Nieuw

jumboIk zette mijn tas neer. Ik zei dat Renate tevreden was, dat ik op de mat de hele set intermediate oefeningen had gedaan, wat dus geen beginnersgedoe meer is en dat ik niet meer naar de Kunsthal was gegaan, daarvoor vond ik het te mooi weer. R zei: dan kunnen we zo samen even naar de Jumbo. De Jumbo was vandaag open gegaan. Op de dag dat Jumbo C1000 overnam ging bij ons in het winkelcentrum net een compleet vernieuwde C1000 open. Ik dacht: jammer. Ik had wel trek in Jumbo, met C1000 had ik niks. Nu was het dan toch zo ver. Ik pakte het laatste mandje, ik zag een grote jutezak met losse walnoten, verderop stonden de quinoa zaden gewoon in het schap, die waren overal uitverkocht of zaten niet eens in het assortiment, maar hier niet, ze hadden ook bijzondere bonen in blik zonder verdikkingsmiddel en andere onzin, gewoon bonen, water, zout. Ze hadden Surinaamse spullen, Indiase, Japanse, Marokkaanse, ze hadden thee die 100% thee was, ze hadden soep van de Soepfabriek en ijs van de IJsfabriek, ze hadden raapzaadolie, ze hadden zelfs groenten en fruit van Willem & Drees, die jongens die zorgen dat om de hoek geteelde groente en fruit in de dichtstbijzijnde supermarkten verkocht worden. R zei: ik geloof dat ik hier heel gelukkig van wordt. Ik hoorde een oudere dame tegen een oudere heer zeggen: het is niet mijn supermarkt. Ze hing over haar boodschappenkar, er lag alleen een pak kano’s in. Alle kassa’s waren open. De rijen waren lang. Voorbij de kassa zag ik boven de bloemen een bord met: gegarandeerd zeven dagen mooi. Verwelkte de boel eerder dan kreeg je een nieuwe bos bloemen. Ik kocht paarse en rode tulpen en oranje gerbera’s, op de prijssticker las ik dat ze allemaal gegarandeerd mooi moesten blijven tot 10 maart, dat was veel meer dan zeven dagen, maar dat kwam omdat ze tot 3 maart verkocht mochten worden. De vrouw achter mij zei tegen haar dochtertje: ik denk dat Albert Heijn het moeilijk gaat krijgen. Thuis sneed ik de bloemen schuin af en knipte ik de stickers van de bloemenverpakking.

Zondagochtend

hapIk keek nog even op Google Maps voor de fietsroute. Ik moest gewoon langs de metrobaan, een binnendoor route was er niet. Het was rustig op straat. Een man op een snelle fiets haalde me in. De steel van een banaan stak uit het rugzakje van zijn wielershirt. Bij de afkickkliniek sloeg ik linksaf, ik fietste een stukje terug, volgde de bordjes Spoedeisende Hulp. Daarnaast zat de Huisartsenpost, had de assistente een uur geleden gezegd. Ik zocht naar een fietsenstalling, die was nergens, gelukkig werd er gebouwd en was er een Heras afzettingshek, waaraan ik mijn fiets kon ketenen. Ik kon mijn vinger tussen elf en twaalf komen laten zien, had de assistente gezegd. Het was vijf voor elf. De wachtkamer zat vol. De vrouw tegenover mij zat ineengekrompen met een kartonnen bakje op haar schoot. De kreten van het ventje van misschien anderhalf waren al duidelijk teveel. Een man hield het ventje bij zijn moeder weg. Wel grabbelde ze geregeld in haar tas als haar telefoon bliepte. Iets verderop zat een knul met een heel dik oog, dat je nauwelijks meer kon zien, met veel tinten groen, geel en blauw eromheen. Door de deur die een arts af en toe opendeed om een naam te noemen, kwam een jonge vrouw. Wat een sauna, zei ze, en ze klom op een stoel om een raam open te zetten. Ze zei dat er net een extra arts was binnengekomen, dus hopelijk zou het wat sneller gaan stromen. Ik was nog nooit bij een Huisartsenpost geweest. Ik wist niet eens wie mijn huisarts was, zei ik tegen de assistente, de vorige die ik een keer heb gezien, is met pensioen. Ik had nog op de site van het Gezondheidscentrum gekeken, maar bij geen van de foto’s en namen was een belletje gaan rinkelen. Mijn vinger voelde al heel wat beter sinds ik gebeld had. Ik dacht aan de automatische tekst die ik kreeg toen ik belde: dat de Huisartsenpost er alleen was voor zaken die niet tot na het weekend konden wachten en dat alle kosten bij mijn verzekeraar of bij mij in rekening gebracht zouden worden. Ik voelde me al direct schuldig, maar ik vond ook dat ik nu moest doorzetten. Het ging om mijn linkerwijsvinger, en bij ieder mes, iedere schroevendraaier, ieder potlood dat ik in mijn hand nam, voelde ik de handicap. De arts bekeek mijn vinger. Gezwollen, constateerde hij, en een functiebeperking. Hij schreef een briefje voor de Röntgen, noteerde mijn naam, familie van?, vroeg hij, of ik ook creatief was, ik zei dat ik schreef, hij vroeg wat ik schreef, ik voelde me al minder schuldig. Ik stak over naar de andere kant, naar de Spoedeisende Hulp, daar sprak ik tegen een dikke glazen ruit, in een bakje legde ik mijn rijbewijs, verzekeringspasje en verwijsbriefje. Een paar meter verderop was het noemen van mijn geboortedatum, postcode en huisnummer voldoende geweest. Even later kwam Hennie, ze bekeek mijn vinger, ze vroeg of ik iets tegen de pijn wilde, ik zei dat ik geen pijn had. Toen kwam Annemiek, ik liep achter haar aan, ik moest op een krukje gaan zitten en mijn hand op een plaat leggen. Ze zei dat je glas niet kon zien op een foto, ze vroeg waar het glas erin was gegaan, ze plakte een kogeltje op de plek en zette een rode kunststof driehoek achter mijn hand. Ik hoorde een belletje en gezoem en zag wit licht. Toen mocht ik weer terug. Even later kwam er weer een vrouw, ik liep achter haar aan en pas in een spreekkamer draaide ze zich om en kon ik haar gezicht zien en stelde ze zich voor. Ik moest mijn hand voor haar leggen, ze voelde, drukte, op de foto was niks te zien, zei ze, er lopen hier veel pezen. Zomaar gaan snijden op zoek naar een frutsel deed ze liever niet. Het kon ook zijn dat het glas zo diep was gegaan dat het een bloedvat had aangeprikt, dat er een bloeduitstorting was geweest die de zwelling en het ongemak en het niet kunnen buigen van de vinger veroorzaakte. Ik mocht het nog een weekje aanzien en als het dan nog niet over was, moest ik even naar mijn huisarts. Ik moest echt eens gaan bellen wie dat toch was.

Systeem

cakIk moest begrijpen dat het administratieve proces zo werkte, zei Karin. Karin werkte bij het CAK. Ik had er niet veel trek in te bellen. Liever schreef ik direct naar de hoogste baas. R zei dat ik één poging moest wagen. Dus nu zat ik met Karin aan de lijn. Ze was niet onvriendelijk. Ze vroeg om het ZmV-nummer. Ik las het op van een van de brieven die ik inmiddels had gekregen. Ik had zelf uitgevogeld dat dat stond voor Zorg met Verblijf. Toen vroeg ze om de geboortedatum. Dat was de controlevraag, zei ze. Ik dacht: iemand die het ZvM-nummer van mijn vader kan achterhalen, weet ook heus wel zijn geboortedatum. En ze vroeg wat mijn relatie was met de klant. Ze condoleerde me. Ik vroeg mij af hoe lang mensen dat blijven doen. Of daar een termijn voor staat zoals bij elkaar gelukkig nieuwjaar wensen. Toen vroeg ze wat mijn vraag was. Ik legde haar uit dat ik eind januari twee beschikkingen had gekregen en dat die elkaar tegenspraken, dat daarin bovendien fouten stonden en dat ik daarom een brief had geschreven. Nu had ik een factuur gekregen. Ik zei dat het er alle schijn van had dat die brief van mij nog niet gelezen was. Karin ging eens kijken. Die brief was nog in behandeling. Dat kon nog wel even duren, zei ze. Ik vroeg wat ‘even’ was. Een paar weken, dacht Karin. Het heeft elkaar gekruist, zei Karin, die factuur stond al op 1 februari klaar. Ik zei dat het CAK wat weg had van de Belastingdienst. Dat begreep Karin niet. Ik vroeg hoe het kon dat ik eind januari beschikkingen krijg, dat ik zes weken de tijd heb om te reageren, en dat die factuur al gewoon op 1 februari wordt gemaakt. Ik moest begrijpen, zei Karin, dat de beschikkingen in de ene maand worden gemaakt, en de maand daarop worden gefactureerd. Zo werkte het administratieve proces. Ik zei dat ik dat niet begreep. Dat fouten dan alle kans krijgen om diep het systeem in te gaan. Karin vroeg of ik nog een vraag had. Wat ik met die factuur moest doen. Die moest ik gewoon betalen, zei Karin. Voor het systeem was dat wel het handigst. En dat zou dan later weer worden rechtgetrokken. Of ik liet hem even liggen, en dan kwam er vanzelf een herinnering. Ik vroeg Karin of zij tien euro zou neertellen voor een pak melk, omdat het kassasysteem dat nu eenmaal aangaf en dat zij met de bon terug kon komen tegen de tijd dat het systeem de boel had gecorrigeerd. Karin vroeg of ik nog een vraag had. Ze wenste me een goede avond. Het was half twee ‘s middags. Ik googlede de naam van de baas van het CAK: Eric van den Brink heet hij.

Gezoen

vrouwenIk zag de Russische schaatsvrouwen hand in hand staan. Ik dacht: is dit een statement? Een Koreaanse official hing hen de bronzen medailles om en een oud-skiër gaf de bloemen. Ook de Poolse vrouwen hielden elkaars hand vast toen de stadionspeaker hun namen noemde. En toen de Nederlandse vrouwen aan de beurt kwamen greep Marit de hand van Jorien en toen ging het als een lopend vuurtje, naar Lotte en naar Ireen, en toen sprongen ook de Nederlandse vrouwen hand in hand het erepodium op en de official die het goud mocht uitreiken was een Duitse vrouw en die kuste de Nederlandse vrouwen, die af en toe in de lach schoten bij het Wilhelmus maar ze zongen wel min of meer mee. En ik dacht: zou iemand van die vrouwen met hun medaille om de nek eraan denken dat ze later een keer die medailles mogen gaan uitreiken? De Nederlandse vrouwen kusten hun gouden medaille voor de fotografen en daarna kusten de vrouwen elkaar, de Poolse, de Russische, de Nederlandse, allemaal door elkaar. Het was inmiddels te laat om nog naar de groenteboer te gaan.

Winst

pannenkoekenIk zette de boel in de grondverf, de verf kreeg de oneffenheden vanwege het plamuurwerk ook niet glad, ik deed mijn verfkleren uit en trok schone kleren aan. Toen deed ik vijfhonderd gram meel in een kom, ik brak twee eieren, kneep in de zoutbus en goot er een liter melk bij. Ik pakte de mixer die ik ooit van mijn tante had gekregen, ‘kun je hier iets mee?’ had ze gevraagd, en ik duwde de garden in het apparaat en mixte de boel tot een beslag zonder klonten. Daarna smolt ik tachtig gram boter in een kleine koekenpan en schonk dat bij het beslag. Ik zette de kookplaat op negen, de stapel pannenkoeken groeide snel, ik had nauwelijks tijd om tussendoor een smsje te typen. De jongen die om de pannenkoeken had gevraagd at er maar drie, en dat snapte ik wel, het was een supermager ventje, je kon zijn schouderbladen makkelijk voelen. ‘s Avonds keek ik voor het eerst van mijn leven naar The Voice Kids, ik viel met mijn neus in de boter, het was de finale. De jongen van de pannenkoeken was voor Stephanie en toen het meisje haar eigen nummer zong, vond ik wel dat hij gelijk had, het was gewoon een heel leuk, up-tempo nummer, een nummer dat past bij een meisje van twaalf en ze deed het goed. De jongen vroeg om nieuwe pannenkoeken. Hij at er nog twee. Hij wilde stemmen. Ik zei: dat kost 90 cent. Hij dacht dat het via zijn iPad gratis was. R legde uit dat zulke programma’s heel veel geld kosten en dat ze via dat stemmen heel veel geld ophalen en dat dat nooit gratis is. R zei: stel dat jouw buurjongen meedeed, dan zou je misschien wel honderd keer een smsje sturen. Dat maakte indruk. Ik wist niet of het was vanwege de kosten of dat een iemand zoveel stemmen kon uitbrengen. Stephanie moest het in de finale opnemen tegen een lang blond meisje en een knappe, bijna meisjesachtige jongen. Die jongen zong niet echt goed, maar hij won toch. De jongen van de pannenkoeken riep: maar hij heeft helemaal geen goede stem. En toen moesten wij uitleggen dat dat zo ging in het leven. Dat lang niet altijd het beste wint. Dat het hier waarschijnlijk ging om heel veel verliefde meisjes die allemaal hun stem gaven aan een droomjongen. Wanneer de liefdesvlinders fladderen klinkt iedere stem hemels.

Resultaat

gehoorbeschermerIk luisterde voor ik ging slapen naar het weerbericht. De voorspelling was buien met zonnige perioden. Ik begon ‘s ochtends met het plamuren en kitten van de kieren, boorgaatjes en hoogteverschillen in de houtconstructie. Buiten was het nat. Op de verpakkingen las ik dat de bijgewerkte plekken na een uurtje geschuurd en geschilderd konden worden. Ik ging ontbijten en dat duurde lang genoeg en toen keek ik naar buiten, de straat was nog nat, maar de lucht had het goede blauw en de wolken waren eerder wit dan grijs. Ik legde mijn bouwproject buiten, zette mijn oorbeschermers op, ze zijn fel oranje en zette de schuurmachine aan. In het zonnetje en zonder de herrie van de machine was het lekker werken. Toen ik het glad genoeg vond, deed ik de oranje oren af, pakte een stoffer en veegde het hout schoon. De achterbuurman zei: je bent flink bezig. Hij trok een wijnrode boodschappentas op wielen. Ik zei dat ik bijna klaar was. Je vindt het wel leuk, dingen maken, zei hij. Ik had mezelf de afgelopen weken flink in de kijker gewerkt met al mijn schuurwerk voor de voordeur: de leunstoel, het bureau en nu de logeermatrasbakken. En wie weet had hij me ook nog met houtpanelen naar de Hubo zien lopen. Ik zei: niets mooier dan direct resultaat zien van je werk. Hij dacht niet dat dit mijn echte werk was. Zo kwamen we op boeken, de achterbuurman was bezig in de biografie van Hermans. Tachtig procent van wat hij heeft meegemaakt, vindt je gewoon terug in zijn boeken, zei de buurman. Hij voegde er snel aan toe dat hij niet wilde zeggen dat het makkelijk was, schrijven. Ik zei: als wij allebei dit gesprekje op papier zouden zetten, zou dat twee totaal verschillende verhalen opleveren. Hij was het met me eens. Het ging om het licht dat je op iets liet vallen. En dat was voor iedereen uniek. Hij wenste me veel succes, zowel met de constructie waar ik de stoffer over veegde als met het schrijven. Ik had al snel in de gaten dat het niet slim was geweest om plamuur op mijn werk los te laten. Hoe zonnig ook en hoe gewillig het schuurapparaat, glad kreeg ik de overgangen niet.

Begin

rothIk las een recensie over de biografie van Philip Roth. De recensent had de Engelstalige editie gelezen en schreef dat de Nederlandse vertaling binnenkort bij De Bezige Bij zou verschijnen. Ik zocht bij Bol, maar die  wist nog van niks, toen keek ik op de site van De Bezige Bij, bij nieuwsberichten, bij Philip Roth zelf, ik bladerde door de digitale voorjaarsfolder, ik keek onder ‘Verwacht’, ik zocht op de naam van de biografe. De uitgeverij leek ook van niks te weten. Toen stuurde ik een mailtje. Dat ik graag wilde weten wanneer de vertaling verscheen en hoeveel die zou gaan kosten. Ik gaf de uitgeverij ook een tip: om zulk nieuws op de website te vermelden. Zo zoekt de klant, schreef ik, die leest een recensie, die gaat zoeken en als die niks vindt is het moment van aankoop voorbij. Ik schreef ook nog: zo overleeft de goede boekhandel en wellicht ook de goede uitgeverij. Ik dacht: je moet ze ook alles voorkauwen, maar dat schreef ik niet. Een dag later kreeg ik een mailtje van Linda van De Bezige Bij dat ze naar aanleiding van mijn mail een nieuwsbericht op hun website hadden geplaatst. Een linkje ernaartoe ontbrak, maar het klopte, het stond er. Ze bedankte me niet, ze schreef ook niet dat ze de kranten en tijdschriften wat beter zouden gaan bijhouden, maar misschien was dat ook wel teveel gevraagd. Ik dacht aan de mevrouw van de Klantenservice van VGZ die zei dat de verzekeraar geen gedetailleerde nota’s kreeg, dat mocht niet, en dat zij er ook niks aan kon doen, aan het systeem, waarin ook de patiënt nooit een nota zag en dat niemand dus controleerde of het wel klopte wat die zorgaanbieders declareerden. Ze deelde mijn verbazing, zei ze, maar zij zat ook alleen maar aan de telefoon van de Klantenservice. En toen zei ik: je kunt altijd iets doen, voor mij bent u VGZ, mijn verbazing is uw verbazing en die kunt u intern sturen naar Rogier van Boxtel, geen mens is machteloos.