Ik zat tegenover de vriend die vorige week terloops vertelde dat hij niet helemaal fit was, iets met zijn arm, gebroken op dezelfde plek, gevallen met de fiets, bedrijfsuitje, het ging niet hard, een klim, anderen hadden hun helm afgezet, zijn helm was bij de val volledig gescheurd, een collega had gevraagd of het wel ging, de vriend had ‘ja’ gezegd en was weer opgestapt, vroeg zich toen al fietsend af welke dag het was, niet maandag, nee, ook niet dinsdag, en ook niet woensdag of donderdag, donderdag waren de meeste collega’s al naar de bergen gegaan om daar in een hotel te overnachten om de volgende dag aan de tocht te beginnen, maar omdat die vriend nog wat moest afmaken, was hij ’s ochtends om half vijf opgestaan en had drie uur auto gereden en was toen op de fiets gestapt, en toen hij zich dat herinnerde, en trouwens niks van de val, voelde hij dat hij zijn arm niet meer kon bewegen en toen vroeg de collega in de veegwagen of hij door wilde fietsen of wilde afstappen en toen was hij afgestapt en hij weet nu dat hij zeker twintig minuten van die fietstocht kwijt is. Hij werkt in de IT. Nu keek ik hoe hij vertelde over zijn werk, waar een klant uit Frankfurt met zijn klant uit Minneapolis de hele dag op de zaak hadden gesproken over wat zij wilden, namelijk meer en sneller. Dan zeiden technische collega’s van mijn vriend of iets wel of niet kon. En dan was het aan mijn vriend om te beoordelen of het echt niet kon, of dat het alleen maar niet kon vanwege de capaciteit of vanwege de kosten. Het ging om nano-micro-pico-cells, kleine zendertjes die je in lantaarnpalen kon verwerken en die ervoor zorgden dat de Vodafones van deze wereld veel minder sterke zendmasten nodig hadden, wat zomaar duizenden euro’s aan energiekosten per zendmast per maand kon schelen. Ik vroeg of de Vodafones gingen mee betalen aan de lantaarnpalen van dorpen en steden. Dat wist mijn vriend niet. Het gips was trouwens net van zijn arm.
Categorie: blog
Gevolgen
Ik was in het land van de zonnepanelen. Een gulle hand had ze rondgestrooid op daken en in keurige half opgerichte opstellingen op verloren grasvelden langs het spoor. Ze waren overal, maar hier even niet, nu zag ik dikke stofdraden zachtjes wiegen tussen duivenpinnen op een blauw bord met daarop 2-10 en een pijl naar beneden, wat iedereen die dit snapte en die op een van die sporen moest zijn de roltrap afstuurde. Hierboven zat het Reisezentrum waar ik gevraagd had of ik de zitplaatsreserveringen voor de trein die we gemist hadden omdat onze eerste trein vertraging had, om kon zetten naar de volgende trein. Dat kon helaas niet, zei de treinserviceman, die voor de loketten langsliep waar iedereen met een getrokken nummertje stond te wachten, om te vragen wat onze vraag was. Dat was slim, zo stonden we niet onnodig te wachten. Ik zei het weer tegen de vrouw die hetzelfde probleem had, of eigenlijk groter, want zei ging haar nachttrein naar Verona missen, en zij zei het weer tegen de jongen die alleen Engels sprak. We kregen allemaal een envelop met daarin een formulier waarmee we geld terug konden krijgen vanwege de vertraging, al bleek dat niet voor grensoverschrijdende treinreizen te gelden, maar dat ontdekten we pas in de kleine lettertjes. We dronken thee en een latte macchiato bij de Italiaanse ijssalon waar het ijs met gulle koppen lag te wachten op kopers en ik zag dus dat blauwe bord zonder duivenpoep maar met die dikke stofdraden, zo bleef geen enkele ingreep zonder gevolgen. Bij de kaartjesautomaat iets verderop stond een vrouw met een katoenen schoudertas met daarop 1000 JAHRE TECHNO.
Moeilijk
Ik vroeg de jongen of hij me een kapot exemplaar ging geven. Dat was nadat hij me gevraagd had of ik het elektrische huurnietapparaat wilde verzekeren. Een vrouw met kort haar schoof een opengevouwen folder over de balie en vroeg de jongen of de deur van de aanbieding er nog was en ze priemde haar vinger op een plaatje. De jongen zei dat de leverancier van die deuren vakantiestop had, dat ze er op zijn vroegst pas in week drie van augustus zouden zijn. De vrouw zei dat dat te laat was, dan was de schilder er al. De jongen ging weer verder met mijn huurapparaat, wat vooral heel veel papier betekende, en zei: ‘Soms laten mensen een apparaat uit hun handen vallen.’ Toen kwam een hele grote, wat te dikke jongen in dezelfde rode polo als de papierwinkeljongen zeggen dat er niemand op de vloer was, of de papierwinkeljongen de vloer op kon. Die zei dat het goed was, zo meteen, hij liet zich niet gek maken, ook niet toen zijn collega achter de servicebalie wegliep, met een klant mee naar boven, zodat hij straks zelf moest bedenken wat erger was: een onbemensde bouwmarktvloer of een onbemensde servicebalie. Hij schoof mij twee papieren toe, die ik moest tekenen, ik zei: even lezen in welke strop ik mijn hoofd steek. Toen draaide hij die vellen om en moest ik ook de achterkant ondertekenen, waar een miljoen kleine lettertjes stonden. Ik vroeg of de jongen nog een uurtje had en misschien ook een stoel en een fles water en een broodje, heel even leek de goedgemutstheid van zijn gezicht te rollen, toen zette ik een paar willekeurige, verschillende krabbels. ’s Middags, leunend tegen een tuinschutting, ontdekte ik dat je niet zomaar wat vrolijk in de lucht kunt rondklikken maar dat je zo’n nietapparaat heel hard tegen het hout moet drukken om de nietjes er diep in te krijgen en toen dacht ik aan Chigurh uit de Coens-film No Country for Old Man, gespeeld door de Spaanse acteur Javier Bardem, die de hele film loom rondsjouwt met een zuurstoftank en graag iedereen een luchtdrukpistool op het voorhoofd zet waarmee doorgaans vee wordt ontzield. Het leek kinderlijk eenvoudig, maar nu wist ik weer dat niks is wat het lijkt.
Ontwikkeling
Ik liep over het plein dat ooit het bruisende hart van dit deel van de stad had moeten worden met een bioscoop, horeca, straatfeesten. Ik hoorde er al jaren niks meer van. En dat zou zo blijven. De wet had de stadsdeelbestuurders afgeschaft en nu was er niemand meer die met behulp van deze tegelvlakte zijn onsterfelijkheid zou willen realiseren. Links langs een strakke rooilijn drie kantoorblokkendozen, rechts de wand van een parkeergarage, daartussen een paar duizend vierkante meter tegels in een rechthoek met aan de stationskant grote bloembakken die als vliegende schotels waren neergedaald naast de haringkar die straks in de herfst zijn plek zou afstaan aan de oliebollenkraam. Uit de eerste blokkendoos had ik wel eens een bruidspaar zien komen, dat monter het troosteloze plein op paradeerde met een fotograaf, maar of er nu nog getrouwd werd, kon ik niet zien. In de laatste blokkendoos ging ik in september een nieuw paspoort ophalen. Dat gebeurde vroeger in de tweede blokkendoos, maar omdat Rotterdam een deal met bouwers heeft dat het altijd wat vierkante meters in een nieuwe kantoorkolos betrekt, zaten de paspoorten en rijbewijzen in die later bijgebouwde toren, waarvan overigens alle hoger gelegen verdiepingen te huur stonden. Toen ik hier kwam wonen zat onderin de tweede blokkendoos naast de paspoorten het arbeidsbureau met een speciaal loket van uitzendbureau Start en balies voor beroepsopleidingen. Ik was er in die tijd wel eens geweest, na mijn studie en geen idee wat te gaan doen. ‘Kom binnen voor werk en scholing’ stond er op de ramen. Na een paar jaar verdween die uitnodiging, net als het arbeidsbureau en Start en de omscholing en heette het CWI en kwamen er logo’s op de ramen, nog weer een paar jaar later trok UWV bij CWI in en ook de sociale dienst kroop erbij en toen heette het Werkplein en was het een soort winkel voor vacatures en uitkeringen. Een paar jaar geleden, misschien viel het samen met de crisis of met het ministerschap van Sociale Zaken van Henk Kamp die zei dat mensen zelf verantwoordelijk waren voor het hebben van werk, niet de overheid, was plotseling alles wat met werk te maken had eruit getrokken; alleen de sociale dienst was nog over. En nu was ook die weg. Misschien had ik iets gemist, en was bijstand, net als banen, ook iets wat iedereen zelf moest organiseren en had ik allang iemand zonder geld onder mijn hoede moeten nemen. Kredietbank stond er nu boven de ingang. De ramen waren beplakt met de skyline van de stad. Er ging niemand naar binnen, er kwam niemand uit. Het hele plein was trouwens erg leeg.
Ballen
Ik zat op een veranda. De warmte vulde de lucht, de wind hield zijn adem in, alleen de volle regenmeter herinnerde nog aan de slagregens van de ochtend, de dreigende dijkdoorbraak voelde ver. Er was verrukkelijk eten, aangenaam gezelschap, een bloeiende Annabelle, trosjes in de druif. Het lijkt wel vakantie, zei iemand. Een hond lag aan onze voeten, twee katten struinden rond. We kwamen op ossengal. Dat was ideaal spul voor een bepaalde verftechniek. Maar het was ook extreem duur. In Turkije kostte het weinig, maar degene die het kon meebrengen ging pas in september. En hoe deed je dat tegenwoordig: vloeistof in een vliegtuig? Er was iemand met connecties in het slachthuis. Maar de connectie was het vergeten en stond nu al een hele poos te vissen in plaats van even langs het slachthuis te gaan. De schilder zou wel een liter of acht willen hebben. De man met de connecties in het slachthuis had vroeger zelf karkassen uitgebeend en zei dat een rund hooguit honderd milliliter gal heeft. Ik zei maar niet tegen de vegetarische kunstschilder, die de twee aanlooppoezen asiel had verleend, dat ze verlangde naar tachtig dode koeien. Toen kwamen we op de os. Een geholpen stier, zei iemand. Dat was zo’n eufemisme. Ik vroeg: is het een kwestie van de zaadleiders doorknippen? Nee, de ballen moesten eraf, dat maakte de stier rustiger. Toen kwamen de verhalen van vroeger: de klem die boven de ballen op de pezen werd gezet, de zak die de volgende dag drie keer zo groot was; het touwtje om de ballen van een bok, de ballen die verschrompelden en er vanzelf afvielen; de oude man die zijn gehoorapparaat op een baal stro legde, de biggen op hun rug draaide en de balletjes eruit wipte. We griezelden, we zeiden dat het nu heel anders ging en we stelden onszelf heel even gerust.
Wereld
Ik stopte de lakens in de wasmachine. Op het bed het dichtst bij de wasmachine had de huisarts uit Uruguay geslapen, het bed voor het raam was voor de psychiater uit Argentinië geweest. Ze waren hier voor een congres dat een brug probeerde te slaan tussen hun geloof en hun arts zijn. Vanwege de Rotterdamse hotelprijzen die niet voor iedere congresganger uit ieder werelddeel weggelegd waren, had de organisatie gastgezinnen gezocht. De Argentijn was voor een kwart Nederlander. Zijn grootvader had het Groningse platteland met vrouw en drie jonge dochters in de jaren dertig verlaten. Ik printte een goedkoop treindagkaartje voor hem uit en hij reisde op een dag op en neer naar Stedum, een gehucht twintig minuten voorbij Groningen. Het was er heel saai, zei hij de volgende ochtend bij het ontbijt, en hij had iets heel dieps gevoeld. Dat was mooi, want aan het begin van de week had Ricardo gezegd op zoek te zijn naar de binnenkant van zijn ziel. Van de huisarts leerde ik dat Montevideo de hoofdstad van Uruguay was en dat een president aan het begin van de vorige eeuw het land officieel seculier had gemaakt. Kerstmis heette nu Dag van de familie, Pasen Week van het toerisme. Jorge vond het raar en cultuur-historisch was ik het met hem eens, al moest ik die president toch ook een vooruitziende blik nageven. De Uruguayaan had trouwens ook Europese wortels, Armeense. Hij noemde zijn achternaam, die eindigde op -ian. Alle Armeense achternamen eindigden op -ian, zei hij. Dat wist ik, want een goede vriend heeft ook Armeense wortels en een achternaam op -ian. Vorige week zag ik trouwens voor het eerst weer de vader van die goede vriend, zonder zijn vrouw, die nog niet zo lang dood is. Zijn haren waren heel oud geworden.
Voedsel
Ik vroeg hoeveel erin kon. ’35 kuub,’ zei de man, die de dikke slang tussen zijn tankwagen uit Oosterhout en de container loskoppelde. Er drupte dikke prut uit. ‘Schoner kan niet,’ zei hij, ‘er heeft geen mensenhand aan gezeten.’ Maar misschien wel aan wat er aan de voorkant van de koe is ingegaan,’ zei ik en ik dacht aan de schandalen met afgewerkte motorolie en afgekeurd antibioticum in diervoeder. Acht tankwagens vol koeienmest gingen over dit perceel. Of beter gezegd: in dit perceel. Een trekker op drie dikke banden slurpte regelmatig stront uit de container en dan drupte het via een heleboel slangen net voor de lepel van de grubber de aarde in. Ik vroeg mijn broer of hij ook mest uit die tankwagens over zijn land ging laten rijden als hij klaar was met de oogst. Hij knikte. Het was goedkoper dan zelf grubberen en kunstmest strooien. Bovendien telde een kilo kunstmest voor honderd procent mee in de stikstofboekhouding en een kilo koeienmest maar voor zestig procent. Ook kreeg hij via die stront nog allerlei andere nuttige stoffen op zijn land. Een kringloop, zei ik. Koeienstront op het land, waarop tarwe groeit die de koeien opvreten via hun diervoeder, waarna weer nieuwe koeienstront. Ik reed een paar omgangen mee op de combine, met mijn ene been op het trapje en met mijn andere been in de cabine, ik keek hoe de maaibalk het graan van de grond trilde en de haspel de aren in de goede positie bracht. Daarna ging het naar een dorstrommel en daar werd het kaf van het koren gescheiden. Een soort centrifuge, vroeg ik. Mijn broer knikte. Nu stonden de gaatjes klein, maar als hij later bruine bonen ging oogsten dan zette hij ze wijder. Ik dacht aan de Cambridge hoogleraar Chang die stelt dat de wasmachine de wereld meer heeft veranderd dan internet. De combine was de wasmachine van de boer. Even later reed ik met mijn nichtje op de trekker met een zware kiepwagen vol tarwe naar de boerderij. Ik stond met mijn ene been op het trapje, met mijn andere in de cabine. De oogst was goed, de trekker had het zwaar. Behoedzaam stuurde mijn nichtje de paar ton aan materiaal en oogst de doorgang in. Overal zinderde de lucht van hitte en stof en rijpe tarwe. De schuur die vroeger een reus was, was nu een kwetsbaar klein duimpje.