Brand

treinIk stond op de trap, ik moest nog drie treden en dan was ik op het bordes, maar het was druk, ik moest wachten tot de trein stil stond voor ik verder kon. Ik keek naar de benen van een meisje dat voor de deuren stond. Ze waren gehuld in een blauwe maillot van een dikte die op het randje zat van doorzichtig naar ondoorzichtig. Op haar linkerkuit, onder die maillot, zat een soort band, ik dacht aan een enorme kuitspier, rechts had ze niet zo’n band, rechts had ze bobbels, die iets weg hadden van spataderen. Ik wist hoe die eruit zagen. Mijn moeder had er trosjes van in haar knieholtes en strengen schuin over haar boven- en onderbenen. Het meisje stapte als eerste uit, ik volgde haar. Ik moest moeite doen haar bij te houden. Ze praatte met een jongen naast haar. Om haar billen, die behoorlijk mals en breed waren, zat een strakke, korte spijkerrok, haar bovenbenen waren in harmonie met die billen, stevig, maar daaronder werd het onregelmatig, soms zelfs heel smal, haar linkerenkel vooral. Haar rechterenkel was juist dik alsof er een sok onder de maillot zat, of een steunkous. Ze stapte de roltrap op, ik stond schuin achter haar. De roltrap op dit station was heel lang, ik keek omhoog en toen pas zag ik de armen van het meisje. Die armen waren helemaal bloot, alleen een heel klein flapje van de mouwloze bloes tikte op haar schouderkop, en waren ooit heel erg verbrand. Op haar linker bovenarm leek een groot uitgevallen elleboogstuk wild vlees geplakt, uit haar rechterarm waren happen genomen, daar was de huid als een grove honingraat. Ik keek weer naar haar benen in die blauwe maillot, of beter gezegd naar de contouren, ik zag nog steeds alleen maar die blauwe maillot, en dacht het nu te snappen. Bovenaan de roltrap sloeg zij met de jongen linksaf, ik ging naar rechts, naar het centrum. Voor mij gleed een vrouw uit over een stukje patat. Ze bleef nog net op de been. Omstandig schraapte ze haar schoenzool over de tegels. Ik stapte weer op een roltrap, nu naar beneden. Achter mij zei een meisje dat ze het roze rokje keigaaf had gevonden en dat ze fucking baalde dat het niet in haar maat was. Jolo, zei haar vriendin.

Zwerfvuil

object355Ik zag David Sedaris. Hij sprak met Wim Brands. Brands vroeg naar zijn schrijverschap. Ik was blij dat er weer schrijvers op tv waren. Ik stelde mij voor dat een leerling-timmerman het ook fijn vindt om over de schouder van een ervaren timmerman mee te kunnen kijken. Kostte het schrijven hem moeite, vroeg Brands. Schrijven niet, zei Sedaris, hij was er op zijn twintigste mee begonnen. In een dagboek. Maar dat zijn schrijfsels die niemand leest, zei hij. Een echt verhaal, dat was andere koek. Ik veerde op. Je hoorde niet vaak een schrijver vertellen over zijn gepruts en gemodder. Sedaris wilde in een verhaal vertellen dat hij vis met graten het ergste vindt dat er is. Toen was hij op het beeld van een haarborstel gekomen. Maar dat had hem een eeuwigheid gekost voor hij dat beeld had gevonden. Talloze voorwerpen met ongeveer de lengte van een vis had hij geprobeerd. Sedaris had tics. Zo moest hij als kind aan lichtschakelaars likken, drie keer, en midden in de nacht de spullen in de koelkast recht leggen, dat soort werk. Door erover te schrijven waren die tics minder geworden. Het interview zoals het werd uitgezonden, begon trouwens buiten. Rondom zijn huis in Sussex zag je Sedaris met een plastic tas in zijn hand zwerfvuil oprapen. Het is hier zo mooi, zei Sedaris, en dan doen mensen dit. Brands vroeg of het een dwangstoornis was. Sedaris zei dat hij hoopte dat meer mensen het hadden. Die plastic tas zat binnenste buiten, en toen Sedaris er een weggegooide fles instopte zag ik aan de binnenkant het bruine logo van Marqt. Marqt is Nederlands. Dat weet ik bijna zeker. Voor de zekerheid googlede ik even. Brands moet gedacht hebben: ik wil een shot van die tics. Ze waren naar buiten gegaan. Sedaris had gezegd: dan moet ik een tas hebben. En toen had de geluidsman of de cameraman een tas tevoorschijn getoverd. Een goede crew heeft alles bij zich. Het probleem was dat het een Nederlandse tas was terwijl ze in Sussex liepen. Dan draaien we hem op, moet iemand gezegd hebben. Zo gezegd, zo gedaan. Het leven is illusie, zeker dat van een schrijver.

Blond

object356Ik liep het perron op. Er klonk harde uitgaansmuziek. Ik zag lampen afwisselend rood en groen licht stralen. Het kwam via het bovenste deel van de ramen dat niet was afgeplakt. Daaronder stond: wachtkamer derde klas, wachtkamer tweede klas. Ik zei tegen de vrouw met wie ik was en die straks aan de andere kant van die hedendaagse disco de trein naar Amsterdam zou nemen: zullen we even gaan dansen? Ze glimlachte. Ze moest nog een heel stuk verder dan Amsterdam en dit was haar laatste trein. Ik stapte in mijn trein, liep de trap af naar beneden en ging in een vierzitje zitten. Aan de andere kant van het gangpad zaten twee hele blonde meiden. Veel blonder dan de meisjes die ik eerder op de avond had gezien en die niet ouder waren dan een jaar of veertien, vijftien, ze hadden zonder uitzondering hetzelfde lange haar, ze droegen het ook allemaal hetzelfde, los, en sloegen het regelmatig met een hoofdbeweging naar achteren. Ik snapte niet waarom iedereen het over de toegenomen individualisering had. Het bijna witblonde haar van de meiden in de trein was veel korter dan van die Nederlandse meisjes, maar niet echt kort en de ene die de hele tijd kletste, sprak zoals de journaliste Katrine Fonsmark in de serie Borgen, niet alleen dezelfde taal met nauwelijks harde klanken, vooral een aangename kabbeling, maar ook dezelfde toon. In Leiden haalde degene die nauwelijks sprak haar voeten van de bank en liep achter de spraakzame de trein uit. Op hun plekken gingen twee bruine mannen zitten, ze hadden glad zwart haar, waren klein van stuk, hun rappe taal waarin ik een paar keer ‘indonesia’ hoorde en hun kleren deden me denken aan matrozen. En dat kwam weer doordat ik er vaak over las: een schip onder Panamese vlag met Filippijnse en Indonesische bemanning. Ze hadden drie witte plastic tasjes bij zich. In Schiedam stapten ze uit en kreeg ik uitzicht op een Afrikaanse man. Hij had een grote Sony-koptelefoon op zijn hoofd, die via een zwarte draad verbonden was met zijn smartphone, die hij plat voor zijn mond hield. Hij ratelde zijn Afrikaanse woorden als de kogels uit een volautomatische mitrailleur, heel hard ook. Het klonk niet best. Misschien een derde wereldoorlog. En toen ging zijn andere telefoon. Het had nog de originele Nokia-ringtone. Hij liet de hele riedel wel vier keer overgaan. Toen legde hij de smartphone neer en zei ‘Yes?’ in die oude Nokia, veel zachter plotseling en ook minder snel. Ik nam mij voor nog eens een Afrikaanse taal te leren. Ik wilde wel eens voelen hoe het was om ogenschijnlijk voortdurend ruzie te maken.

Goesting

hertmansIk rende de straat uit en dacht aan de jongen die vorige week bij de lezing van Stefan Hertmans achter mij zat. Hij zei: ‘Ik ben geen uitblinker, maar ook niet slecht. Op de middelbare school las ik wat ik moest lezen en nu op de Universiteit voor Humanistiek doe ik dat ook. Negentig procent van wat hier gezegd wordt gaat langs me heen. Ik ken de werelden niet die worden opgeroepen, omdat ik de boeken niet heb gelezen, de titels zeggen me niks, zelfs de auteurs zijn voor mij onbekenden.’ Ik bekeek de jongen. Zijn wangen waren verzorgd glad, zijn gezicht had fijne trekken, zijn haren waren recent nog geknipt en straalden goede verzorging uit. Zijn overhemd was van een verfijnde kwaliteit die niet van louter studiefinanciering bekostigd kon zijn. Ik vulde in: deze jongen had toen hij zes was en koortsig onder een door zijn moeder of oma vervaardigd patchworkdekentje op een degelijke driezitsbank lag gekeken naar het televisiescherm dat onvermoeibaar Belle en het Beest of Alladin en de Wonderlamp herhaalde. Om de nieuwste Mario had hij niet hoeven zeuren, het spel lag op vijf december gewoon in zijn schoen. Hij was lang en slank, ongetwijfeld het resultaat van verantwoorde voeding en een leven lang sporten, tennis gokte ik, voor hockey vond ik hem te fijngevoelig. Ik zag lichte beteutering in zijn gezicht. Op reis gegaan en ontdekt dat hij de verkeerde bagage bij zich heeft. De Vlaamse schrijver, dichter, essayist, tevens docent bedankte de jonge student voor zijn kwetsbare getuigenis en troostte hem. ‘U hebt goesting,’ zei hij. ‘Honger, daarom bent u hier. Mijn kont is oud, ik heb er al zolang op kunnen zitten om te lezen. Maar u kunt ook zitvlees kweken, begin en ga lezen, iets vandaag heeft u geraakt. Ik las Kafka toen ik twintig was, ik begreep er niks van. Dostojewski toen ik zeventien was, het ging langs mij heen. En toch. U bent begonnen. Ga door. U bent niet dom.’ Ik vroeg de jongen na afloop of het antwoord hem gerustgesteld had. ‘Een beetje,‘ zei hij. Eigenlijk stelde ik de vraag aan mijzelf. Dankzij de gedachte aan die jongen en zijn opmerking was ik al weer bij de bruine kroeg. Een paar roeiers legden aan en stapten uit. Ik groette een andere loper en wist dat ik iedere dag moest gaan lopen. Beweging bracht gedachten, schiep een blog, en zou ook bladzijden voortbrengen, hoofdstukken, een boek. Ik kon er mee beginnen.

Traan

object667_1Ik trok de deur dicht en sloeg rechtsaf. In het slop tussen het huis met HOME boven de voordeur en de tuin met de enorme struik die bijna de helft van het slop overwoekert duwde de overbuurvrouw tegen een volle Albert Heijnkar. Ze kwam niet vooruit. ‘Lukt het niet?’ vroeg ik. ‘Nee,’ zei ze. ‘Ik dwaal rond, het gaat niet goed. Ik praat in mezelf, ik praat tegen anderen, ik kan niet ophouden met praten.’ Ze vertelde over Ahmed die twee straten verderop had gewoond en die onlangs nog over haar grijze haren had gezegd: je lijkt wel een joodse vrouw. Ahmed had haar verteld dat in de tijd van Mohammed joodse vrouwen hun haren grijs lieten en dat Mohammed het goed vond dat islamitische vrouwen hun haren met henna verfden om zich te onderscheiden van de joodse vrouwen. Ze hadden erom gelachen, de overbuurvrouw en haar goede vriend Ahmed. Ik zag dat de overbuurvrouw haar haren weer zwart had geverfd al was er al wat uitgroei. Die Ahmed was nu dood. Zomaar, hersenbloeding, patsboem. Hij had haar als jonge Marokkaanse studente in Nederland sterk gemaakt, zei ze, gezegd hoe belangrijk studie was, dat ze onafhankelijk moest blijven, dat ze alleen uit liefde moest trouwen, dat ze moest oppassen voor de Marokkaanse mentaliteit. Hij had haar adviezen gegeven die haar vader haar nooit had gegeven. En nu was hij dood. Ze kon het niet geloven. Ze dacht niet dat ze hem ooit kon vergeten. De tranen rolden over haar wangen en maakten haar jas nat. Ik streelde haar schouder en ook over mijn wang rolde een traan of wat. Ik zei dat ze zo’n belangrijke vriend ook nooit zou vergeten. En dat ze er heel veel over moest blijven praten. Dat dat niet erg was. Ze kuste me op mijn wangen en toen ging ze verder. De kar rolde weer. Ik liep door, maar ik kon net zo goed terug gaan, want de groenteboer was nu al dicht en toen ik de straat weer in liep zag ik de overbuurvrouw praten met R. Ik hoorde haar tegen R zeggen: je moet je vrouw maar troosten, ik heb haar aan het huilen gemaakt.

Arcadië

object668_1Ik zette het kopje op de statafel. Er zat dik wit tafellinnen omheen gespannen. Ik legde de plak gemarmerde cake op het witte tafelkleed. Het was altijd weer gedoe, de pauzes tijdens een lezing. Je bemachtigde een kop en schotel, bestudeerde de bewegingen van anderen voor de te kleine tafel, je volgde de kan met heet water, reikte op het juiste moment, stond dan met kop en schotel in de ene hand en de kan in de andere en had dan nog een derde hand nodig om de dop los te draaien of een knop in te drukken. Zat het hete water in je kopje, moest je door de kluwen dralers op zoek naar de theedoos en dan stond je met kop en schotel en een theezakje dat verstopt zat in papier dat opengescheurd moest worden. Hier hadden ze dus ook nog cake. Die was overigens heel goed. Stevig, beetje nat, kruimelloos. Een kleine vrouw schoof haar kop en schotel naast de mijne. Die had het ook gered. ‘Ik ben waarschijnlijk de enige Vlaamse hier,’ zei ze. Dat vond ik een mooie openingszin. ‘Op Stefan Hertmans na,’ zei ik. Vanwege deze Vlaamse dichter, schrijver en vandaag bovenal essayist waren we hier in een kamer van het Utrechtse Academiegebouw. ‘Ik herken wat hij zei over dat België vol is en uw land leeg. Jullie zijn veel beter in ruimtelijke ordening.’ Hertmans had gezegd dat Vlaanderen een verwoest Arcadië is, een heel vol land, waarin iedereen mag bouwen waar die wil en hoe die wil, en waaruit het landschap van zijn jeugd volledig verdwenen was. Ik antwoordde op haar vraag dat ik in Utrecht gestudeerd had, ze vroeg of ik die en die kende, ik schudde mijn hoofd, ‘ach ja,’ zei ze, ‘het is al weer even geleden dat ik hier kwam terugstuderen,’ waarmee ze ‘opnieuw’ bedoelde, al vond ik terugstuderen voor een tweede keer studeren heel mooi. ‘Ik ben al eenentachtig al zou je dat niet zeggen.’ Ze had beslist gelijk. Geen valse bescheidenheid. Zelfkennis hoefde je niet te verbergen. Leeftijd kwam nog een keer ter sprake. Ik zei: ‘U kon mijn moeder zijn.‘ En dat meende ik. Die zou nu ook eenentachtig zijn geweest en ik realiseerde me plotseling hoe leuk en jeugdig en geïnteresseerd in denken en leven zo’n moeder kon zijn. Na afloop wachtte ik geduldig. Andere sprekers klampten de schrijver aan. Ik vroeg of hij wilde signeren. ‘Altijd,’ zei hij en hij lachte mooi. ‘Mag het met naam?’ ‘Graag,’ zei ik. Ik zei mijn naam, hij herhaalde die, ik spelde, ‘met een Griekse y dus,’ zei hij. ‘Dat moet mooi zijn zo’n naam te dragen.’ Ik voelde dat ik bloosde zoals vroeger op de lagere school en vroeg mij af waar dat al die jaren opgeslagen had gelegen. In de garderobe bij de kluisjes stopte de Vlaamse vrouw haar tas in een andere tas. ‘Ik heb uw naam genoteerd,’ zei ze. ‘Voor de blogs. Hoe lang duurt het nog voor het boek er is?’ Zelf had ze onlangs een dichtbundel uitgebracht. Het stond bij Bol.com. Ik gaf haar mijn Moleskine. Ze noteerde haar emailadres en de titel van haar boek. Passie.com. De schrijver liep langs, hij had zijn jas aan en legde zijn hand op haar schouder en bedankte haar bij naam en zei dat hij straks op zijn hotelkamer zou openmaken wat zij hem had toegestoken. ‘Stel je er niet teveel van voor,’ zei ze en heel haar jonge gezicht lachte.

Borst

object669_1Ik luisterde naar mijn vriendin. Ze had radioactief zitten wezen in het ziekenhuis. Morgen ging een chirurg in haar borst snijden. En in een lymf en in een zenuw. Ze wist het al een paar maanden dat dit er aan zat te komen. Nu het zo dichtbij was zei ze: ik snap niet dat mensen vrijwillig en louter voor cosmetische redenen in zich laten snijden. Dolly Parton zou ooit over haar eigen verbouwingen gezegd hebben: bijzonder dat iets dat zoveel geld gekost heeft er toch zo goedkoop uit kan zien. ‘s Avonds leerde ik een nieuw woord. Indouchen. Fotograaf Henk Wildschut had een reportage gemaakt over de productie van ons dagelijks voedsel. Hij moest indouchen voor hij foto’s mocht maken in een varkensstal. Indouchen omvatte ook: al je kleren uit tot en met je onderbroek en sokken, bedrijfskleding aan en infrarood over de fotoapparatuur. Hij had ook wel eens een reportage gemaakt in operatiekamers. Daar was het: hup schoenen uit, pakkie an en niks camera’s ontsmetten. Het was wrang, zei hij, maar het economische belang van een varkensbedrijf is veel groter dan van een ziekenhuis. Eén besmetting en de varkensboer is geruïneerd en de vleessector ligt op zijn gat. Daarom stond die varkensboer op scherp, door alle regels werkte hij extreem klinisch, iedere verplaatsing was een risico, alles betekende besmettingsgevaar, de marges waren bovendien heel klein, want wij willen wel vlees eten maar er niks voor betalen. Nu vroeg ik mij af of mijn vriendin veiliger zou zijn in die varkensstal dan in de operatiekamer.