Geen zorgen

Over twee maanden gaat de tegelzetter met pensioen, hij maakt gebruik van de zware beroepenregeling. Maar nu zit hij nog hier in onze badkamer op zijn knieën. Hij doet het werk 44 jaar en heeft nog nooit zere knieën of een stijve rug gehad. Altijd gesport, sterke spieren, zegt hij. Maar hij wil er ook niet op gaan wachten, dus zwaait hij met 64 jaar af. Hij levert wat pensioen in, maar de sector zorgt voor het aow-deel tot hij 67 is. Dus al met al is het best te doen, zegt hij. Geen zorgen.

Samen kijken we naar het gat in de vloer. Een loodgieter heeft twee tegels kapot moeten maken om de lekkage op te lossen. Die loodgieter was een jonge knul, al was de klus bij ons wel zijn laatste bij dit herstelbedrijf: hij ging bij zijn vader de zaak in. Ik heb geen hele tegels meer, nog wel vier min of meer halve. Ik leg de halve tegels op het gat. Zou het zo kunnen? Ja hoor, zegt hij, dat kan. Geen zorgen.

Ik zet koffie, de tegelzetter gaat aan het werk. Als ik terugkom heeft hij de twee kapotte tegels er uitgeslepen. Het is een heel specialistisch klusje, al zegt hij het zelf. Hij laat me zijn slijpmachientje zien. Zo’n voeg is smal, je schiet zo uit, of je beschadigt de rand van de andere tegel en dan ben je verder van huis. Omdat deze tegels in cement zijn gelegd, kan hij de nieuwe niet in de lijm leggen, dan zouden ze te hoog komen, dus heeft hij een speciale kit die waterig is en maar een heel dun laagje nodig heeft om toch te hechten. ‘Je moet het allemaal maar weten,’ zegt hij. Maar, geen zorgen.

Iets later breng ik een tweede kop koffie. Hij gaat op de rand van het bad zitten die verandert in een praatstoel. Niet lang geleden is het bedrijf waarvoor hij werkt, gefuseerd met een ander en nu is het zo’n 300 man groot. Met 87 vacatures. Dat hoorde hij tijdens de kerstborrel in een Van der Valk-hotel. Hij kan 1500 euro krijgen als hij iemand weet binnen te halen. ‘Maar ze zijn er niet,’ zegt hij. En ze gaan niet komen ook. Hij heeft wel eens jongens gehad die een paar dagen meeliepen, maar niemand raakte enthousiast: ze vinden het werk te zwaar, ze willen niet om zeven uur beginnen, ze kunnen geen doos tegels van dertig kilo tillen, ze willen niet een paar uur zonder smartphone doorwerken, en de beloning houdt niet over. Natuurlijk, de lonen in de bouw zijn best omhoog gegaan, maar alle lonen zijn omhoog gegaan. Met een hbo-opleiding kun je altijd wel ergens meer verdienen. Hij kan het weten: zijn zoon deed hbo, die stapte direct al hoger in dan hijzelf ooit kon bereiken.

Zijn eigen vader was tegelzetter, zo is hij erin gerold. Als hij nu opnieuw moest beginnen zou hij pvc-legger worden. Zo’n rol is lekker licht en je hoeft alleen maar te snijden. Niks geen zwaar gereedschap. Zijn dochter had pvc in haar woonkamer laten leggen op de manier van een visgraat parketvloer. ‘Met zo’n zwarte rand erin,’ zegt hij, ‘je weet wel.’ Vierduizend euro. Zwart. Wit was je zo vijf- zesduizend euro kwijt.

R komt thuis. De tegelzetter is bijna klaar, willen we het zien? Natuurlijk. Heel mooi, heel mooi opgelost. Wil hij nog wat drinken? Even opruimen, dan lust hij nog wel een bakje thee. Bijna met pensioen dus? zegt R. De tegelzetter vertelt het zonder morren nog een keer. Dat het niet vanwege een versleten rug is of kapotte knieën, maar dat hij ook niet nog drie jaar doorgaat om dat misschien toch nog op te lopen. Dat hoor je niet vaak, zegt R. Een bouwvakker die heel de eindstreep haalt. Altijd gesport, zegt de man, altijd gesport. Dat heeft zijn spieren sterk gehouden.

Ik kijk naar R. R begint te lachen. ‘Ik sport nooit,’ zegt R. ‘Mijn vrouw sport.’

‘Ach,’ zegt de tegelzetter, ‘je weet het toch nooit hoe het uitpakt. Geen zorgen, zeg ik altijd maar.’

Meegevoerd

Ik liep naar de bibliotheek. Raynor Winns derde boek Landlijnen stond voor me klaar. Ik had het ergens in de herfst gereserveerd en het wachten had het verlangen alleen maar zoeter gemaakt.

Winns eerste boek Het zoutpad had me van mijn sokken geblazen. Het was die mengeling van lopend onderweg zijn – het geleidelijk één worden met het pad, de vogels, de zee, de planten, de zon, de regen, weg van de betonnen wereld –, de ontberingen die Winn en haar man ondergaan – te zware rugzakken, te dunne slaapzakken, te weinig eten, te steile paden –, Winns schrijfstijl, en natuurlijk de cliffhanger: hoe gaat het met Moth? Moth is de man van Raynor. Net voor ze beginnen aan het South West Coast Path, en net nadat ze huis en geld zijn kwijtgeraakt, wordt bij hem coriticobasale degeneratie vastgesteld, een zeldzame hersenziekte die het slechtste van Alzheimer en Parkinson combineert en motoriek, spraak en geheugen geleidelijk en onomkeerbaar uitschakelt.

Haar tweede boek De wilde stilte greep me minder, misschien omdat er minder in gewandeld werd, maar in haar derde boek dat ik over een minuut of vijf in handen zou hebben, werd, zo had ik gelezen, weer volop gewandeld, 1600 kilometer uiteindelijk. Bij aanvang is de gezondheid van Moth slecht, hij valt zomaar om, na een rondje wandelen vlakbij huis wil hij uren slapen. En toch beginnen ze aan een extreem moeilijk pad door Schotland.

In de bibliotheek pak ik Winns boek uit de reserveringenkast, loop nog even verder naar de tafel met nieuwe aanwinsten en dan langs de schappen. Dat is het fijne van zo’n buurtbibliotheek, in een kwartiertje kun je klaar zijn met rondsnuffelen. Achterin is net een filmvertoning klaar, gewoon op een groot verrijdbaar scherm, paar rijen stoelen ervoor en kijken maar. Vijf vrouwen en een man praten na, ze zijn allemaal ouder dan ik. Op het plankje Natuurleven/Natuurfilosofie staan zomaar naast elkaar De overvloed van Annie Dillard en De levende berg van Nan Shepherd. Van Dillard las ik Pelgrim langs Tinker Creek, ook al zo’n prachtig boek van iemand die welhaast één wordt met de omgeving waarin ze verblijft. Van Shepherd las ik nog niks, maar schrijvers als Dillard en Winn citeren haar graag.

Weer thuis las ik eerst een paar essays uit Dillards De overvloed, ging even de deur uit om gerookte makreel en eieren te kopen, maakte kedgeree en keek het journaal. Toen installeerde ik me om te beginnen in Landlijnen. Rond middernacht verhuisde ik mezelf naar bed, met het boek, en las verder: rugzakbanden knellen, voeten doen zeer, overal dichte deuren want lockdown, het landschap is betoverend. Regelmatig zocht ik plaatsnamen op en toverde routelijntjes op de kaart. Ik sliep, werd wakker, deed mijn dingen, las verder – het regent onbarmhartig Schots, de brander gaat kapot –, volgde de route op de kaart, nam het boek mee naar bed, las, sliep, deed mijn dingen en las, ging naar bed, las, zocht plaatsen op – nergens zijn schoenen of droge sokken in maat 39, Raynors maat te koop, want: brexit, want: containers die niet doorkomen –, sliep, deed mijn dingen en las verder.

Nog even, dan is het voorjaar. Doe ik het? Een tent, een slaapzak, een te zware rugzak?

Verbindingen

Journalist Sinan Can reist door het tweestromenland tussen Eufraat en Tigris. Sinan op zoek naar het Paradijs heet de tv-serie. Aan de Syrische kant van de Eufraat ontmoet hij landbouwer Mahmoud, zijn voorouders leven hier al zeker duizend jaar. Mahmoud schenkt de filmcrew hete melk van eigen koeien. De huizen zijn van leem en stro gemaakt. ‘Geen cement, geen ijzer?’ vraagt Sinan. Dat zouden we kunnen gebruiken, zegt Mahmoud, maar dit is een natuurlijk alternatief waarvoor het materiaal allemaal in de directe omgeving voorhanden is en waaraan de hele familie kan meehelpen. Het dak is gemaakt van het hout van de takken en planten die langs de oevers van de Eufraat groeien.

‘De Eufraat is ons leven,’ zegt Mahmoud, de rivier schenkt hem en zijn familie alles. Niet alleen bouwmaterialen maar ook vruchtbaar land waarop hun eten groeit. Sinan mag pas weg als hij alles heeft geproefd: granaatappelmelasse, Arabische boter van de melk van de eigen koeien. Alles biologisch, alles organisch, zegt Sinan. Mahmoud knikt.

Net voor ik Sinan op tv zag hoorde ik op de radio een jonge vrouw vertellen over het bouwproces van haar tiny house in Eindhoven. Er is iets geks aan de regels die de milieu-impact van nieuwbouw moeten verkleinen, zei ze. Bepaalde regels kijken naar de verhouding tussen het vloeroppervlak van de nieuwe woning en het muuroppervlak. Een tiny house heeft relatief veel muur ten opzichte van de vloer en dus moesten er op het huisje van deze vrouw veertien zonnepanelen. Ze is architect en had meegemaakt dat op een grote woning maar acht panelen hoefden. Wat had dit nog met het verlagen van milieu-impact te maken, vroeg ze zich af.

In de Volkskrant van 19 januari schrijft Toine Heijmans over het hoge water in de Waal bij Deest en Druten. Zijn oom woont daar, oom Henk. Tien jaar woonde oom Henk buitendijks, in een tentje of caravan, hij verzamelde zijn eten in de uiterwaarden, zwom naakt in de rivier, zag alle ingrepen van de mens om de rivier te dwingen tot voorspelbaarheid waardoor die steeds onvoorspelbaarder werd. Rond zijn tachtigste ging hij weer in een huis wonen, hij is nu 83. Oom Henk weet dat het water hoger gaat komen dan Rijkswaterstaat voorspelt, schrijft Heijmans. Rijkswaterstaat kijkt naar de cijfers, zijn oom naar de opvliegende grauwe ganzen en de fazanthaan die uit de bosjes rent.

Ik voelde dat wat ik zag en las nauw met elkaar verbonden was.

Tuinblik

Het is elf uur ’s morgens en het regent. Ik ben net klaar met een les over de ruwbladige plantenfamilie die ik nu buiten zou moeten gaan opzoeken. Maar eerst ontbijten. Ik kook havermout, snij een peer in stukjes, pel een mandarijn en kijk ondertussen de tuin in. Op de pergola precies boven het koolmeeshuis zit een kauw, een tweede zit op de schutting. Schuin achter de eerste kauw wandelt een Turkse tortel. Een ekster beweegt achter in de tuin over de schuttingrand en een tweede vliegt in de buurtuin. Ik denk dat eksters en kauwen elkaar in de gaten houden: ontwaar ik de ene soort dan meestal ook de andere. De kauw op de pergola kijkt naar de voedertafel op de grond, maar het is de ekster die ernaar afdaalt en wat van de zaden eet. De vogelpindakaas die ik gisteren onder uit een pot schraapte en naast het zaad op de tafel legde is weg. De pergolakauw vliegt naar de linker amberboom. Op de stam smeerde ik gisteren ook wat pindakaas. De kauw neemt een hap en vliegt dan weg. De andere kauw volgt. De eksters verdwijnen ook.

Nu is de tuin weer voor de vaste bewoners. De merel pootjebaadt achter in de vijver, een mannetjesvink landt op de voedertafel en eet wat. De tortel heeft zich inmiddels gevleid op een matje van kruisende blauweregentakken. Tussen de houtsnippers staan overal kleine paddenstoelen. Ik heb foto’s gemaakt en die door de Obsidentify-app gehaald, zeer waarschijnlijk zijn het gewone donsvoetjes. Ze leven van de dode restanten van bomen en planten, tussen houtsnippers zie je ze veel, lees ik. Dan zal het wel kloppen. ‘Misschien zijn ze wel eetbaar,’ zei een vriendin die veel in eten denkt. Nee, lees ik, ze zijn niet eetbaar, zelfs dieren talen er niet naar.

Aan de uiteinden van de klimhortensia verschijnen al groene knopjes.

Ik ontbijt en schrijf dit stukje.

Landschapsbaken

De enorme lichtreclame over de volle lengte van de hoge flat naast het Kleinpolderplein was veranderd. Ik zag het voor het eerst. Nu reden we deze route niet vaak, zelden drukt de werkelijkheid beter uit. Het was misschien wel een jaar geleden, bij de vorige verjaardag van onze (schoon)broer. En dan nog hoefden we niet per se over het Kleinpolderplein, binnendoor via de A12 kon ook, beter zelfs. Maar gisteren was de A12 dicht omdat de instortingsgevaarlijke Mandelabrug daar werd weggetakeld.

De lichtreclame zoals ik die kende was voor Van Leeuwen Buizen. Het begon met ‘Zwijndrecht’ in een kleine gele neonhoofdletter, dan kwam ‘Van Leeuwen’ in rode neonhoofdletters, ‘buizen’ volgde in blauwe hoofdletters en het geheel werd afgesloten met twee leeuwen die een schild vasthielden. Als die tekst in je vizier kwam wist je dat je weer in Rotterdam was, op misschien wel de meest vieze woonplek van de stad. De mensen in de flat pal naast de snelweg hadden altijd zwarte balkons en kozijnen, konden beter nooit een raam open zetten, ook vanwege de herrie.

De reclame op het flatdak is nog steeds voor Van Leeuwen en die bedrijfsnaam licht nog altijd op in rode hoofdletters. Daarachter staan nu twee modern gestileerde witte leeuwen die een strakker ontworpen schild vasthouden en daarachter in blauw ‘more than tubes’. Zwijndrecht had plaatsgemaakt voor de wereld.

In een artikel van Arjen van Veelen op de Correspondent lees ik dat de operatie al in april 2020 plaatsvond, dat het neon vervangen is door led en dat de mensen in de flat hun ramen en galerijen veel minder vaak hoeven schoon te maken. De begintijd van corona. Hoe zal dat nu zijn?

Verdwijnende sporen

Tussen de bladzijden van de roman Hersenschimmen van Bernlef vond ik een treinkaartje: een enkele reis van Utrecht CS naar Rotterdam CS op 8 oktober 1988. Ik reisde in die tijd vaker op dit traject: ik had een kamer in Zeist, studeerde in Utrecht, mijn familie woonde ten zuiden van Rotterdam. 8 oktober was een zaterdag, ik kocht het kaartje om 18:49 uur, misschien was er een verjaardag. De ov-studentenkaart liet nog ruim twee jaar op zich wachten, dus zomaar even de trein nemen deed ik in die tijd niet. Zeven gulden kostte de reis, gereduceerd tarief, was dat nummer 353878 het nummer van mijn NS Voordeelurenkaart? Ik ben op die reis gecontroleerd, ik zie de afdruk van de conducteurstang. Op de site van het instituut voor sociale geschiedenis (IISG) kun je historische prijzen omrekenen naar de koopkracht van nu. 7 gulden in 1988 is vergelijkbaar met 6,12 euro in 2021. Wat kost de reis vandaag? 6,90 euro.

In Anna Enquists De kwetsuur zat ook een treinkaartje, een dagretour Rotterdam Alexander-Amsterdam Amstel, 19 maart 1999. Ik woonde inmiddels in Rotterdam vlakbij station Alexander. Voor mijn werk in de binnenstad hoefde ik niet met de trein. Dat verklaart misschien waarom het een kaartje zonder korting is, we hadden in die tijd ook een auto. Zou het een uitje met R zijn geweest die twee dagen daarvoor jarig was? Of nee. 19 maart was een vrijdag. Ik werkte toen fulltime bij een verzekeraar. Die had een zusteronderneming vlakbij station Amstel. Ik ben daar een keer geweest, iets met hun personeelszakensysteem en het onze. Het dagretour kostte 32,50 gulden, 22,22 euro in de koopkracht van 2021. Nu kost dezelfde reis 28,40 euro. Een dagretour bestaat niet meer. Maar als het een reis was voor mijn werk, had ik het kaartje dan niet moeten inleveren als declaratie? Het kaartje heeft twee knipjes van de conducteur.

Zowel Hersenschimmen als De kwetsuur worden tweedehands zoveel aangeboden dat het geen zin heeft ze op Boekwinkeltjes.nl te zetten.

De overbuurvrouw die op scholen bibliotheekjes opzet, weet een goede bestemming. Ik heb wel twee big shoppers vol, zeg ik. Ze gaat me de gegevens van iemand appen.

Nooitgedagt

Het kwam door J. J is de jongste bediende bij de groentevrienden. Toen ze er begon was ze veertien, afgelopen herfst werd ze zestien. Ze werkt op de zaterdagen en ze lacht altijd. Nee, niet glimlachen, gewoon spontaan lachen om iedere gekke opmerking die R of ik maak. Ik vraag altijd hoe het met haar gaat, en altijd gaat het goed. Maar vanmiddag glijdt er een verbeten wolk over haar gezicht. Haar moeder en zus zijn nu aan het schaatsen, zegt ze, en zij staat hier te werken. Zij wil ook schaatsen. IJs is voor haar wat water is voor een labrador. Wat er ook gebeurt, zegt ze, ik zal vandaag schaatsen, desnoods met een bouwlamp, desnoods in het pikkedonker. Heb je een hoofdzaklamp, vraag ik. Nu lacht ze weer. Da’s een goeie, zegt ze. Waar zijn ze aan het schaatsen? Naast het Nessebosje. Ik ken het, ik heb daar ooit ook geschaatst. Ik dacht dat het al weer over was, de schaatspret, maar niet dus.

Thuis berg ik de peren en de mandarijnen op en wandel ons wijkje uit, steek de weg over, en wandel langs het poldertje. Ik zie ze al gaan, gekleurde mutsen boven het water dat nu ijs is. Ik hoor het gekras, dichterbij zie ik de jassen, de blijheid, af en toe een plonjk van een ontsnappende luchtbel. Ik stap het ijs op, twee winters geleden stond ik hier ook. Toen had ik geen schaatsen, beter gezegd, ik wist niet waar de schaatsen waren.

Ik steek het ijs over, hoor iemand zeggen dat het morgen zeker tot het einde van de middag nog kan, dat het de hele nacht en ochtend nog zal vriezen. Aan de andere kant wandel ik verder, het poldertje uit, steek weer een weg over, loop een volgend poldertje in, het gras knerpt onder mijn voeten. Acht jaar geleden nam ik uit de boedel van mijn vader een paar bruine kunstschaatsen mee. Ik weet inmiddels waar ze zijn, ze liggen in de bak onder de kapstok naast de skates. Vanuit het poldertje loop ik de dijk op. De rivier die mijn stad haar naam geeft ligt ook dicht, maar alleen een waterhoen waagt zich erop. Ik loop naar het café in de bocht van de rivier. In februari 2021 werd hier volop geschaatst, ik ben er toen wel even opgelopen, heb wat glijbewegingen gemaakt terwijl R een filmpje maakte. Iets verderop staan twee jochies op een steiger, ze gooien vuurwerk op het ijs.

Weer thuis pak ik in de gang direct de schaatsen uit de bak. Ik loop ermee naar de woonkamer, leg een krant op de grond en bekijk de schaatsen. 27 staat er op de onderkant, en op de ijzers ‘Nooitgedagt IJlst’. Het bruine leer voelt soepel, ik zal het een keer poetsen, de veters trek ik wat losser, ze voelen sterk. Ik steek mijn voet in de schoen, het leer sluit zich nauw om mijn voet, al heb ik voor mijn tenen veel ruimte over. Misschien twee paar sokken? Ik trek een extra paar wollen sokken over de wollen sokken die ik al aanheb. Nee, dat voelt te krap.

Ik ga staan. Ja, dat lukt nog. Ik denk dat het de schaatsen van mijn moeder zijn, maar zeker weten doe ik het niet. Ik heb met haar geschaatst, als kind, tot ze een keer heel hard achterover viel op haar stuitje. Ik herinner me nog de enorme paarsblauwe vlek net boven haar billen, maar niet meer of ze op deze schaatsen schaatste. Na die val durfde ze niet meer. Als dit haar schaatsen zijn, dan is er al zeker 43 jaar niet meer op geschaatst. Zouden de ijzers nog scherp genoeg zijn?

De volgende ochtend sta ik vroeg op. Om kwart voor tien wandel ik ons wijkje uit, steek de weg over, loop het poldertje in. Aan de rand van de plas haal ik de schaatsen uit de tas, leg de tas op de grond en ga daarop zitten. Er zijn vier mensen op het ijs. Ik trek de schaatsen aan, doe mijn schoenen in de tas, ga staan. Ja, het gaat. Wat stram nog zet ik mijn eerste schreden, de ijzers zijn best glad, een slijpbeurt zal helpen, halverwege de plas durf ik dieper te gaan zitten, de ijzers langer uit te laten glijden. Daar waar veel is geschaatst, gaat het het beste. Ik maak een paar rondes. Een vrouw die bij de drie andere schaatsers hoort, zit aan de kant. Wilt u een filmpje maken? vraag ik haar. ‘Heel graag,’ zegt ze. ‘Ik zou eigenlijk moeten schaatsen, maar ik word helemaal zenuwachtig van al die knallen onder het ijs.’ Ik vertel over de schaatsen, hoe oud ze zijn, dat er al decennia niet op geschaatst is. Het was haar al opgevallen dat het oldtimers waren.

Ik schaats van haar weg en dan weer naar haar toe. Ze geeft me mijn telefoon terug. Ik bedank haar, ga weer verder. Daar waar het ijs heel glad is, stop ik. Ik bekijk het filmpje. Het laatste shot is van de bruine schaatsen. Mooi. Na een uur stap ik het ijs af. Er zijn nu zeker vijftien, twintig mensen, ook kindjes, een moeder met een kinderwagen op het ijs. Ik moet de schaatsen in ieder geval laten slijpen, en misschien toch twee paar sokken aandoen. Waren mijn moeders voeten zoveel groter dan de mijne?

Ik moet vooral niet vergeten J te bedanken.