Ik wist niet of het voor militairen nog verboden was om hun dienstkloffie in het openbaar te dragen, maar deze veteraan zat gewoon met donkere baret met wijnrood embleem twee stoelen voor mij in de trein. Op het embleem een Popye anker, maar dan uitgebreider, in goud. De baretman kreeg telefoon, een rinkel zonder poespas. Hij zei: oh, je bent er al. Ik ben bij Delft, ik zie je zo. Toen hij net voor het centraal station aanstalten maakte om uit te stappen zei de man met de grofgebreide legergroene muts en rood winterjack aan de andere kant van het gangpad: u kunt beter bij Blaak uitstappen, da’s veel dichter bij Oostplein, ik ga er ook heen. De heer met de baret bedankte de man. De man met de muts vroeg: was u reserve of beroeps? De baretman: reserve. De mutsman: wanneer? De baretman: van 55 tot 57. De mutsman: dan zat u voor mij, ik was beroeps, zes jaar, en daarna in de beveiliging, uiteindelijk 42 jaar bij de marine. De baretman zweeg. De mutsman: uitgezonden geweest? De baretman: de west. De mutsman: Aruba of Curacao? De baretman: Curacao. De mutsman: was u er vorig jaar ook? De baretman: een paar jaar niet, ik ben heel ziek geweest. Bij Blaak stapten ze uit: de mutsman met zijn rode jas en spijkerbroek alsof hij onderweg was voor zijn zaterdagse boodschappen, de baretman in grijze pantalon en donkerblauw colbert. Op de roltrap liet hij een meisje tussen hem en de mutsman. Boven de grond wachtte iemand met een honkbalpet de mutsman op. Ze beklopten elkaars schouders. De mutsman zei tegen de petman: ik heb nog een verstekeling opgepikt. Hij wees naar de baretman voor wie er geen ontsnappen meer aan was. In de tram gingen de muts- en petman bij de baretman zitten. De petman vroeg: beroeps of reserve? Reserve, zei de baretman. De petman: al vaker geweest? De mutsman antwoordde: nee, de laatste twee jaar niet, hij is heel ziek geweest. Bij Oostplein stapten ze uit, richting Locus Publicus. Van een liefhebber weet ik dat ze daar meer dan tweehonderd speciaalbieren schenken.
Categorie: blog
Automatisme
Ik had mijn ogen niet nodig, toen R op Sinterklaasavond in de maanverlichte duisternis aan de verkeerde kant van de zwart geteerde schuurdeur naar de klink zocht. Mijn hand wist waar en op welke hoogte de ring zat, als iemand mij had gevraagd om die deur te tekenen had ik waarschijnlijk geen ring op de bovenste helft van deze deur aangebracht, maar in mijn hand zat die informatie en draaide vanzelf naar rechts en binnen ging het ijzer omhoog en daarmee de bovenste deurhelft open, waarna mijn hand naar beneden ging en daar een ijzer omhoog duwde, op de onderste deurhelft zat de ring aan de binnenkant en het ijzer aan de buitenkant, daarna liep ik met vaste tred over de hobbelige grond van het pomphok, langs de jassen en petten, die hier vroeger aan roestige spijkers hingen, wat er nu hing wist ik eigenlijk niet, langs de pomp, door de smalle doorgang en dan naar rechts over de betonnen plaat, waar veel troep lag, maar er was een smal recht pad, mijn voeten aarzelden geen seconde. Het was omdat de radio aanstond en het licht aan, dat ik in die schuur keek en die route liep, die ik in mijn jeugd wel honderden, misschien wel duizenden keren had gelopen en vooral gerend (hier zou ik mijn weg nog kunnen vinden als ik later, hopelijk stokoud, elders overal de weg kwijt was), ik dacht dat mijn broer daar was, maar ik zag of hoorde niks, alleen het radionieuws van acht uur: koningin Fabiola was overleden. Mijn eerste gedachte was: wat sneu voor al die bedroefden om Luc De Vos, die de volgende dag in Gent uitgevaren ging worden. Twee beroemde doden in hetzelfde land dicht op elkaar betekende toch leedconcurrentie.
Verhit
Ik zag hoe Brecht van Kassa de zogenaamde slimme thermostaten glimlachend de grond in boorde. Je kon het ding koppelen aan de gps van je telefoon en als je dan in de buurt van je huis kwam wist de thermostaat dat ook en begon de kachel op te stoken, ook al sjokte je nog een half uurtje rond in de super om de hoek, twijfelend tussen broccoli of pizza, en werd je nog een kwartiertje door de buurvrouw opgehouden met de laatste straatroddels. Brecht zei: ik zet mijn thermostaat pas aan als ik thuiskom. Om echt energie te besparen was het handig als het slimme ding de temperaturen in de verschillende kamers regelde, maar dat konden de meesten niet. Brecht zei: in de kamers waar ik niet ben, draai ik de knoppen gewoon dicht. Ik dacht aan Wim de Bie die (al in 1997!) als Bea de Wilde in toenemende radeloosheid loodgieter Koot smeekt om een simpele kouder/warmer-knop, een draaiknop met ribbeltjes desnoods, terwijl Koot bij de net geïnstalleerde moderne thermostaat doordraaft over zelflerend aanwarmgedrag en programmeerknoppen voor opstaan en weggaan en thuiskomen en uitslapen in het weekend en een fabrieksprogramma met opstaan om zeven uur. Toen Kassa de kosten inclusief alle verborgen euro’s op een rij had gezet, was duidelijk voor wie deze apparaten slim waren. Voor de verkoop gaat het niks uitmaken. Wij gaan graag voor de gangbare keuze en energiebedrijven presenteren het voor ons nutteloze, voor hen slimme ding als normaal en reuze handig ten opzichte van de hopeloos ouderwetse thermostaten. Afwijken van de norm kost ons moeite, laat Kahneman zien in Ons feilbare denken. De voor de leveranciers goudgerande thermostaten passen ook perfect in wat Susan Neiman de infantiliserende processen van onze niet-totalitaire samenlevingen noemt: ze stimuleren onze natuurlijke luiheid door ons met een hele reeks speeltjes op ons gemak te stellen. Ze volgen bovendien perfect het al in 1928 opgeschreven marketingprincipe – ‘een product dat niet kapot gaat is een tragedie voor het bedrijfsleven’ –, de ‘gratis’ thermostaten verliezen hun ‘handigheidjes’ als je ze niet iedere maand (!) voor een paar euro update. Jos de Mul zei in reactie op Hawkings angst dat machines de mensheid zouden gaan vernietigen, dat hij eerder bang was voor inferieure machines dan voor superieure. Voor iedereen die het hoofd koel hield, zou de ramp inderdaad pas komen als de oude vertrouwde warm/koud-aan/uit-thermostaat kapot ging. Dan was er alleen nog maar dure onzin op de markt.
Sappig
Ik at een peer die perfect was, de schil helemaal geel, optimaal sappig en onmiddellijk was daar de oom, die vroeger iedere dag bij ons was, die de beste peren raapte en plukte van de perenbomen in onze tuin en mij alleen de beste stukjes had gevoerd. Maandag, toen ik een nog niet helemaal rijpe peer at, gebeurde er niks. Het was een geheugenverbond, die oom en de perfecte peer. Kahneman schrijft in Ons feilbare denken: ‘Herinneringen zijn het enige dat we uit onze levenservaring overhouden.’ Ik dacht aan Lambert Schomaker, hoogleraar kunstmatige intelligentie, die door Radio 1 was uitgenodigd om te reageren op Stephen Hawking. Hawking had gewaarschuwd dat de zichzelf op eigen kracht verbeterende robots die de mensheid konden vernietigen er veel sneller zouden zijn dan we dachten. Schomaker zei: ze zijn er al. Wie bepaalt dat als iemand wakker wordt zijn eerste gedachte Facebook is? Of Twitter of Whatsapp? En zijn hand als vanzelf buiten bed op zoek gaat naar een smartphone? De hoogleraar was zonder smartphone uit Groningen naar Hilversum komen rijden. De presentator bekende dat iedereen bij de radio daar een beetje zenuwachtig van was geworden. Ze belden de gast graag een uur van te voren op of alles goed ging, geen files of treinpech?, en dat herhaalden ze dan een half uur van te voren en desnoods nog vier keer als de aankomsttijd penibel dreigde te worden. En toch was u op tijd, zei de presentator in opperste verwondering. Schomaker had gelijk.
Worst
Ik hoorde dat de Hema de online bestelde pakjes niet op tijd bij Sint op het dak kon krijgen. Ik dacht: dat komt omdat de leveranciers voorzichtig geworden zijn, eerst betalen, dan leveren, dat werk. Het ging niet goed met de Hema. Vandaag zei de Hema in de krant dat het kwam door ongekend succes van de online-aankopen. Later zou er nog wel een reconstructie komen van hoe het echt zat eind 2014 met de winkel waar iedereen wel eens een onderbroek had gekocht. Tijd was een zachte heelmeester. Ik dacht aan de sublieme Hema-worstreclames, toen Australië tegen Nederland moest tijdens het WK deze zomer: ‘Your worst nightmare’, en die keer op vrijdag de dertiende: ‘What’s the worst that could happen?’ Op Nu.nl las ik dat de winkel was uitgeroepen tot meest onmisbare merk, en dat driekwart van de Nederlanders beweerde niet zonder de Hema te kunnen, vooral niet zonder de Hema-worst. Dan moest je oppassen. Over de laatste dorpswinkel deden we ook altijd hyper nostalgisch als die op punt van omkieperen stond.
Naweeën
Ik vroeg mijn broer, die zei dat zijn tenen na drie uur heel koud waren geweest, of hij geen verwarming in zijn trekker had. Hij zei dat hij de paddestoelen kapot had geëgd met de David Brown, de lichtste trekker die hij had, om de grond luchtig te houden, maar dus ook zonder cabine. Mijn broer was een van de dertien boeren die het felbegeerde quinoa had geteeld. Mijn oom en tante hadden op Omroep Zeeland bij een quinoaschoningsbedrijf een kist gezien met daarop de naam van mijn broer. En nu had mijn broer dus paddestoelen op zijn voormalige quinoaland. Ze leken op champignons. Door ze met de eg kapot te maken, konden ze geen nieuwe sporen verspreiden. Als je vijf jaar achter elkaar graan op hetzelfde land teelt, zei mijn broer, dan was je er vanaf. Paddestoelen hielden niet van graan, maar kennelijk wel van quinoa. Het bewees nog maar eens dat graan en quinoa niks met elkaar te maken hebben, quinoa is het zaad van een spinazieachtige plant. Ik bekeek het item op Omroep Zeeland. Ze deden net of alle quinoa die in beeld kwam uit Zeeland kwam, maar dat klopte dus niet, getuige die enorme kist met mijn broers naam. Volgens mijn broer had Zeeland niet meer dan twee proefveldjes gehad. Nu de eerste schapen over de dam waren, en quinoa een betere financiële opbrengst voorspelde dan graan, wilden veel meer boeren volgend jaar quinoa telen. Die wisten nog niet dat ze na de oogst in bittere kou een paddenstoelenplaag moesten bestrijden.
Bellen
Ik zag telefoontoestellen met draaischijven en lekker grote cijfers. Zonder mijn vinger in zo’n gaatje te steken kon ik het zachte tikken van de draaischijf horen. Het leek een tijdmachine, dit voormalige PTT-lab in Leidschendam. Onder de vijfentwintig kende niemand meer de spanning die dat ene apparaat in de woonkamer of de gang met zich bracht, het met rode oortjes meeluisteren als je ouders een moeilijk gesprek voerden, het eindeloze wachten tot iedereen weg was en je dan stiekem dat ene vriendje belde, waarop je zijn moeder aan de telefoon kreeg, of zijn zus. Je zei nooit meer: even de familie Huppeldepup bellen en dan maar afwachten wie opnam. Je had nooit meer onverwacht de man van aan de lijn. We deden onszelf te kort in leuke onverwachte gesprekjes. De telefoonangst die in Japan al groot is, zal bij ons ook toeslaan, de angst iemand eraan te krijgen die je niet kent. Ik voorspel dat callcenters met mensen van vlees en bloed verdwijnen bij gebrek aan mensen van vlees en bloed die vreemden durven te bellen. In het telefoonlaboratorium werd nu gewoond en gezwommen en gesport en gegeten, een rijksmonument, waarvoor KPN in 2001 nog een sloopvergunning vroeg. De jongen die ons bediende zei dat zeventig procent van de inwoners van Leidschendam grijs was. Hij woonde nog bij zijn ouders, lid van een minderheidsgroep. In het rijksmonument waren nog genoeg appartementen beschikbaar, zei hij, 150, 180 vierkante meter, lekker groot. Het zag er goed uit, met grote ramen, bomen op daken, maar het was wel Leidschendam.