Ik zag telefoontoestellen met draaischijven en lekker grote cijfers. Zonder mijn vinger in zo’n gaatje te steken kon ik het zachte tikken van de draaischijf horen. Het leek een tijdmachine, dit voormalige PTT-lab in Leidschendam. Onder de vijfentwintig kende niemand meer de spanning die dat ene apparaat in de woonkamer of de gang met zich bracht, het met rode oortjes meeluisteren als je ouders een moeilijk gesprek voerden, het eindeloze wachten tot iedereen weg was en je dan stiekem dat ene vriendje belde, waarop je zijn moeder aan de telefoon kreeg, of zijn zus. Je zei nooit meer: even de familie Huppeldepup bellen en dan maar afwachten wie opnam. Je had nooit meer onverwacht de man van aan de lijn. We deden onszelf te kort in leuke onverwachte gesprekjes. De telefoonangst die in Japan al groot is, zal bij ons ook toeslaan, de angst iemand eraan te krijgen die je niet kent. Ik voorspel dat callcenters met mensen van vlees en bloed verdwijnen bij gebrek aan mensen van vlees en bloed die vreemden durven te bellen. In het telefoonlaboratorium werd nu gewoond en gezwommen en gesport en gegeten, een rijksmonument, waarvoor KPN in 2001 nog een sloopvergunning vroeg. De jongen die ons bediende zei dat zeventig procent van de inwoners van Leidschendam grijs was. Hij woonde nog bij zijn ouders, lid van een minderheidsgroep. In het rijksmonument waren nog genoeg appartementen beschikbaar, zei hij, 150, 180 vierkante meter, lekker groot. Het zag er goed uit, met grote ramen, bomen op daken, maar het was wel Leidschendam.