in aanbouw was en waarvan we bij de onderste laag nog dachten ‘wat een klein huis wordt dat en waarom zitten er geen ramen in de muur’, stond in de berm een metalen geraamte met aan allebei de kanten ruiten. ‘Eén verkeerde sneeuwbal,’ dacht ik, ‘of een opspattende steen van een langsrijdende auto en je kunt nieuwe gaan kopen.’ Die ruiten waren bedoeld voor de enorme pui die in twee woonlagen bovenop die kleine onderste laag was gezet. Na ruim een uur liep ik de wijk weer in en kon ik de soep bij wijze van spreken al ruiken. Ik dacht aan de Unox-reclame, maar dan veel lekkerder, puurder vooral.
Eten voor de toekomst
300 gram groenten, 250 gram zuivel, 232 gram volkorengranen, 200 gram fruit, 75 gram peulvruchten, 50 gram aardappels of zetmeelrijke knollen, 50 gram plantaardige olie, 50 gram pinda’s en noten, 31 gram suiker, 29 gram kip, 28 gram vis, 14 gram roodvlees, 13 gram eieren. Dat is het Dieet voor de 21ste eeuw waarop tien miljard mensen dagelijks gezond en duurzaam kunnen leven, aldus 37 vermaarde wetenschappers wereldwijd. Op de voorpagina en verderop in de Volkskrant geen discussie over de inhoud; de Nederlandse Gezondheidsraad schreef dit menu in 2015 ook al in dertig overzichtelijke pagina’s op. Wel discussie over de vraag: hoe? De Wageningse wetenschapper Guido Camps zegt: ‘Gaan we snoep en vlees verbieden? Ik vrees dat het dan niet blijft bij een paar gele hesjes.’ Max van Dinther die de Britse hoogleraar en hoofdwetenschapper van het onderzoek Tim Lang interviewt, zegt: ‘Alleen al bij het noemen van het woord vleestax duiken in Nederland alle politici in de struiken.’ Lang blijft nuchter. ‘Als een politicus daar tegen is, zou ik vragen: wat dan wel? Kom met een beter idee.’
Mijn idee: pak er een dag de keukenweegschaal bij. Ja, dat is natuurlijk gedoe, maar het ontwaakt ook de onderzoeker in je die je na je kindertijd misschien verwaarloosd hebt. Pen en papier ernaast en gewoon tellen. Gebruik je voeding dat uit meer dan één ingrediënt bestaat, bijvoorbeeld omdat Unilever of Nestlé het al voor je gehusseld heeft, leg dan ook een rekenmachine klaar om de procenten van de ingrediëntenlijst om te rekenen naar grammen. Raak niet moedeloos als je niet weet hoe je een paar likken pindakaas moet wegen. Zet je bord met boterham op de weegschaal, weeg, besmeer je boterham met pindakaas, weeg opnieuw. Heb je kinderen in de basisschoolleeftijd, bombardeer ze tot hoofd voedseltelling. Die smullen in de regel van dit soort klussen. Eet je vooral buiten de deur, vraag aan de medewerker van Burger King of ie kan aangeven hoeveel gram groenten, volkorengranen, olie, roodvlees en suiker er in jouw Whopper zitten. Doet de medewerker moeilijk, vraag dan of het echt nodig is dat je je pasje van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit uit je binnenzak trekt. Ontdek je dat je wel erg veel ingrediënten naar binnen schuift die je niet kwijt kunt in één van de dertien categorieën van het Dieet voor de 21ste eeuw, vraag de fabrikanten op Twitter, Facebook of Instagram of ze hun achterhaalde voedsel ff rap kunnen pimpen naar de future. We’re living 21th Century!!