Tram

object353Ik zag mijn tram al bij de halte. Ik rende om een passerende tram heen, stak de tramrails over en een straat. Gelukkig was het altijd druk bij deze halte en klonterde iedereen bij de voorste deur. Ik rende voorbij de klont, bij de tweede deur was het ook nog druk, bij de derde iets minder, ik sprong via de een na laatste deur de tram in. Binnen was het ook druk. Ik zag twee vrije plaatsen. Ik ging zitten naast een oudere man met een dikke zwarte snor, hij droeg zwarte kleding. Op de bank erachter was ook nog een plek vrij, maar dan kwam ik naast een jongen met een vale capuchon die zijn ogen net vrij liet. Die ogen keken vaag, alsof ze een wereld buiten de mijne op hun netvlies hadden. Hij bewoog ook onrustig. Er hing een indringende geur van veel te lang niet gewassen kleren. Ik aasde op een andere plek, maar er kwam niks vrij. Ik wilde ook niet de indruk wekken dat er iets aan de hand was, dat ik voor iets wegliep. Als ik ergens goed in was als kind was het: doen alsof er niks aan de hand was, ook al hing iemand naakt aan een daggoot in de winter. In mijn ooghoeken zag ik de jongen achter mij onrustig over zijn bank schuiven. De lucht bleef sterk, ik haalde zo min mogelijk adem. Ergens voorin de tram huilde een baby. Aan het geluid te horen was het nog heel klein. Het huilde onophoudelijk als een brommer die niet wil starten en een berijder die het onvermoeibaar blijft proberen. Voor mij zaten twee oudere dames. Allebei gitzwart haar en een rimpelloze huid. ‘Dat klinkt niet goed,’ zei de een met een vleugje Nederlands-Indië in haar stem. ‘Het heeft vast ergens pijn,’ zei de ander. Hoeveel kinderen en kleinkinderen hadden deze vrouwen in hun armen gewiegd? Ik snakte naar zwaar geparfumeerde mensen, maar uitgerekend in deze tram had niemand zich bedwelmend besprenkeld. Een jongen met een vlassig baardje en een mutsje op en een doorzichtige tas met een ontvelde roze kip en twee grote groene pepers doorzocht zijn broekzakken en toen de zakken van zijn vest. De tram stond al een tijdje bij de halte, de deuren gingen dicht, de jongen duwde zijn arm ertussen, wrikte wat, de deuren gingen weer open, hij zocht opnieuw, vond zijn kaart, checkte uit en sprong de straat op. De naakte kip zwaaide langs zijn been. Bij het Hobbemaplein moest de man met de dikke zwarte snor eruit. Hoe ver moest de jongen met de vage ogen nog? Ik liet de man met de zwarte kleren, ze waren hier en daar verschoten zag ik nu, passeren en bleef aan het gangpad zitten. De onrustige jongen achter mij bukte langdurig. Ik ademde voorzichtig. Ik rook niks meer.

Veiligheid

object671Ik legde mijn rijbewijs in de zwarte schuifla onder het dikke glas. Er lagen wel tien rijbewijzen en paspoorten bij elkaar. Een man aan de andere kant van het glas schoof de bak naar zijn kant. Hij stapelde de boel op, pakte het bovenste identiteitsbewijs, bestudeerde de kaart, keek op een computerscherm, keek nog een keer op de kaart en legde er toen een toegangspas bovenop. De vrouw naast hem schoof het id-bewijs met toegangspas via de schuifla naar ons. We hadden ver van te voren de nummers van onze rijbewijzen en paspoorten doorgegeven. We wisten dat we niks mee mochten nemen de tbs-kliniek in. Geen tassen, geen mobiele telefoons, niks. Alleen een id-bewijs. Iedereen had zich er keurig aan gehouden. Ik vond het grappig dat de man die zo zorgvuldig de door ons ingeleverde kaarten met de vooraf opgegeven nummers in de computer vergeleek, niet controleerde of de persoon die bij die kaart hoorde ook wel daadwerkelijk voor hem stond. Ieder systeem had iets menselijks. Op de afdeling hout maakten vier mannen meubels van steigerhout. Een man in khaki werkbroek en groen shirt zette drie planken op hun zij, spoot op twee ervan een witte streep houtlijm, legde de drie planken tegen elkaar en zette er twee enorme lijmklemmen op. Het kwam regelmatig voor dat mensen een foto stuurden van een Intratuin-loungehoek en dan vroegen of de tbs-kliniek die kon maken voor een lagere prijs. De jongens van ‘hout’ kregen, als ze al hun uren maakten, tweehonderd euro per maand. Iemand vroeg de geestelijk verzorger die ons rondleidde wat hij merkte van de bezuinigingen. Het was immers Prinsjesdag. Drie van de dertien tbs-klinieken gingen dicht. Maar dat kwam eenvoudigweg doordat er minder opnames waren. En dat kwam weer doordat advocaten steeds vaker hun cliënten adviseerden niet mee te werken aan onderzoek in het Pieter Baan Centrum. Zonder onderzoek kon een rechter geen gedwongen behandeling opleggen, alleen een langere gevangenisstraf. Dat die advocaten dat adviseerden had weer te maken met de steeds langere duur van de tbs. Die gemiddeld steeds langere duur kwam door de politiek die bij ieder incident met een tbs’er de regels voor het verlof strenger maakte, waardoor verlof steeds later in de behandeling begon, waardoor die behandeling noodzakelijkerwijs steeds langer werd. Iedereen had graag een duidelijke horizon voor ogen, ook veroordeelden. De vorige avond had ik staatssecretaris Teeven horen zeggen dat hij zijn beleid liever richtte op het veiligheidsgevoel van slachtoffers dan wat wetenschappers hem konden vertellen over de effectiviteit van lange en onzekere straffen. Ik moest nog even wennen aan het idee dat de terugkeer in de samenleving van mensen met waarschijnlijk forse psychische problemen en zware misdrijven op hun conto na een iets langere gevangenisstraf maar zonder enige behandeling mijn veiligheidsgevoel bevorderde.

Vuile was

object672Ik droomde dat een storm een enorm gat in het rieten dak van de houten schuur had geblazen. Ik stond op het erf, zag het hoofd van mijn broer ergens boven mij afgetekend tegen de blote hemel, ik vroeg of er nu golfplaten voor in de plaats kwamen. Hij schudde zijn hoofd. Monumentenzorg, dacht ik. Op een volgend moment in de droom zag ik de gevel van het hoge huis dat met die schuur verbonden is heen en weer gaan als een vlag in de wind. Ik stond met mijn vader in het lagere woonhuis, dat scheef aan het hoge huis hangt, ik zei: ik bel 112, de brandweer moet komen om de boel te stutten, maar mijn vader legde zijn hand op de mobiele telefoon die ik al naar mijn oor wilde brengen en zei: ‘wat denk je dat ze zullen gaan zeggen? Deze boer heeft onvoldoende diep in de buidel getast om de boel op orde te houden.’ De wind ging liggen, mijn broer, die nu ook in het lage woonhuis was, durfde het aan het hoge huis in te lopen, ik deed het ook, mijn slaapkamertje bevond zich daar, ik keek rond wat ik wilde redden voor de boel zou instorten, er was niks persoonlijks meer, alleen een notitieboekje, dat nam ik mee. De schrijfster Annie Proulx, die al weer een tijdje in het dunbevolkte agrarische Wyoming woont, zei in Boeken op reis met Brands: ‘Voor iedere agrarische gemeenschap geldt: ze willen niet dat je de vuile was buiten hangt.’ Ik vond het grappig dat ik in mijn droom die ik situeerde ergens in de jaren tachtig van de vorige eeuw (toen ik nog gevoelig was voor wat ‘de mensen wel niet zouden denken’) al een mobiele telefoon had waarmee ik 112 wilde bellen.

Lopen

object673Ik rende de straat uit, sloeg linksaf, ik passeerde zwijgende huizen en werkloze auto’s. De zon scheen uitbundig. Op het fietspad lagen afgewaaide takken en net toen ik mij afvroeg: waar is iedereen, kwam ik bij het water en daar was dus iedereen. Ik zag middelbare mannen op kekke racefietsen in strak gespannen shirts en gladde broekjes, moeders en vaders op kloeke gezinsfietsen, loom trappende ouderen op hun zoemende accurijwielen. De hardlopers waren in de minderheid. Ik groette ze als we elkaar passeerden. Alleen de linkslopers. De mensen die aan de rechterkant van de weg liepen vond ik dom. Dat kwam door mijn vader. Die had vroeger zeker een miljoen keer het verhaal verteld van het rechtslopende meisje dat op de Steegjesdijk door een auto was geschept. Als kind fietste ik iedere dag langs die plek. Als je links loopt, zei mijn vader, zie je de auto’s aankomen en als een bestuurder niet oplet, kun je in de berm springen. Misschien kwam het doordat mijn vader het verhaal altijd eindigde met dat het meisje morsdood was, morsdood, dat woord herhaalde hij graag, of door mijn opa die ooit had verteld over de hersens van zijn vader op de weg en in de berm, net buiten het erf, waar zijn vader was aangereden door een motorrijder, in ieder geval zag ik, als ik rechtslopers passeerde, altijd weke menselijke kledder op het asfalt waar ik dan tussendoor moest laveren. Zo rende ik verder. Ik dacht aan de Israëlische schrijver David Grossman die onlangs door Wim Brands was geïnterviewd. Hij moest lopen, zei hij. Als hij niet liep kon hij niet schrijven. Hij liep in de tuin, dwars door Israël, in zijn werkkamer, door het huis, zeker vijftien kilometer per dag. Zijn vrouw klaagde over uitgesleten looproutes in het tapijt. Ik dacht Grossman te begrijpen. Toen ik klaar was met rennen, was dit stukje ook klaar. Ik hoefde het alleen nog maar op te schrijven.

Boos

object674Ik las dat jongeren de ouderen subsidiëren. Het was een van de best bewaarde geheimen, zei gedragseconoom Henriëtte Prast in Trouw. Op een andere krantenpagina las ik dat het inkomen en het vermogen van mensen boven de 65 de laatste twintig jaar veel meer was gegroeid dan dat van mensen onder de 65 en dat de ouderen in doorsnee ook een hoger inkomen hebben dan de mensen onder de 65 en ook meer vermogen en dat hun kans op armoede veel kleiner is dan die van jongeren. Ik snapte niet dat er nog geen sociaal-democraat op de digitale zeepkist was gesprongen om het succes van de sociale welvaartsstaat te claimen. In een halve eeuw tijd was de arme, zwakke, afhankelijke groep ouderen omgetoverd tot de rijkste groep in de bevolking. En was dat niet de opzet van een sociale samenleving: de zwakkeren beschermen en hun situatie verbeteren? Er zitten twee sociaal-democraten op Sociale Zaken. Die konden direct een plan lanceren om dit succes te herhalen voor de huidige zwakste groep: eenoudergezinnen. Die voeren al decennialang de verkeerde lijstjes aan. Ook de liberalen hadden alle reden de zeepkist op te zoeken. Ze doen graag alsof ze niks moeten hebben van overheidsingrijpen, maar als er een groep is die belang heeft bij rust en stabiliteit dan zijn het wel de ondernemers. Hadden ze niet zelf aan de basis gestaan van de moderne verzorgingsstaat met hun per beroepsgroep of bedrijf opgezette ongevallen- en oudedagsregelingen, bedrijfsscholen, soms hele woonwijken en hadden ze in de jaren tachtig van de vorige eeuw niet dankbaar en massaal gebruik gemaakt van de sociale zekerheid om hun overtollige personeel via de zachte glijbaan van WAO en WW weg te werken? Uit weer een ander onderzoek naar emoties in de politiek bleek dat het vooral de ouderen waren die boos waren op de politiek. De jongeren, die deze boze mensen subsidieerden, bleken het positiefst. De gedragseconoom begreep niet waarom juist de ouderen zo boos waren, terwijl die dus het rijkst waren en ook niet meer het risico liepen ontslagen te worden. Ze zei ook: we moeten stoppen met het bevoordelen van de ouderen, die veel minder belasting betalen dan mensen onder de 65. Ik snapte het wel. Die ouderen voelden de bui allang hangen. Ze wisten allang dat hun bevoorrechte positie onhoudbaar is. Ze waren met veel en die boosheid was gespeeld om de politici, die bij iedere maatregel peilingbureaus polsten om te kijken wat die maatregel met hun populariteit deed, bang te maken. Zoals een kind dat naar bed moet en weet dat het er niet onderuit komt toch nog even gaat jengelen en zeuren om het tijdstip iets uit te stellen. Moderne politici waren als moderne ouders: ze hadden geen trek in gezeur.

Afscheid

object675Ik zag veel onbekende mensen. Ze waren in de weer met karren vol schone dekbedden en handdoeken en wagentjes met schoonmaakspullen. Ik zette de lichtblauwe waszak vol vieze handdoeken onderaan de trap en gooide onze dekbedden op de hoge stapel, zoals op het instructieblaadje stond. De twee jongens die een week lang in de Ridderkamer in Villa Pardoes hadden geslapen, hadden op deze laatste ochtend moeite met wakker worden. Alsof ze het afscheid wilden uitstellen. Om negen uur kwam een aardige mevrouw vragen of alle instructies duidelijk waren en dat we om half tien in de centrale ruimte werden verwacht, wat we al wisten van het instructieblaadje, maar het was slim wat ze deed, want zo’n laatste ochtend was toch de laatste ochtend, en dat we daar nog wat drinken zouden krijgen en dat er een verrassing zou zijn voor de kinderen. Er waren al huisjes leeg, zag ik, daar was onmiddellijk zo’n ploeg onbekende mensen ingetrokken, de Villa had wel honderddertig vrijwilligers, en die gingen dan poetsen en controleren of we niks hadden laten liggen onder een bed of in een kast. Toen iedereen zat en wat te drinken had volgden er aardige woorden en wij klapten en toen was er per huisje een cadeau in mooi inpakpapier en we telden af en toen gingen de kinderen allemaal tegelijk het papier openscheuren en het bleek een Pardoes-knuffel. En we konden nog even ons drinken opdrinken en toen nodigde de mevrouw van de aardige woorden ons uit om mee naar buiten te lopen voor de groepsfoto en dat deden we allemaal braaf en een man zei dat we spaghetti moesten zeggen en ook dat deden we braaf en de aardige mevrouw drukte een paar keer op de knop van haar fototoestel en zei toen dat ze nog even zou meelopen naar de parkeerplaats. En zo waren we dus mooi in een half uur allemaal buiten de hekken en hadden die vrijwilligers het rijk alleen om alles weer in orde te maken voor acht nieuwe gezinnen die hier over vijf uur zouden arriveren. Ik keek nog even naar het logo. Onder het mannetje met de rode muts met twee gouden belletjes aan zijn mutspunten stond in blauwe letters Villa Pardoes en daaronder Daar vergeet je álles! Ik had de indruk dat dat onderste vooral gold voor de kinderen. De ouders leken elkaar gevonden te hebben rondom hun chronisch zieke kind. De moeders meer dan de vaders.

Anders

object676Ik keek naar de vrouw achter de fotobalie bij de bobsleebaan. Ze droeg een mosterdkleurige blouse met daaroverheen een lichtblauw vest met gouden biezen en knopen. Ook de medewerker die ons boven aan het begin van de baan had gevraagd of onze veiligheidsstang goed was aangedrukt droeg mosterd met daarover lichtblauw en de man die ik gisteren de mond van Holle Bolle Gijs had zien leegmaken ook. De jongen die een tijdje geleden had gevraagd of ik een verhaal over hem wilde schrijven had er een paar dagen over nagedacht en vandaag besloten dat hij in de bobslee durfde. We waren met zijn vieren, het was niet druk, we hadden een bobslee voor ons alleen en nu bekeken we de foto. We vonden dat we er goed opstonden. Misschien kwam dat ook omdat we een bon hadden voor een gratis actiefoto. Die bon hadden we eerder bij de Fata Morgana willen inleveren, maar dat kon niet. De bon was van MaxiFoto en de foto’s bij de Fata Morgana deed de Efteling zelf. MaxiFoto deed alle ruige attracties. ‘Leuk hè, al die mensen die voorbijlopen en geen foto’s kopen,’ zei R. De vrouw glimlachte flauwtjes. Ze kon niks anders vinden, zei ze. Daarom stond ze hier. Ze werkte het liefst in de kinderopvang, maar daar was ze ontslagen. Te weinig kinderen. Ze was ook niet van de Efteling, maar ze moest wel het pakje aan. Ze was van MaxiFoto. Nu het hoogseizoen voorbij was, was het nog minder leuk, zei ze. In het hoogseizoen stonden ze met zijn tweeën, nu alleen. Ze mocht ook niet meer halverwege de dag van attractie wisselen. Vanwege kasverschillen. En ze moest de hele dag staan, van tien tot zes. Ik zag inderdaad geen kruk achter de balie. Tussen half twaalf en kwart over twaalf en tussen half drie en kwart over drie mocht ze even naar de wc. De enige afwisseling was dat ze de volgende dag bij een andere attractie zou staan. We zeiden dat we de foto wilden. Zij stopte onze bon in een mapje, tekende iets aan op een formulier, drukte op wat knoppen en toen rolde de foto uit de printer, die ze in een bij de bobslee passend bedrukt kartonnen raampje schoof zodat een ijzige wereld ons omringde en wij met een doorgeprikt sprookje de bobsleebaan verlieten.