Thermostaat

Ik had de indruk dat de temperatuur in huis vannacht onder de 18 graden was gekomen en de verwarming was aangeslagen. De radiator in de badkamer die uit een stuk of acht mooie horizontale buizen bestaat, voelde niet warm maar zeker ook niet koud aan. Ik waste me, kleedde me zachtjes aan – R sliep nog en lag diep onder het dekbed – en liep naar beneden. In de keuken pakte ik de kleine steelpan, een dessertlepel en de glazen pot met havermoutvlokken. Ik deed drie schepjes havermout in de steelpan, liep naar de koelkast, pakte het melkpak, goot melk bij de havermout, roerde en draaide de knop van de keramische plaat op zes. In de waterkoker deed ik een klein beetje water en zette de koker aan. Toen liep ik nog verder naar beneden en haalde de krant die alleen op zaterdag in papieren vorm komt van de vloer naast de deurmat. Weer terug in de keuken pakte ik uit de la met borden een schaaltje en uit de koelkast de bak met druiven uit eigen tuin. Ik deed het schaaltje bijna vol met druiven en wachtte tot de havermout gaar was. Met een kop thee, het schaaltje met druiven en havermout en de krant ontbeet ik. Om tien voor tien liep ik zachtjes naar boven, gaf slapende R een kus en liep weer naar beneden. Het was echt kil in huis, de thermostaat gaf 17,8 aan. Ik opende het klepje van de thermostaat, draaide het wieltje voor de eerste keer na de lange zomer op de dagstand en drukte met de pijltjes de temperatuur naar 18,5. Toen ging ik naar buiten voor mijn tweewekelijkse vrijwilligersklusje op zaterdagochtend.

Wormenhotel (5)

Buiten geselde de regen het slaapkamerraam, de bomen, de planten, de aarde, het terras en dus ook het deksel van het wormenhotel. Omdat ik niet meer kon slapen en me begon af te vragen welke temperaturen compostwormen eigenlijk verdragen, surfte ik wat op mijn telefoon. Ik vond een Vlaamse folder van maar liefst 35 pagina’s waarin regelmatig het woord ‘nefast’ viel. Veel dingen waren nefast: kou, hitte, water, overvoeren. Dat laatste was een veel voorkomende beginnersfout: te snel te veel groente- en fruitafval aan de wormencompost toevoegen. Ik had het ook gedaan en zelfs al een vierde emmer aan de wormentoren toegevoegd toen de derde weliswaar vol, maar het afval nog lang niet verwerkt was.

Onder de tien graden verloren wormen hun beweeglijkheid, aldus de brochure, dan deden ze niks meer: niet eten, niet voortplanten. Ik checkte de weerapp: overdag kwam de temperatuur niet meer boven de dertien, veertien graden, ’s nachts dook die naar acht. Bij die temperatuur gingen ze niet gelijk dood – dat deden ze pas onder de 0 en boven de 30 graden, en dan was er ook nog het hart van de compost en het afval waar ze bij kou als vanzelf naartoe kropen –, maar mijn wormenhotel was klein, de rundvleessalade-emmers van de groentevrienden niet enorm in diameter, dus zou de kou niet veel tijd nodig hebben om door te dringen. De beste temperatuur was tussen de 15 en 25 graden.

Ik wist wat me te doen stond: straks als het licht was en tijd om op te staan zou ik de composteerfabriek binnenhalen.

Maar eerst las ik nog veel fascinerends, bijvoorbeeld dat wormen tien harten hebben. Misschien hoort iedereen die de middelbare school doorlopen heeft dit te weten, maar tussen mij en biologie is het misgegaan in dat jaar dat tweederde van de biologielessen uitviel door een zieke docent voor wie geen vervanging werd gevonden. We hebben het hier over begin jaren tachtig van de vorige eeuw. Ik leerde dat de worm erg compleet is uitgerust met zowel eierstokken als zaadblaasjes al heeft ie voor de bevruchting nog wel een andere worm nodig. Dat gaat zo. Twee wormen wrijven hun bovenlijven tegen elkaar; daarbij wordt veel slijm aangemaakt dat een koker om de twee wormen vormt en waarbinnen het zaad van de ene naar de andere worm vloeit en vice versa. Daarna gaan ze ieder hun eigen weg. Tegen de tijd dat de worm een eitje wil afzetten, vormt zich weer veel slijm, nu alleen om die ene worm. Daarbinnen komen een eitje en wat van het bewaarde zaad van de andere worm bij elkaar, vervolgens stroopt de worm de gevulde slijmkoker af, waarna het drie weken tot een paar maanden kan duren voor er een jong wormpje uit kruipt. Dat ging, als ik niet nog meer beginnersfouten maakte, in mijn compostwormenhotel ook allemaal gebeuren.

‘Waar ga je die emmers zetten?’ vroeg R toen de ochtend was aangebroken en ik hem van mijn plan vertelde. ‘Tussen de fietsen,’ zei ik.

Herfstklaar

Met de witte druif was het dit jaar niet lekker gelopen. Er verscheen al vroeg iets in dat ik nu meeldauw zou noemen. Niet alleen op het blad zat zo’n wit dof laagje, ook de nog jonge druiven verloren hun glans, verschrompelden of kregen bruine sproetjes. De druiven die de dans wisten te ontspringen waren trouwens super lekker, zoet, sappig, zachte schil, maar het waren er maar een paar per tros. Rondom de trossen hing inmiddels een gistende alcohollucht als was dit een uitgaansstraat zonder sluitingstijden. Insecten waren nog altijd druk bezig met gaatjes boren, het lekkers op te eten en een uitgeholde bruine schil achter te laten, zoals kleuters broodkorsten.

De blauwe druif die er pal naast staat, had nergens last van en boog onder mooie trossen met stevige druiven. Anders dan vorig jaar was ik deze zomer niet bezig geweest met het verwijderen van de kleinste vruchtjes om de grotere meer ruimte te geven. Ik knipte de trossen los en legde ze in een emmer, twee kleine trosjes liet ik hangen voor de insecten en de vogels. Ik nam de oogst mee naar binnen, zette een grote teil in de gootsteen, deed de kraan open en legde de trossen goed onder water. Spinnetjes, oorwurmen, slakjes en andere levende have komen dan vanzelf bovendrijven. Ik vroeg me af hoe professionele druiventelers dat doen.

Om helemaal zeker te zijn, ritste ik de druiven voorzichtig van de takjes en waste ze nog een keer. De stevige druiven legde ik in een vergiet, zachte of opengescheurde druiven gingen naar het groenafval, regelmatig stak ik er eentje in mijn mond. Daarna spreidde ik een schone theedoek uit op het aanrecht en liet de druiven vanuit het vergiet op de theedoek rollen. Toen de theedoek bijna helemaal bedekt was met druiven, pakte ik een tweede theedoek en legde die er bovenop. Drooggedept deed ik de druiven over in een grote voorraadbak. Ik herhaalde de laatste handelingen tot alle druiven enigszins droog in de bak zaten. Ruim twee kilo.

Voor fruit hoefde ik voorlopig niet naar de groentevrienden.

Maffia

Sinds een jaar blaas ik altsax in Global Warning, een tienkoppige muziekformatie onder leiding van Remko de Landmeter met op het repertoire Argentijnse en klezmer tango’s, Braziliaanse liefdesmelancholie, smachtende Arabische poëzie, jiddische blues, bolero’s en ander moois van ver weg en van ver terug in de vorige eeuw. Ook de titelmuziek van The Godfather spelen we, die iconische film uit 1972 over een New Yorkse maffiafamilie die begint met een wals op de bruiloft van de dochter van Don Corleone. Het is aan onze basklarinettist met haar solo in de eerste zestien maten om de onheilspellende sfeer neer te zetten, want al is een bruiloft ook in maffiakringen een feestelijke gebeurtenis, de ellende ligt altijd op de loer. De mineurnoten die we afwisselend aanblazen in de aanzwellende wals voorschaduwen het naderende verraad, het geweld en het bloed dat rijkelijker zal vloeien dan tranen. Daarom maant Remko ons altijd om zacht en vooral niet te snel te beginnen. Gisteren in Nieuwsuur zat The Godfather Waltz onder de reportage over de inval van de rijksrecherche bij twee Haagse wethouders die verdacht worden van corruptie; zachtjes, maar voor de goede verstaander prima hoorbaar.

In de straat

De buurman riep: ‘Heb je tegenwoordig een eigen chauffeur?’ Ik stond op van achter mijn bureau en keek naar buiten. Beneden in een van de parkeervakken zag ik de buurman met de kaasboer bij de geopende achterdeuren van de maisgele kaasbestelauto. De buurman is eergisteren 83 geworden en hardhorend, als hij enthousiast praat hoor je hem door de muren heen. De kaasboer droeg een witte jas, van achter het stuur kwam een oudere man in een zwarte jas. De kaasboer is bij ons ook wel eens aan de deur geweest, toen bestuurde hij die gele auto nog gewoon zelf, maar we eten te weinig kaas. De buurman kletste wat met de mannen en kocht een groot stuk kaas, hij liep ermee naar zijn huis.

De kaasboer stak de straat over naar onze overburen van in de negentig. Zelf leek hij me ook niet meer de jongste. Hij liep een beetje zoals onze overbuurman, met een licht gedraaide, naar voren hellende rug, waardoor het lijkt alsof het lijf de hele tijd zijn best doet om het vooruitgestoken hoofd bij te houden; al was het bij de kaasboer lang niet zo erg als bij onze overbuurman die zijn hoofd voortdurend moet oprichten wil hij iets meer zien dan stoeptegels of vloerbedekking.

De buurman en de overburen zijn de enige twee klanten bij wie de kaasboer nog aanbelt.

Ik was benieuwd of er open werd gedaan, en zo ja, door wie. Toen we zaterdagavond terugkwamen van de jubileumoogsttafel van de telers van ons groenteabonnement stond er een ambulance voor hun huis. De voordeur stond open en de buurman lag op de brancard die net over de drempel werd getild. ‘Och jee,’ zeiden we allebei. Terwijl R inparkeerde, bekeek ik de buurman op de brancard. Ondanks zijn verdraaide rugwervels en zijn hoge leeftijd is het nog altijd een hele lange man. Ik zag zijn mond bewegen en ook zijn hoofd. ‘Hij praat nog,’ zei ik. Nadat hij in de ambulance was geschoven liep ik naar de overbuurvrouw die gearmd met haar directe buurvrouw in de deuropening stond. Hij was gevallen, zei ze, had pijn aan zijn schouder, maar ze dacht dat het wel meeviel. Zo onderkoeld als ze vertelde, zo geschrokken en aangedaan was haar gezicht. Verdraag je zulke schokken nog als je zo oud bent? We hadden hem niet terug zien komen.

De deur ging open. Ik zag een grijze kruin op een hoogte die alleen bij de overbuurman kon horen. Even later stapte hij iets naar voren en zag ik ook zijn wijnrode trui. Hij was weer thuis.

Maandag

Ik liep het metroperron op en dacht even dat er iets aan de hand was omdat het beeld op het perronbord anders was. Mijn brein las ‘polder’ en maakte daar Alexanderpolder van, en alhoewel dat helemaal geen halte is, construeerde ik de gedachte dat de metro niet verder zou gaan dan ‘Station Alexander’. Toen ik dichterbij kwam, konden al die ‘jumping-into-conclusions’ de prullenbak in. Hoek van .. – 2 minuten, Steendijkpolder – 12 minuten, Hoek van .. – 22 minuten, las ik. Natuurlijk. Het nieuwe stuk metrolijn was gisteren geopend en ik kon nu zonder overstap zo naar Hoek van Holland Haven en als ik dan nog een kwartiertje wandelde stond ik aan zee, al paste die halte dus nog niet lekker op het digitale bord.

Ik keek naar de sportschool. Het was ooit gebouwd door het naastgelegen autobedrijf, dat wilde daar een showroom, en al protesteerden de bewoners van de flat erachter die hun uitzicht kwijtraakten, het bouwsel kwam er. Er hebben nooit auto’s gestaan. Er zat een poos een keukenshowroom in en nu staat de ruimte vol fitnesstoestellen.

Ik dacht aan wat ik een paar minuten geleden filosoof en psychiater Damiaan Denys in de podcast Future Shock hoorde zeggen over fitness-scholen. Hij had het over het hedendaagse verlangen naar normaliteit. Hij zei: er is een groot verlangen te voldoen aan de normen van de samenleving, ook als die normen volkomen abnormaal zijn. Hij gaf een voorbeeld. ‘Iedereen in Nederland eet teveel. En om dat te compenseren gaan we allemaal sporten. Dat is absoluut abnormaal gedrag. Redelijk zou zijn dat we allemaal dertig procent minder eten. Dat zou veel gunstiger zijn voor het klimaat, voor het geld, voor ons eigen lijf. Dan hoeven we ook niet zoveel te sporten. Maar we doen het gewoon niet, omdat de samenleving ons elke dag uitnodigt om te eten. Daar zit een consumptiemodel achter.’ Hij wilde maar zeggen: omdat een samenleving iets heeft gecreëerd, een norm, wil dat niet zeggen dat dat normaal is.

Ik keek door de glazen pui van de sportschool om te kijken of ik Z zag. Zij komt daar niet om eten weg te fietsen, zij is daar bijna iedere dag om haar gewrichten soepel te houden. Zomers is het vanwege het overdadige licht buiten lastig om naar binnen te kijken. Z had mij een keer gezien op het perron, zei ze, en gezwaaid, maar ik had niet teruggezwaaid. Nu het herfst is wordt het weer makkelijker om naar binnen te kijken en ik herkende haar al aan haar benen waarmee ze trappers ronddraaide. Ze zag mij ook, lachte, zwaaide. Ik deed hetzelfde.

Hulp bij discipline

Externe disciplinering. Ik leerde de term van Marli Huijer, voormalig denker des vaderlands. Het werkt eenvoudig. Je wilt bijvoorbeeld beter kunnen basketballen en daarvoor hoef je alleen maar een kwartiertje per dag de bal vanuit allerhande hoeken in het netje aan je gevel te werpen, maar zelfs tot het boren van vier gaten in de gevel om dat netje op te hangen kom je niet. Dan kan externe disciplinering helpen. Je meldt je aan bij een basketbalclub, je wordt in een team ingedeeld, je speelt wedstrijdjes en je wilt niet dat jouw team door jouw gepruts verliest, dus ga je braaf naar de trainingen, je voelt je aangemoedigd door je teamgenoten, je monteert misschien zelfs dat netje op je gevel. Externe disciplinering. Vreemde ogen dwingen. Het werkt op nog een manier.

In onze woonkamer staat een bescheiden televisiescherm. R en ik gaan zover terug dat we nog weten dat de televisiekeuze zich beperkte tussen twee zenders, dat uitzendingen pas om zes of zeven uur ’s avonds begonnen. Daarna kwamen er drie zenders en toen ging het duizelingwekkend snel. Nu betalen mensen voor pakketten met honderd zenders. Hoeveel levens heeft een mens? Is er zoveel interessants dat al die zenders gevuld kunnen worden? Televisie is als eten. Het is inmiddels overal en altijd, het menselijk vlees is zwak, voor we er erg in hebben slurpen we liters beelden op, plakken we als suiker aan matige beelden en wat drie seconden begeerlijk leek, voelt achteraf als het leegeten van een veel te grote zak chips. Wat hadden we in die tijd wel niet kunnen doen? (Een kwartiertje basketbal oefenen bijvoorbeeld). Toen ons tv-abonnement weer eens duurder werd, besloten we het weg te doen. Het scheelde geld, en wat je niet in huis hebt, kun je niet gebruiken/kijken/opeten. Helemaal verstoken van bewegend beeld waren we niet, want de publieke zenders mag iedereen in Nederland gratis bekijken. Vroeger had je er een antenne voor nodig, tegenwoordig digitenne. Dat hadden we toevallig en zo vergleden een paar jaar zonder dure abonnementen al stond de tv nog vaak vanaf zeven of acht uur ’s avonds aan. Tot 8 augustus. Toen werd het analoge signaal van digitenne omgezet in een digitaal signaal en bleef ons scherm zwart. We konden het oplossen met een nieuwe tv of een nieuw kastje, R had er snel eentje gevonden op internet die waarschijnlijk wel paste op onze oude tv. Maar het was zomer, we misten niks en wat wilden we nou eigenlijk echt zien? Terwijl het scherm op zwart bleef en we de nieuwe situatie lieten indalen, keken we, als we iets echt wilden zien, op de laptop of op de telefoon. Je kunt prima de was opvouwen of diepe kniebuigingen maken of de handstand op één hand oefenen tijdens Buitenhof of het journaal. Anders dan met een tv die als een waterval het huis vult, schakel ik de ’tv’ op de laptop of telefoon direct uit zodra het gekozen programma is afgelopen. Waarom dat is? Ik weet het niet. Ik wil iets anders doen op die laptop, ik wil niet dat de batterij van de smartphone onnodig snel leegloopt, ik merk hoe mijn gemoed gedijt zonder alle meningenpraatprogramma’s, ik mis het niet. ‘Zal ik nog zo’n kastje bestellen?’ vroeg R een poosje geleden. ‘Waarom zouden we?’ zei ik. We zijn niet aan het basketballen geslagen, wel lezen we meer. Dikke boeken. Daar praten we over, het zijn rijke gesprekken, nieuwsgierig makende gesprekken. Gisteren zei R dat de tv wel weg kon.