We kijken naar de kinderen op de trampoline, de tante van het jarige meisje en ik. ‘We hebben er vier versleten,’ zegt ze. ‘Succes verzekerd. Om emoties los te krijgen, om overtollige energie weg te laten vloeien, voor vriendjes en vriendinnetjes.’ Ze heeft vier zonen, allemaal volwassen inmiddels; al wonen er nog twee thuis, de trampoline is niet meer nodig. Alle zonen hebben werk, doen iets wat ze graag willen. Daarin heeft ze hen van jongs af aan gestimuleerd. De jongste is kok. Eens in de zoveel tijd trakteert ze hem op een heel goed restaurant, om te proeven, om te kijken wat zijn collega’s doen. Een poosje geleden deden ze een proeverij van 23 gerechtjes in De Harmonie. Toen wist hij: dit wil ik weer, naar dit niveau toewerken. Hij solliciteerde, kreeg als advies: ga eerst een tijdje naar Nova om op stoom te komen, kom dan naar ons. Nova was net nieuw, hij begon en besloot er te blijven. Er staat al een gerecht van hem op de kaart. ‘Hij is echt van het pure, geen zakjes, pakjes, alles duurzaam, geen rotzooi,’ zegt ze. ‘En van de groenten.’ Bij die proeverij van 23 gerechtjes was 80 procent groenten, 20 procent vlees of vis. ‘Die tachtig procent stak er met kop en schouders bovenuit,’ zegt ze. ‘Wist je dat je van champignons vitamine D-bommetjes kunt maken? Je legt ze met de steeltjes naar boven twee uur buiten in de zon, et voila.’ ‘Waar zit Nova,’ vraag ik. Bergschenhoek. Maar, zegt ze, je moet het echt opzoeken, want het zit helemaal ergens achteraf. En: reserveren. Het is niet ver van Hilligersberg, en sinds ze het daar ontdekt hebben, én dat ze er op de fiets naartoe kunnen, loopt het storm. Ook hebben we het over boeken. Haar moeder die docent Engels was, is al een poosje dood, maar in haar huis staat nog een enorme wand met goede literatuur. Als het huis verkocht wordt, zullen de boeken ook weg moeten. Ik vertel haar hoe het met goede literatuur gaat op de bazaar waar ik weleens help. Het aanbod is enorm, de vraag minimaal. Ik weersta de verleiding om haar het adres van haar moeders huis te vragen en zeg: probeer het bij Leeszaal Rotterdam-West, daar kun je boeken brengen en halen, gratis. We nemen afscheid, zij gaat Formule 1 kijken, ik Wimbledon. Thuis tik ik Nova Bergschenhoek in. ‘Weet je waar dat restaurant zit?’ roep ik naar R. ‘Waar eerst de Lindenhoeve zat.’ We kunnen er naartoe lopen, wijk uit, bruggetje over, zitten maar. De smaakrecensent van NRC ging ons voor en was lovend.
Categorie: blog
Vrijdagmorgen
Het onweerde hard en het regende nog harder. Ik deed een beetje water in de waterkoker en zette die aan. Met mijn gezicht boven de gootsteen at ik twee nectarines. Toen het water kookte, goot ik het in een mok en hing er een theezakje in. Ik schreef ‘Fuck Yeah’ naar de tuinbaas die me een filmpje had gestuurd waarin te zien was hoe haar dochter met hele mooie woorden haar opleiding afrondde, de docent improvisatie zag het helemaal in haar zitten als speler, poëtische sensitiviteit, zei ze, en en op de slide achter de dochter stond een uitspraak van haar: ‘Soms moet je op een mooie dag gewoon FUCK YEAH roepen.’ Daarna schreef ik ‘Whow’ naar een goede vriend die me een krantenbericht stuurde met bovenaan een foto van de premier op een podium bij de opening van de kliniek die de zoon van de vriend na een zeer pijnlijke weg voor elkaar had gebokst. Vervolgens typte ik ‘Yes yes’ naar mijn nichtje die een jaar of twee geleden helemaal wilde stoppen met school en alles, en die me nu een fotootje stuurde van een brief waarin haar volgende opleiding haar een positief studieadvies gaf voor het vervolg; een opleiding waar ze twee jaar geleden niet aan moest denken. Ik deed wat koud water bij de thee, dronk het snel op. Het was inmiddels droog. Buiten hing damp van de koude regen op de warme aarde zoals ik die zomers ook wel in het dal tussen de bergen heb gezien. Ik stapte op de fiets, ontweek zoveel mogelijk de grote plassen en zette een minuut of vijf later mijn fiets op slot. In de box waren we met z’n achten. We renden, stonden op onze handen, bogen onze lijven, probeerden bij touwtjespringen het touw in één sprong twee keer onder onze voeten door te laten gaan, deden push ups en wie meer kon liet zichzelf vanuit de handstandpositie zakken en duwde zich weer omhoog en wie nog meer kon liep vijf meter op zijn handen. Af en toe roffelde de regen hard op de dakplaten. Als toetje roeiden we 750 meter, zakten we vijftig keer diep door onze knieën om bij het omhoog komen een zware bal tot een bepaalde hoogte tegen de muur te gooien en trokken we tot slot 25 keer een stang met gewichten vanaf de grond tot borsthoogte. Toen we klaar waren was het weer droog.
Kruipers
Voor een geveltuinproject kocht ik ooit een gevlekte dovenetel en kruipend zenegroen. Nadat het gevelproject een stille dood stierf, stonden de twee plantjes in hun potten op het vijverbruggetje met een dikke veter onderin waardoorheen water vanuit de vijver werd opgezogen, die de planten vochtig hield. Sinds ik twee nieuwe grote plantvakken heb, staan de dovenetel en het zenegroen in de volle grond. Nu pas komen ze tot wasdom, bloeien ze paars en felroze en doen ze hun soortnaam – kruipplanten – eer aan. Op een site vind ik nog veel meer kruipers: kruiptijm en kruipkamille onder andere, die het fantastisch doen tussen tegels. ’s Nachts, als ik toch niet kan slapen vanwege de warmte of die dikke wang, denk ik het nieuwe project al uit. Alle grote tegels eruit en vervangen door losliggende kleine tegels, steppingstones, zoiets, en dan daartussen kruipkamille met de rozepaarse bloemetjes en kruiptijm. Na onze vakantie ga ik in ieder geval wat gevlekte dovenetel en kruipend zenegroen halen en die tussen de Afrikaanse lelies en rondom de hibiscus zetten. Tegen de open plekken, tegen schijtende katten.
Wijsvingers
A heeft twee cello’s op proef en ze is er niet uit welke te nemen. Daarom vraagt ze J en mij luisteren. J is negentien en filosofiestudent met dik golvend bruin haar en heeft voor mij les. Hij heeft net als A een barokcello en gaat binnenkort naar het festival voor oude muziek. A pakt de twee proefcello’s en wij luisteren. De een spreekt direct aan, de ander is dieper. Een goede vriendin, tevens cellist, heeft haar de ene aangeraden, want een solocello heeft ze al, ze wil deze voor het samenspel in orkesten en dan moet je de klank direct hebben. De man van A heeft juist die andere aangeraden, omdat die mysterieuzer is, ze zal er harder op moeten werken, maar dan biedt hij een veel rijker palet. ‘Wil jij even?’ zegt A tegen J. J speelt en we luisteren. ‘Dit speelt erg fijn,’ zegt J. Ik hoor weer hetzelfde. Dan mag ik ook. Ik gebruik de strijkstok van A. ‘Wat speelt dit licht,’ roep ik. Ze moet overmorgen al beslissen, maar ze zit midden in de uitvoeringen van het grote theaterspektakel Amadeus. R heeft kaartjes gekocht voor de voorstelling in Gouda ergens dit najaar. J gaat weg, A doet de twee cello’s weer in hun koffers, ik laat zien wat ik geoefend heb. Mijn linkerhand heb ik verkeerd gedaan, teveel naar de duim gekanteld, terwijl de ringvinger en de pink juist een beetje van onder moeten komen en vanuit die positie moet ik de wijsvinger strekken naar zijn plek. ‘Misschien lukt het niet met jouw vinger,’ zegt A. ‘Dan zou je misschien naar een 3/4 cello moeten.’ Die is nog iets compacter dan de 7/8 die ik nu heb. ‘Maar eerst ga ik oefenen,’ zeg ik. Ik vraag A nog een keer haar linkerhand voor mij voor te doen. Ja, ik weet wat ik moet zien, thuis zit ik voor een spiegel. Ik oefen nog diezelfde avond. Er komt al eelt op de wijsvinger van mijn rechterhand. Pizzicato. Het doet al geen zeer meer, het gaat echt snel.
Vérstandskies
Ik liep een week met een dikke wang en nu die begint te slinken bel ik de tandarts. Ik kan om twaalf uur terecht. Dat is het fijne van een tandarts die rustig aan doet, er zit rek in zijn agenda. Ik zeg hem dat ik nu bijna zes maanden bezig ben met het spuitje en het mondwater en het spoelen, en dat ik twee keer kleine ontstekingen heb gehad en vorige week een serieuze, langdurige. Hij snapt het. Ik ga nog even liggen in de stoel, hij knipt de lamp aan, brengt een spateltje en zijn spiegeltje naar helemaal achterin mijn mond, net onder de linkerbovenkaak, ziet de irritatie. Hij zit echt heel diep, zegt hij. Hij maakt geen foto, dat doet de kaakchirurg straks toch en waarom twee keer jezelf blootstellen aan röntgen. Hij typt een verwijsbriefje en adviseert me rond te bellen. Er zijn geen slechte kaakchirurgen meer, zegt hij, kijk waar je het snelste terecht kunt. Hij geeft me nog de naam van een particuliere kliniek mee. Daar werken gewoon kaakchirurgen uit het ziekenhuis, maar vaak kun je daar sneller terecht. Ik frons mijn voorhoofd. Ja, zegt hij, vraag me niet het uit te leggen, zo werkt onze gezondheidszorg inmiddels. En die andere verstandskies, zeg ik. Kan die er ook niet gelijk uit? Heb je last? vraagt hij. Nee. Dan niet doen, ze liggen heel erg diep, het is een grote operatie, waarom zou je dat willen? O ja, en zorg dat er twee weken zitten tussen de operatie en je vakantie. Voor het geval de ingreep een staartje krijgt. Thuis bel ik mijn verzekeraar. Nee, zegt een vriendelijke mevrouw, wij hebben nog geen overeenkomst met die particuliere kliniek, dus loop je kans dat je behalve je eigen risico kwijt bent, ook nog een deel van de behandeling moet bijbetalen, omdat wij in dit geval een gemiddelde prijs vergoeden en zij waarschijnlijk een hogere prijs hanteren. Dat risico loop ik niet in de ziekenhuizen. Eerst bel ik naar het IJsselland, daar zit de eerste mogelijkheid te dicht op onze vakantie, bij de kaakchirurgenpolikliniek in de gebouwen van het voormalige Havenziekenhuis kan ik sneller terecht. Ik voel me nu al verlost.
Al doende, gember
Linksboven, daar zit ie. De vérstandskies. Hij beweegt, zonder zich te laten zien. Begin dit jaar ging ik met een dikke wang naar de tandarts. Het leek mij genoeg bewijs dat een kaakchirurg aan de slag kon. De tandarts zei dat het acute euvel niet zozeer de kies was, maar een ontsteking. Hij gaf me een spuitje met een gekromde punt mee. Ik moest listerine in de spuit doen en dan die smalle gekromde punt in het aangetaste, opgezwollen, ontstoken tandvlees steken en dan bestrijden maar. De ontsteking smolt in drie dagen weg. Het is een gedoe maar ik raak er steeds bedrevener in, al kan ik geen dag overslaan, want de bacteriën liggen constant op de loer om toe te slaan bij de geringste verslapping van mijn kant. Sinds een paar dagen is mijn wang weer dik. Ik spuit en borstel en duw erop los met desinfecterend blauw mondspul, maar ik krijg het er niet onder. Naarmate de boel meer opzwelt, heb ik steeds minder trek om dat venijnige puntje in het steeds wekere tandvlees te steken. Dus pep ik mezelf met een laatste krachtsinspanning op en sleep me naar de wastafel, hang mijn mond erboven en pruts met het blauwe water en een spuitje of een wattenstaafje of een tandenborstel en stel mij voor dat ik flauw ineenzak van de pijn. Z, bij wie ik even op de thee ben, maar haar aanbod om mee te eten afsla, wijzend naar mijn wang, adviseert me gember. En dan kauwen, zegt ze. Een etmaal later schil ik een stukje gember, stop het achter mijn achterste kiezen en begin mijn kaken langzaam te bewegen. Het werkt als een bijtring en mijn kaken kunnen wat mijn vingers en dat spuitje niet kunnen: door de pijn heen bijten. Ik pluk de gember weer uit mijn mond, bloed druipt over het geel. Het is bijna kunst.
Wereld Wijde Wijk Festival
Onze dirigent zegt dat de wijk niet pluis is, schietpartijen, foute auto’s, drugsvondsen, hij kan het weten, hij woont hier, maar op deze zonovergoten dag zie ik daar niks van. Ik heb vanochtend nog de lastigste loopjes van Yiddish Blues doorgenomen, en ben te vroeg hier, wandel naar de rivier, kijk naar de appartementen achter me die zes, zeven verdiepingen hoog zijn. Als je daar woont, is je uitzicht fantastisch. Ik haal de saxofoonkoffer van mijn rug, zet die naast me op een bankje, kijk uit over het water. Als het bijna één uur is, loop ik naar het plein waar het gaat gebeuren en waar het al gezellig druk is. Er is showband, een poppentheater, een podium onder oranje circusdoek, tafels waarop wordt gebakken en geroosterd, zitjes met veel oude dames, een bar, een open knutseltent voor de kinderen. Voor ons treedt een smartlappenkoor op en dan nog twee jongens die rappen en hiphop doen. De sfeer zit er lekker in. Kinderen rennen rond. Tussen het poppentheater en het podium stemmen we op het apparaatje van de dirigent. Ik geef mijn telefoon aan R, hij zal foto’s maken. Als de hiphopjongens klaar zijn en hun mengtafel van het podium wordt gehaald, tillen wij onze muziekstandaards en instrumenten het podium op. Het waait flink. De fluitisten zetten nog wat extra knijpers op hun bladmuziek, ik heb alles in een map gestopt, ik hoop dat het blijft staan. Een technicus schuift wat met microfoonstandaards, richt ze. Dan worden we aangekondigd. Dat is het lekkerste moment na een uur wachten, rondhangen, de spanning voelen, en het bijna los gaan. R maakt niet alleen foto’s, maar neemt ook vier van de zes nummers helemaal op. Ook al waait er ergens muziek van een standaard en wappert er bij mij ook een blad om, en gaat een mooi kereltje met zijn grote plakken bananenchips verleidelijk voor de neus van de basklarinettist staan dirigeren, we blijven behoorlijk in elkaars pas; R zegt dat het heel goed klonk, en dat zegt hij niet zomaar. Zo voelen we ons ook na afloop als we met onze gele bandjes en de plastic muntjes gratis drinken halen en kijken naar de vreemde eend in zijn groene struisvogelpak die eieren uitpoept in een koekenpan en de kinderen laat gillen dat wat hij doet vies en ondertussen praten we over het rommelige gezicht van sterven omdat dat actueel is. De dirigent vraagt of ik een stukje wil schrijven, een soort persbericht van ons ensemble, onze muziek, iets wat we aan een een speaker kunnen geven. Nu moest hij alles uitleggen, wat klezmer is, wat tango is, wat choro.