Ziekenhuisindrukken

1. ‘Dit plein is rookvrij’ staat er op een bord aan het begin van het voorplein. Er is een brede hemelsblauwe streep tussen trottoir en plein geverfd en voor wie dat gemist heeft zijn verderop her en der witte opbeurende vinkjes temidden van datzelfde hemelsblauw op tegels geplakt met daaronder de tekst ‘rookvrij’. Om het plein op te komen moet ik langs een man die zich met zijn infuusrek en een brandend shaggie tussen zijn gele vingers op de uiterste bloembakrand heeft geposteerd, binnen de blauwe lijn, aan de rookvrije kant van het plein dus dat nu niet meer rookvrij is. Was ik een handige Willy Wortel, peins ik al lopend over al dat hemelsblauw, dan zou ik flink geld kunnen verdienen aan een ruimtevaartachtige helm met een luchtwasser in de rugzak, want die kant gaat het natuurlijk op. Maar welke zekerheid heb ik dat VVD en PVV iedere bewezen effectieve maatregel tegen sigarettenverslaving blijven blokkeren? Principes zijn alleen grappig zolang ze stemmen opleveren.

2. Achter de draaideur twee korte roltrappen die een halve verdieping overbruggen. Ik moet mijn best doen om uit de stroom te ontsnappen en links de brede natuurstenen trap te bereiken waar bovenaan in hetzelfde natuursteen vierkante kubussen liggen zoals je die ook wel ziet voor gebouwen waarvan de AIVD denkt dat er mensen met een tank naar binnen willen rijden. Ik moet even wachten voor mijn nummer om me in te schrijven aan de beurt is en daarom benut ik de tijd om het schopje uit mijn lopen te krijgen. Mijn buig- en strekjuf was dat schopje opgevallen en zei dat het, behalve inefficiënt, ook niet goed is voor de knieën. Dus oefen ik door vanuit stilstand mezelf met gestrekt lijf voorover te laten vallen, net zo ver tot ik vanzelf een stap zet en nog een stap en nog een en dan maak ik dat schopje niet. Al vallend kom ik zo weer tussen de stroom roltrapmensen en nu pas zie ik dat zij praktisch tegen een gigantische wand vol Ferrero Rocher’s en Merci’s en glazen snoeppotten vol Engelse drop, dropsleutels en zoete en zoute drop worden gespuugd; bewegen ze het hoofd een paar graden naar rechts waar ze alle tijd voor hebben omdat ze toch stilstaan op die roltrap, dan zien ze zwetende saucijzenbroodjes onder een gloeiende lamp. Op sociale media schijn je, afhankelijk van wat je zoal zoekt en leest en post, compleet verschillende dingen voorgeschoteld te krijgen en daar was even heel veel media-ophef over. Ik zou willen dat mensen hier heel verontwaardigd over zijn. Ik als traploper kom langs saaie informatiefolders!

3. Aan het einde van route 30 meld ik me bij een verpleegkundige aan een loket. Achter haar een werkruimte waar een collega net enorme taartpunten uit een grote doos uitdeelt. De grote Aziatische jongen die zich na mij aan het loket meldt, zegt ‘eet smakelijk’ tegen de verpleegkundige omdat er naast haar muismat inmiddels een hazelnootpunt staat.

4. Ik moet een vragenlijst invullen en mag dat doen aan tafeltje met een scherm en een toetsenbord en een muis rechts van dat toetsenbord. Ik probeer met de Enter- en de pijltjes-toetsen langs de invulvakjes te hoppen – ik heb niet voor niks cursussen ‘gezond ergonomisch werken’ gevolgd, ik heb ook niet voor niks met tien vingers leren typen –, tevergeefs. Dus pruts ik als linkshandige met die rechtermuis vinkjes in hokjes, waardoor de verpleegkundige die even later mijn bloeddruk, lengte en gewicht meet, denkt dat ik medicijnen gebruik.

5. Op de terugweg van route 30 naar de uitgang zie ik net na de inschrijfbalies een klassieke snoepautomaat, ik kijk ernaar alsof ik een Trabant zie: bovenin Marsen en gevulde koeken, onderin cola, Fanta, zowel de light-versie als die met twintig suikerklonten. 

6. Langs de informatiefolders en de anti-terrorisme kubussen loop ik weer de trap af en wandel het rookvrije voorplein op. De man met het infuus is weg, nu zit er een vrouw met haar ene arm om haar buik en haar bovenlijf daar zo ongeveer overheen geklapt, in haar vrije hand een sigaret. Later op de website lees ik dat het ziekenhuis trots is op het rookvrije voorplein, maar dat het niet zelf gaat handhaven, dat we dat samen doen.

7. Ik moet niet vergeten, prent ik mezelf in, dat dit een ziekenhuis is, geen gezondheidshuis.

Veeleisende literatuur

In VPRO’s Zomergasten van 18 augustus zegt Maxim Februari: ‘Literatuur kun je, anders dan beeldende kunst, niet kopen of verzamelen. Je kunt het niet kopen en neerzetten zonder dat je er verstand van hebt. Je moet het lezen wil je er verstand van krijgen.’ En dat lezen kost tijd, heel veel tijd. ‘Literatuur is veeleisend,’ zegt Februari. Je kunt een stukje dans kijken, naar muziek luisteren, film kijken, naar het theater gaan en na een paar minuten of anderhalf uur ben je dan wel klaar, maar met een roman ben je zo uren, dagen bezig. En je moet als lezer ook iets meebrengen, zegt Februari. Ik dacht regelmatig aan Februari tijdens het lezen van Anna Burns’ Melkboer. Ik legde het een paar keer weg, las andere boeken en pakte het toch weer op. Een vriend die het ook las en dezelfde worsteling onderging, zei: toch ben ik blij dat ik het uitgelezen heb. Dus deed ik dat ook en ja, ik ben ook blij dat ik het uitgelezen heb. Burns groeide op in Belfast en je zou zomaar kunnen denken dat Melkboer in een van die verscheurde buurten afspeelt ten tijde van The Troubles rond 1980 in Noord-Ierland, maar het zou ook op iedere andere willekeurige plek ter aarde kunnen zijn waar mensen zich iets in hun kop hebben gehaald over andere mensen die op één punt anders zijn dan zijzelf, waarna ze zich het recht toeëigenen die anderen naar het leven te gaan staan. Wat er dan gebeurt en vooral wat roddel, zwijgen, paranoïa en angst met individuele mensen doet, lees je in Melkboer. De hoofdpersoon is een achttienjarige vrouw die zich allerlei manieren heeft aangeleerd om de waanzin buiten de deur te houden, bijvoorbeeld door lezend over straat te lopen, hele boeken leest ze zo, uitsluitend negentiende-eeuwse romans bovendien, de narigheid van de twintigste eeuw komt er bij haar niet in. Maar dat lezen blijkt dus ook verdacht te zijn. Als ze met ‘oudstevriendin’ wat gaat drinken (niemand in dit boek heeft een naam, er zijn alleen maar oudstezus, tweede zus, derde zwager, soortvanverkering, atoomjongen, enzovoort) legt die haar uit waarom de ik-persoon zo in de penarie is gekomen: vanwege haar verdachte gedrag. Waarop de ik uitroept: ‘Wil je nu echt beweren dat het oké is dat jij hier rondloopt met semtex maar dat het niet oké is dat ik in het openbaar Jane Eyre loopt te lezen?’ Ja, dat beweert die vriendin. Als de Britten eind oktober zonder houvast uit de Europese Unie vallen, zal ik misschien vaker dan de mensen in Noord-Ierland lief is aan deze roman terugdenken.

Glimlach

Net voor het station riep de conducteur om dat hij goed en slecht nieuws had. Het goede nieuws was dat de trein helemaal volgens dienstregeling aankwam. Hij begon alle overstapmogelijkheden te noemen terwijl ik wachtte op het slechte nieuws, was er ergens een seconde geleden iets gebeurd, een springer, een stremming van een paar uur? Maar eerst kwam er nog meer goed nieuws, de trein naar de hoofdstad die nu ongeveer had moeten vertrekken, was verlaat, dus de mensen die die kant op wilden konden die trein nog halen en ik was zo iemand, dus geen problemen voor mij. Zo babbelde hij maar door met alle goednieuws-overstappen en tijden. Ik begon langzaam wel te vermoeden wat het slechte nieuws ging worden. Dat was dat deze trein niet verder ging, gewoon volgens dienstregeling, en dat iedereen dus moest uitstappen, de warmte van zeker dertig, tweeëndertig graden in, en de conducteur verzocht ons dat met een glimlach te doen. ’s Avonds terug vroegen twee stevige conducteurs – niet stevig in omvang, ook niet stevig in spierballen, maar stevig in natuurlijk gezag – om onze kaartjes en schuin voor me aan de andere kant van het gangpad zat een knul zonder kaartje. Hij vroeg of hij met contant geld een kaartje kon kopen. Nee, dat kon nergens meer, nou ja, misschien nog ergens bij een loket bij een mens van vlees en bloed erachter, maar ik denk dat de conducteurs wel in de gaten hadden wat voor vlees ze in de kuip hadden. Had hij een legitimatie? Nee, die had hij niet. ‘Je kent de procedure,’ zei de vrouw. Ze had halflang blond, lichtgrijzend haar, ze was van mijn leeftijd, iets ouder misschien. ‘Als ik de politie erbij haal, gaan die je fouilleren en als blijkt dat je wel een legitimatie op zak hebt, kost dat je vijfhonderd euro.’ De jongen zei dat dat niet waar was. ‘In je dromen,’ zei de mannelijke conducteur, hij had een goed verzorgde, lange grijze baard. De vrouw begon al niet eens meer aan het uitschrijven van een kaartje, ze zei: ‘Je gaat lekker een luchtje scheppen op het volgende station,’ en dat was Breukelen, dus daar moest hij de trein uit, hij deed het helemaal vanzelf, met een kleine glimlach alsof hij eerder op de dag in diezelfde trein als ik had gezeten, de andere kant op.

Witte benen, soepele onderrug

Het was kwart voor zeven en het was nog altijd achtentwintig graden dus ging ik in mijn korte sportbroek op pad. Op het perron zag ik de overbuurvrouw aan komen lopen en zij zag mij ook en toen de metro kwam stapten we samen in, ging ik naast haar zitten en kletsen we wat. Zij ging naar een klassiek concert in de tuin van het stadhuis, dat deed ze vaker, ze was samen met haar broer Vriend van de Stichting Stadsmuziek, dat kostte vijfentwintig euro per jaar en dan kon je gratis naar concerten. Omdat haar broer vanavond vrijwilliger was en de namen op de lijst moest afstrepen van iedereen die een kaartje gereserveerd had, werd er voor hem een plekje vooraan vrijgehouden en omdat zij altijd samen met hem ging zou er ook voor haar een plekje vooraan worden vrijgehouden, al was ze daar niet zo van, maar ja, ze zou het toch maar nemen, dat plekje vooraan. Ik vertelde wat over onze wandelvakantie. Vanwege de werkzaamheden moesten we bij Capelsebrug de metro uit, naar beneden lopen waar de pendelbus stond, een stukje met de bus en dan bij Kralingse Zoom weer de metro instappen. Ik liep iets harder dan de buurvrouw en toen ze weer naast me kwam zitten in de bus, zei ze: ‘Voor een wandelvrouw heb je best witte benen.’ Ik zei: ‘Mooi toch?’ en vertelde dat ik altijd met lange broek wandelde, geen gedoe met zand en steentjes in de schoenen, geen teken op de benen, geen gesmeer tegen de zon. ‘Verstandig,’ zei ze. Lang geleden had iemand tegen haar gezegd dat ze witte benen had en toen was ze een zonnehemel gaan kopen en nu waren haar benen nooit meer wit al was het wel een heel gedoe, dat gewentel onder zo’n hemel. En het voorkwam ook niet dat de huid oud werd, zei ze, met vlekken en zo. Maar ja, ze was het gewend, en ze was nu eenmaal ook een raar mens. Al wilde ze best wat van me lenen, zei ze, van dat spul waardoor dingen je geen biet konden schelen. ‘Blijf maar lekker jezelf,’ zei ik, ‘dat houd je leuk zoals je bent.’ Bij Beurs stapte ze uit, ik bleef nog een halte zitten, liep toen langs de mensen die aan de waterkant zaten of lagen naar de Pilates Studio. Toen ik het leslokaal inliep bekeek Eugenia mijn zomerse outfit en begroette me met: ‘Hé summergirl.’ Ik was vergeten dat we vandaag alle oefeningen op de Wunda chair zouden doen, maar Eugenia niet. Het ging heel goed, ook met witte benen, soms snapte mijn lijf niet helemaal wat het moest doen, zeker bij een oefening waar ik alleen mijn onderrug moest bewegen. Eugenia deed het voor. Toen wist ik dat ik alle aandacht naar dat stukje onderrug moest sturen en de rest kon negeren en zo deed ik de oefening nog een keer en zij riep: ‘Yes, yes, that’s it.’ Ik zei dat ik voor sommige dingen in het leven erg visueel ingesteld was.

Lusthof

Gelukkig had ik de website heel goed bekeken en dingen uitgezocht met de plantenzoeker, dan klikte in aan: vaste plant – halfschaduw – blauw, paars, violet – 100, 120 cm en dan kreeg ik zes of acht foto’s met namen en als ik een van die foto’s mooi vond klikte ik erop en dan las ik verder en als ik dan nog steeds tevreden was, schreef ik de naam van die plant met de vindplaats bestaande uit een letter en een cijfer op een briefje. Zo had ik drie briefjes: eentje voor hoge planten en halfschaduw, eentje voor bodembedekkers en eentje voor halfhoge planten die zon wilden. Ik zette twee mandarijnendozen op de achterbank van de auto, we reden een uur en toen waren we in de lusthof die achter hoge heggen verscholen lag op twee hectaren. Er waren moederbedden en verkoopbedden en eerst liepen we een poosje over een looproute tussen de verkoopbedden, maar toen zei ik: ‘Kom, we gaan eerst naar de moederbedden.’ We volgden de bordjes en het was onmiddellijk duidelijk waar de moederbedden begonnen, daar waar op smalle lange bedden alles in volle bloei stond en de lucht wemelde van oranje en blauw en paars en roze en rood en wit en geel. Het was bedwelmend veel, maar ook weer zo mooi dat ik tussen alle bedden door liep en af en toe een foto maakte van een plant die ik heel mooi vond. De zon scheen volop, het was erg warm. Ondanks de vele bordjes om voorzichtig te zijn staken sommige mensen toch dwars door een bed over naar het volgende paadje en R had een paar mensen in de smiezen die alle planten wilden voelen en soms ook aan stengels of blad trokken. Om bij te komen van die overweldigende moederbedden gingen we eerst wat drinken. In de kwekerijschuur stond een mooie koffie- en heetwatermachine die we zelf mochten bedienen, ernaast stond een koelkastje met fles sap van Schulp en op een tafel lagen met losse thee gevulde zakjes en stroopwafels in een grote verpakking en er was een koektrommel waarin we het geld konden doen. Buiten zochten we een plekje in de schaduw en rustten wat en een oude dame met een rollator en benen die lastig bewogen zei dat ze haar metgezellen nu al kwijt was. We vroegen hoe ze eruit zagen en keken een pad in en ik zei: ‘Kan dat er een zijn, die met dat petje op?’ Ze wist helemaal niet dat haar metgezel een petje op had, maar ze dacht dat het de goede was en ze liep weer heel langzaam verder. Toen onze koffie en thee en stroopwafels op waren, pakten we een kar met twee etages en gingen we naar verkoopbed H20. Ik zocht een poosje tot ik de Persicaria amplexic. Dikke Floskes had gevonden en bukte om de potjes van de grond te pakken. Ik pakte er zes, R droeg ze naar de kar en zorgde dat ze stevig stonden. Bij twee van de zes kon ik het rood al zien, het rood dat straks ging uitgroeien tot dikke rode bloemaren. In vak H19 bukte ik bij de Lobelia siphilitica Blaue Auslese, daarvan nam ik er zeven en verderop in vak H16 pakte ik zes potjes met Phlox paniculata Fairytale of the Ural. Volgens het begeleidende plantstekertje gingen daar volgend jaar lange bloempluimen in komen met zalmroze bloemen met een rood hartje. R reed het karretje het H-gebied uit en stak door naar het R-gebied, maar daar kon ik niks vinden van wat ik opgezocht had. Dat kon gebeuren, niet altijd kon alles er zijn, dan hing af van de menskracht en de natuur en hoe snel ze weer konden stekken en opkweken. Ik liep terug naar H, maar dan helemaal vooraan en koos daar zes plantjes van de bodembedekkende Ajuga reptans Catlins Giant die volgend jaar met paarse bloemaren zou gaan bloeien boven een dicht tapijt van groot donkergroen glimmend blad. Op H3 koos ik acht potjes van de Prunella grandiflora Grusse aus Isernhagen, die ook goede bodembedekkers waren met grote helderroze bloemen die ik ook zag, want de bloeitijd was lang en ook nu. Een man die R in de moederbedden had gespot als iemand die overal aanzat, boog zich even over onze kar, benieuwd naar wat het was dat hij zag. ‘Je wordt er hebberig van he,’ zei hij, ‘zoveel moois.’ We knikten. Toen liepen we een stukje terug naar de W-bedden en daar bukte ik in vak W6 voor twee potjes van de Knautia macedonica hybride. Die had ik niet van te voren uitgezocht maar op de moederbedden gezien, prachtige rode bloemen aan luchtig vertakte stengels die in de lucht leken te zweven, ze konden 130 centimeter hoog worden en ik wist in de tuin een mooi plekje waar ze precies zouden passen. In dat zelfde vak nam ik twee potjes van Veronica longifolia First Love waarin de zuurstokrode aren al een beetje zichtbaar waren en volgens de beschrijving wel lichtgevend zouden gaan lijken. Toen zei ik tegen R: genoeg. Thuis zette ik de dozen op het terras in de schaduw, haalde de plantjes eruit, bedekte de bodems van de dozen met een grote puinzak, zette de plantjes weer terug, pakte de slang die aan de regenton vast zit en en liet water tussen de potjes lopen. Ik wachtte twee nachten en een dag, zag de plantjes met de dag groeien en sterk zijn, stond toen vroeg op en ging aan de slag. Ik kon nog zeker drie, vier keer terug voor ik alle kale plekken en de twee nieuwe bedden waar nu het wilde bloemenmengsel stond, opgevuld zou hebben.

Klein en fijn

Omdat R zich had voorgenomen deze vakantie zijn werkkamer op te ruimen en het einde van de vakantie al in zicht was toen hij zich dat voornemen herinnerde, schoot het lekker op. De grote archiefkasten en de stellingkast die veel te veel plek innamen konden allemaal weg, daarvoor in de plaats had hij wel wat nieuwe boekenkasten nodig. Ik hielp hem door wat te meten en zei dat drie kasten van tachtig breed wel konden. Op de website van Ikea zocht ik op hoe groot de pakketten waren en hoe zwaar en toen gingen we op pad en ik zei nog dat ik alleen vergeten was de auto op te meten, maar ik maakte me geen zorgen want we hadden de gekste pakketten in flinke hoeveelheden in onze diverse autootjes vervoerd en altijd was het op een of andere manier goed gekomen. Vanuit de parkeergarage namen we de lift naar de klantenservice en de kassa’s en daar staken we via het smalle pad direct door naar de hoge magazijnstellingen, we pakten een platte kar en liepen naar stelling 01 in pad 01 wat ik wel logisch vond voor het bekendste artikel van Ikea. De pakketten waren best zwaar, we tilden er drie op de kar, keken toen even in een computer waar de opzetstukken lagen, liepen pad 01 iets verder in en pakten één opzetstuk. Toen gingen we naar de zelfscankassa en achter de kassa bleef ik bij de kar en kocht R twee veggiehotdogs omdat we allebei na ons ontbijt niks meer gegeten hadden en het inmiddels drie uur was. Op de frozen yoghurtmachine was het gleufje voor het muntje afgeplakt, maar de softijsmachine deed het wel, daar was het erg druk. Toen we uitgegeten waren, duwden we de kar naar de lift, de lift in, de lift weer uit en naar de auto. Ik trok de passagiersstoel helemaal naar voren en deed de rugleuning zover mogelijk omlaag. Via de geopende achterklep duwden we een pakket over de rugleuning van de achterbank en daarna over de hoofdsteun van de passagierstoel. Het pakket kwam tegen het handschoenenkastje tot stilstand. Het was duidelijk dat er op deze manier nooit drie pakketten meekonden. R trok het pakket weer terug, ik deed de stoel een stuk naar achteren, waardoor de rugleuning meer omhoog kwam, maar nu kon het pakket wel verder doorsteken tot waar normaal de passagiersvoeten zich bevinden. Maar waar lieten we de andere twee pakketten? We haalden het pakket er weer uit en deden het rechterstuk van de rugleuning van de achterbank plat. Dat hielp wel iets, maar toch kwamen we op een punt dat R opperde dat we misschien wel drie keer moesten rijden. Omdat ons dat toch erg onaantrekkelijk leek en omdat we toch ergens die drie pakketten al gewoon in de auto zagen liggen, deden we nog een laatste poging door ook het linkerdeel van de achterbankrugleuning plat te klappen. Toen konden we twee pakketten op hun smalste kant een beetje dwars door de auto vanaf de linkerhoek van de kofferbak en dan net voor de handrem doorstekend tot helemaal over de passagierstoel naast elkaar zetten en dan kon het derde pakket daar plat bovenop tot bijna tegen de voorruit. ‘Maar waar ga jij nu zitten?’ zei R. Ik had dit eerder bij de hand gehad, toen was ik met Z, met spullen voor haar kamer, en toen was zij achter mij gaan zitten op die neergeklapte rugleuning met haar hoofd een beetje gebogen onder het dak. Dus zo ging ik ook zitten, zonder rugleuning, zonder mogelijkheid om een gordel vast te maken, en we kwamen veilig thuis en prezen ons kleine autootje en onze volharding.

Lekker lopen langs de grens

Er was een dag geweest met heel veel libellen, van die doorschijnende lichtblauwe en soms ook een hele grote gele, toen kwam er een dag met alleen maar mestkevers. We liepen over kaarsrechte paden met links en rechts bomen, loof, naald, op de kaart was een grens getekend, ook al zo kaarsrecht, en soms waren we met een of allebei de voeten in het andere land en dan weer in ons eigen land, al behoorde natuurlijk geen korrel zand of klei van dat stoffige bospad ons toe. Ik wist niet of de mestkevers ook boekjes met kaarten en stippel- of kruislijntjes hanteerden om de wereld te verdelen, ze liepen in ieder geval net zo nijver als wij over het pad met hun zwarte pantser, dat intens inktpaarsblauw kleurde zodra een voet ze verpletterde, waarna de levende exemplaren zich erop storten om de boel op te ruimen of op te eten. R had ’s ochtends, toen ik iets over de route voorlas, gezegd dat hij best langs tig genummerde grenspalen wilde lopen, maar dan wel met hier en daar een echte, in bosgroen gestoken grenswacht ernaast met een geweer op zijn rug die ons om onze papieren zou gaan vragen en daar dan minstens een kwartier mee verdween in een of ander houten hok, of druk zou gaan bellen, overleggen met collega’s die plotseling overal uit het bos tevoorschijn kwamen en die steeds grimmiger naar ons gingen kijken, gewoon zo’n goede filmscène. Het boekje repte nog over het grootste munitiedepot van West-Europa dat tot midden jaren negentig aan de andere kant van de grens had gelegen en dat klonk opwindend, maar het was toch vooral saai, dat kaarsrechte, die bomen, die mestkevers, nergens een verlokkelijk uitzicht, maar het schoot wel lekker op en dat was fijn op een dag dat er flink wat kilometers weg te lopen waren en we op het eind ook nog een stukje met de trein moesten, wat mijn eigen keuze was, ik wilde gewoon op een aangename plek slapen en eten en dat kon een station verderop heel wat beter dan hier. Er waren meer mensen die het pad aan het lopen waren, niet meer dan een handvol. Er was een vrouw uit Groningen die iets voor het einde van deze etappe een trekkershut op een camping had geboekt (waar het aanvankelijk nog heel spannend werd met bonkige Bulgaren voor de doucheruimtes, die zich vervolgens de hele avond en nacht niet meer lieten zien of horen); er was een stel uit Arnhem, voor wie dit de een na laatste etappe werd omdat zij bij vakantie zich iets anders voorstelde dan iedere dag te moeten lopen, terwijl hij het juist heel relaxt vond om niks te hoeven bedenken. Er was een stel dat iets ingewikkelds deed met een camper en fietsen – ’s ochtends met de fietsen naar het eindpunt, vandaar teruglopen naar de camper, dan met de camper naar de fietsen – en dat we dus iedere dag tegenkwamen. En dan was er nog de kleine vrouw met de kaarsrechte rug met witte opzetstukjes van de elektrische tandenborstel in haar oren maar dan kleiner; we waren haar een keer tegengekomen, de andere kant op dus, maar later troffen we haar in gezelschap van de Groningse vrouw op een kruispunt, ze hadden onze hulp nodig, ze liepen op GPS, zonder boekje, zonder kaarten, zonder overzicht.