Fictie

nachtIk had deel 1 van Knausgard, Vader, in twee weken verslonden. Met het tweede deel Liefde was ik een maand bezig geweest, Zoon had weer niet meer dan twee weken gekost. Over deel 4, Nacht, had ik precies twee maanden gedaan. Je zou denken dat het kwam doordat dat deel in het noorden van Noorwegen speelt waar het in de winter altijd donker is. Het had er ook mee te maken dat ik een week op vakantie was geweest, dan lees ik nauwelijks. En dan was er nog mijn vader, de verpleeg- en ziekenhuizen, de uitvaart, het leeghalen van zijn huis, instanties, dat was in die zin ook een soort vakantie geweest, het verhield zich slecht met lezen. Op internet kon ik nergens vinden wanneer deel 5 in vertaling zou verschijnen. Dat vond ik best gek voor een schrijver die zo’n hype was en ook omdat iedereen altijd zegt dat je op internet alles kunt vinden. Kennelijk had niemand die vraag nog gesteld. Ik mailde de uitgever. Binnen een half uur had ik een mailtje terug van de hoofdredacteur. Komende zomer, schreef ze. De eerste vier delen had ik zo ongeveer achter elkaar gelezen met hooguit een paar dagen en één ander boek er tussen. Nu moest ik nog even wachten en dat had iets lekkers. Ondertussen kon ik nadenken of er na Knausgard nog fictie mogelijk was.

Sap

sapIk pakte drie sinaasappels van de schaal. Een gewone en twee bloedsinaasappels. Die had de groentevrouw mij aanbevolen. Zonder bonuskaart wist zij goed wat ze aan mij kwijt kon. De bloedsinaasappels kwamen van Odin en omdat ik iedere week een Odin-groentetas bij haar ophaalde moesten die bloedsinaasappels ook in mijn straatje passen. Ik legde de sinaasappels op het aanrecht en trok de witte sinaasappelpers van Princess een stukje van de muur. Het was gek. Tot voor kort perste ik mijn sinaasappels met de hand op een plastic pers uit twee delen die ik ooit voor twee gulden vijftig bij Xenos had gekocht en taalde ik niet naar een elektrische pers. En nu stond er dus een op mijn aanrecht. Hij kwam uit mijn vaders boedel. We hadden hem op zolder gevonden, spiksplinternieuw in de doos. Handig, dacht ik, en ik had hem meegenomen. Ik had nog nooit ‘handig’ gedacht, ik had altijd gedacht: zonde van de ruimte zo’n apparaat op je aanrecht, zonde van de stroom, zonde van de verloren kans om ‘s ochtends vroeg al lekker te bewegen met je handen en je schouders. Misschien kwam het omdat het apparaat bij mijn vader vandaan kwam en ik geen idee had waarom dat apparaat daar nieuw op zijn zolder had gestaan. Zo waren er wel meer verrassingen. De televisie bijvoorbeeld. Hadden wij het tot eind jaren zeventig zonder televisie moeten stellen en daarna met een draagbaar zwartwit-dingetje waarop het altijd sneeuwde, de laatste televisie van mijn vader was breder en platter dan de televisie van mijn broer en mij bij elkaar. Toch was er wel degelijk iets handig aan de elektrische pers. Het verpulverde de vezels beter, het lepelde de sinaasappels beter uit, ik kon de pitten makkelijk van het rooster scheppen en vervolgens, als ik de perskegel had verwijderd, het vruchtvlees in het sap vegen. Het gaf geen geklieder op het aanrecht en er kwam nauwelijks nog vruchtvlees in de gootsteen. Dat was ook belangrijk. Ik besloot tot een compromis. Ik trok de stekker uit het stopcontact en draaide met de hand de sinaasappels over de perskegel. Toen deed ik de stekker er weer in en draaide voor het laatste beetje de sinaasappels nog even over de machine.

Gas

fietsIk was vrijdag de fietsenwinkel ingelopen, de mevrouw die daar al honderd jaar werkt had mij gevraagd wat ik zocht, ik had het haar uitgelegd, een niet opvallende fiets die in de rekken bij het station moest passen, dus geen breed stuur of een bagagedrager voor, maar wel een stevige bagagedrager achter waarop ik volle boodschappentassen kon vervoeren, en zij had mij in hoog tempo door de zaak geloodst. Er waren er twee waarbij ik honderd euro korting kreeg als ik mijn oude fiets inruilde. Dat leek mij handig, dan hoefde ik niet na te denken waar ik mijn oude fiets zou laten. Nederlandse merken, Duitse merken, allemaal van hoge kwaliteit, zei ze. Ik was zomaar even binnengelopen, ik had mijn oude fiets niet bij me en ik ging weer naar huis. Maar die ene Duitse fiets ging niet meer uit mijn hoofd. De volgende dag had ik een feestje dus toen kon ik niet, maar maandag fietste ik vol verwachting naar de fietsenwinkel. De winkel was dicht. Dinsdag had ik er weer zin in, maar het miezerde de hele dag. Vandaag besloot ik dat het niet uitmaakte of het regende, maar het regende zo hard dat ik onmogelijk om een proefrit kon vragen. Ze zouden hun nieuwe fiets niet met mij de regen insturen. Ik keek naar de werklui van Baas aan de overkant van de straat, die in de regen de nieuwe gasaansluitingen maakten. Vorige week hadden ze dat bij ons gedaan. Bij de Marokkaanse overburen mochten ze binnen koffie drinken. De inruilkorting gold voor dat ene exemplaar dat ze nog hadden. En dat maakte iedere dag uitstel extra spannend.

Staal

servies2Ik keek boven het schap. Daar stond ‘aluminium, staal, messing’. Ik keek de vakjeskast in de bouwmarkt nog een keer van boven tot onder door, maar het enige dat ik zag waren aluminium hoekprofielen, aluminium slijtstrips, aluminium overgangsprofielen. Ik keek rond, er liep een jongen in een rode Karwei-polo, hij zag mij kijken en kwam op mij af. Ik wees naar de woorden boven het schap en vroeg waar het staal was. Hij zette drie stappen, het hoekje om, en daar stond het ijzer. Ik zocht een onbuigzame staaf uit, plat getrokken ijzer stond er op de sticker, het was 2,5 centimeter breed, 4 millimeter dik en 1 meter lang en dat moest kunnen. Ik trok er twee uit het rek. Het kassameisje vroeg of ik een Karwei-kaart had, die had ik, ik rekende af, ik vroeg haar wat het nut was van zo’n kaart, zij zei dat ik bij driehonderd punten een kortingsbon van 2,50 euro kreeg. Op de bon wees ze aan dat ik nu 282 punten had. Thuis zaagde ik die twee meters in drie gelijke stukken, ik had nu zes staven en die schoof ik tussen de twee balkjes die ik vlak onder de dunne bodem van het bovenste vak van het theekastje in het oude meubelhout had geschroefd. Onder de onderste bodem had ik ook zo’n constructie geschroefd, maar daar had ik er houten dwarslatten tussen geschoven. Dat kon daar, dat was de bodem, daar had ik ruimte, maar halverwege het theekastje had ik die ruimte niet, dan zou je dat constructiehout zien, vandaar dat 4 millimeter dikke ijzer als stut. Het was een onzichtbare moderne aanpassing. Degene die het theekastje ooit gemaakt had, had dat gedaan zonder schroeven, hooguit een klein nageltje hier en daar. Ik zette het oudste servies, twaalfdelig, met dekschalen en sauskommen, dat ooit door mijn grootouders was aangeschaft, in het onderste vak en het trouwservies van mijn ouders in het bovenste vak, aangevuld met nog wat Engelse kopjes. Het was inmiddels voorbij middernacht, de keukentafel waarop het servies een week had gestaan was weer leeg, er rammelde niks meer als je tegen de tafel stootte, alles was opgeruimd en toen ik mijn tanden poetste dacht ik: nu zouden die serviezen wel weg kunnen.

Verlengen

kerstboomIk sneed brood, de kinderen draalden om de snijplank, ik gaf ze de keus tussen het donkere brood en het lichte maïsbrood en ze kozen allebei voor een stuk van het lichte brood. M maakte Shakshuka. Kerst was alweer twee en een halve week voorbij, maar wij gingen zo aan een verlate kerstlunch en dat vonden we allemaal best oké, want zo verlengden we die donkere feestdagen nog wat, wat moest je anders in die loze januarimaand, nu hadden we tijd, dat brood had ik een uur geleden nog gekocht, geen gedoe met dichte winkels en minstens een of twee dagen eerder al bedenken wat allemaal in huis te halen en je tussen volle supermarktkarren wringen. Lunch was ook nieuw, anders was het altijd een diner en R vroeg waar de tijd gebleven was van de negen gangen en de laatste gang van geflambeerde chocolade om vier uur ‘s nachts en dan na een uitgetelde nacht van veel mensen op een paar matrasjes zo door aan het ontbijt. M had haar haar weer terug, een prachtig kort donkergrijs koppie, ze ging het niet meer verven, zei ze. C verfde ook al een tijdje niet meer. Ze stak haar nieuwe leesbril in haar lange blonde haren. Ik moest mijn ogen ook eens laten meten.

Fraude

egmontshofIk opende de brief met de vrolijk gekleurde bolletjes in het logo en het handgeschreven motto ‘betrokken, deskundig, nabij’. Ik dacht dat het ging om die koepel waaronder het verpleeghuis in Oudenbosch viel, waar mijn vader een week in een stoel had gehangen met een band om zijn buik. Hoe kon je de boel ook uit elkaar houden, niks heette meer zoals je gewend was, niks was meer wat het was. Ik las de brief, het ging om het tweede verpleeghuis, dat  al zolang als het bestond de Egmontshof heette, maar inmiddels niet meer dan een ‘locatie’ was in de grote moloch Zorgwaard, wat op zichzelf helemaal niks was, behalve een papieren schil met een logo waarin kennelijk wat regiomanagers hingen. De regiomanager West wenste ons sterkte in het dragen van het verlies, schreef hij. Ik vroeg me af of die zin standaard in de verpleeghuistemplate zat in Word. De beste zin die ik de afgelopen weken had gelezen, was van twee jonge mensen. Die wensten ons sterkte met het verwerken van onze vader. Omdat mijn vader niet langer dan twee en een halve dag in de Egmontshof had gezeten en vooral gelegen, wist de regiomanager niet meer dan drie regels te dichten en dat vond ik prima. Je moest de boel niet overdrijven. Dat ze bericht hadden ontvangen van mijn vaders overlijden was de openingszin, die sterkte zat in de slotzin. Je zou er zomaar overheen lezen, maar in de middelste zin schreef de regiomanager dat mijn vader van 6 december tot en met 20 december in locatie de Egmontshof op afdeling Lamoraal had verbleven. Deze brief moest dus linea recta door naar de Inspectie en naar minister Schippers, want hier werd een declaratie voor vijftien dagen verpleeghuiszorg voorbereid, vijf keer het werkelijke aantal dagen. En deze brief moest door naar het bestuur en de Raad van Toezicht van de papieren tijger Zorgwaard, die deze regiomanager had aangesteld, zodat het niet achteraf kon zeggen dat het van niks wist. En deze brief kon ook nog door naar de gemeente waar deze regiomanager gemeenteraadslid was, al zat hij er al twee termijnen, las ik op LinkedIn, en zou hij waarschijnlijk niet opnieuw verkozen willen worden. En dat maakte deze dagen zo zwaar, dat je je met dit soort gekluns moest bezighouden.

Afspraak

fileIk had plotseling tijd voor deze blog. Eigenlijk had ik nu in het lege huis van mijn vader moeten zijn. Daar zou een ‘voorinspecteur’ van de verhuurder komen kijken. Ik was om acht uur vertrokken, maar om half negen was ik nog niet op de snelweg. De afgelopen weken, toen het nog vakantie was, had ik over dat stukje tot de snelweg niet meer dan twee minuten gedaan. Op de radio hoorde ik alleen iets over een lange file op de A4 bij Den Haag en iets over de A12. Ik pakte de brief uit mijn tas die op de passagiersstoel stond, en belde het nummer op het papier. Simone nam op. Ik legde haar de situatie uit. Zij zou gaan bellen met de inspecteur. Ze kon op haar scherm zien dat hij om tien uur in Breda moest zijn. Er zat dus geen ruimte aan de achterkant van het afgesproken tijdstip. Ik was net de eerste meters van de oprit naar de snelweg opgedraaid – naast mij stond de touringcar die driehonderd meter terug driftig toeterde toen mijn motor afsloeg en ik een gaatje van twee meter liet vallen in het lint van metaal en rode remlichten en die daarna een baan was opgeschoven en nog een baan –, toen Simone terugbelde. De inspecteur stond vast voor Bergen op Zoom, zei ze, allemaal brandweer en politie. Hij had geen idee hoe lang hij daar nog vast zou staan. Het leek Simone beter dat we de afspraak zouden schrappen en een nieuwe maken. Dan kon ik ook rechtsomkeert maken, zei ze. Dat kon nu niet meer, maar dat zei ik niet tegen Simone. Ik trapte de koppeling nog een keer of honderd in om de auto een keer of honderd een paar meter vooruit te laten rollen om dan weer een keer of honderd te remmen en toen ik eenmaal op de snelweg zat, ging het best vlot en bij de volgende afrit ging ik er weer af en met nog een keer of twintig de koppeling intrappen voor de stoplichten en de rotondes was ik weer thuis. Ik snapte nog steeds niks van mensen die dit leuk vonden.