Ik hoorde een redenering. Werkgeversvoorzitter Hans de Boer vond het goed dat wij op ‘het hoogste niveau’ aan een ‘belangrijk land’ als Saoedi-Arabië lieten zien dat wij het overlijden van de koning een serieus feit vinden. Er waren dingen waar we niks over te vertellen hadden, zei hij in het radio-programma Kamerbreed, en ik vermoedde dat hij de stokslagen en ophangingen bedoelde, maar waar we wel iets van mochten zeggen, en dat kon alleen effectief zijn als je ‘on speaking terms’ was. Je moest de brug uitleggen, zei hij, deed je dat niet (en hij doelde op de navelstaarders in Den Haag die nu weer zeurden over onze koning die naar Saoedi-Arabië ging), dan viel er geen stokslag minder. Of en hoe er door die uitgelegde brug en onze koning wel een stokslag minder viel, vroeg Kees Boonman jammergenoeg niet. Maar gelukkig hoorde ik ’s nachts een tweede redenering. Olaf Koens, buitenlandcorrespondent voor Volkskrant en RTL, noemde in Nooit meer slapen het gesteggel over het sturen van de koning naar een land waar mensen aan hijskranen worden opgehangen en waarmee we ondertussen prettig zaken doen, hypocrisie die landen als Saoedi-Arabië en Rusland inmiddels wel door hebben. Ik dacht de effectieve ‘on speaking terms’ relatie ook door te hebben: Saoedi-Arabië en Rusland deden niet moeilijk over ons gezeur over mensenrechten, wij handelden geen euro minder om hun schendingen van die mensenrechten. En dat waren dus de dingen waar wij, eenvoudige stervelingen, niks over te vertellen hadden.
Categorie: blog
Missie
Ik was ruim vier uur voor sluitingstijd bij de groenteboer en dus vroegen ze of het wel goed met me ging. Dat is ons spel. Ik vroeg om boerenkool, ik zei dat 250 gram wel genoeg was voor op de pizza. De zaterdagmedewerker die de rest van de week studente is met een eerlijke kijk op de wereld van groenten, zei: Gatver! Op een pizza? Alles kan op een pizza, zei ik. Zelf ging ze lasagne met banaan eten. Alles kan, zei ik. Ik vroeg om iets bomvol vitaminen voor mijn grieperige zus. Papaja leek me te veel werk, dus nam ik frambozen en blauwe bessen. Als de boerenkoolpizza’s goed lukten, zou ik er volgende week nog een maken en die rond lunchtijd hier bezorgen. Diep in mij huisde een missionaris. Thuis vond ik in mijn tas bovenop de boerenkool en naast de frambozen en bessen twee grapefruits. Laatst trof ik onder de spruitjes een munt uit de Centraal Afrikaanse Republiek.
Vissen
Ik installeerde de RedPhone-app en de TextSecure-app, versleutelingsprogramma’s voor telefoongesprekken en tekstberichten, op advies van Edward Snowden. De Volkskrant had gisteren een groot interview met de voormalige NSA-medewerker. Het vastleggen van alle telefoongesprekken in de Verenigde Staten had geen enkele aanslag voorkomen, zei Snowden. Maar om bewijzen ging het al lang niet meer bij het massaal aftappen en opslaan van onze communicatiegegevens. De onderbuik wilde het en ging naadloos samen met de onstilbare honger van veiligheidsdiensten; hoe groter hun data-hooiberg, hoe belangrijker ze dachten te zijn, zoiets moest het zijn. En welke politicus durfde, nu de opslag steeds goedkoper werd en geld nog het enige politieke argument anno 2015 was, de stap te zetten naar minder in plaats van meer? De visserij zegde de boomkorvisserij alweer vaarwel, te veel bijvangst, te veel schade, maar voor de overheidsheidshengelaars konden de netten niet groot en fijnmazig genoeg zijn. Massale onschuldige bijvangst kostte in hun woordenboek niks. Dat het ze afhield van de echte boeven zouden we pas over tien jaar durven erkennen. Ik kon er tegen protesteren, maar zowel in parlement als in de samenleving was het schouderophalen in de meerderheid. Veel eenvoudiger was het om die gulzige data-jongens en -meisjes te laten vissen in een lege zee. Mijn kleine verzet.
Handjeklap
Ik zag de legen handen van de Jeugdjournaal-jongen, hij kneep ze dicht, maakte ze weer open en daar lag een euro. Een goocheltruc. Een economiejournaliste zei dat er in de computer van de ECB gewoon iets werd veranderd, iets met elf miljard en dan was er plotseling elf miljard euro meer. Door uit het niets extra geld te maken willen ze landen helpen die in de problemen zitten, zei ze. Portugal, Spanje, Italië en Griekenland kleurden oranje. Door de geldontwaarding waar die goocheltruc van elf miljard voor zorgde, werden die schulden vanzelf minder waard. Een soort goededoelenactie, concludeerde het Jeugdjournaal. Het was grappig om daarna het Achtuurjournaal te bekijken. Daar was die elf miljard er gewoon plotseling, out of the blue. Via pompen ging het naar de banken, en dan was er de hoop dat die dat gingen uitlenen aan bedrijven en aan ons: om ons weer aan het consumeren te krijgen, waardoor de economie weer ging draaien. Wij, die burgers, hadden onszelf allang op de krimpmodus gezet en beleefden aan al dat ruilen en iets voor elkaar doen nog aardigheid ook. Maar naar ons was geen camera gestuurd. Echt geld, riep Arjan Noorlander vanuit een guur Brussel, een ultieme poging om een nieuwe crisis te voorkomen. In de VS en Engeland was het gelukt, zei hij, maar of het in Europa ging werken? Over Japan zei hij niks, volgens het Jeugdjournaal was het daar mislukt. Ondertussen gaven Europese bankiers hun secretaresses massaal opdracht om sigaren en whisky naar hun maatje Mario Draghi te sturen en sloegen ze hun knieën bijkans kapot van het lachen. Die gingen dat gratis geld echt niet uitlenen, die hielden dat achter de hand, mocht hun lobby tegen het verhogen van hun buffers van drie naar vier procent mislukken. Dan schoven ze dit ECB-buffertje moeiteloos hun balans op. Maar helaas waren er ook geen camera’s naar de burelen van bankdirecteuren gestuurd.
Onderweg
Ik zag pas dat de tram een kaartjesautomaat had toen er een jongen voor ging staan. Hij las het scherm, drukte op de knop rechtsboven, wachtte, duwde een euro vanuit zijn handpalm naar zijn duim en wijsvinger en toen in de gleuf. De euro rolde zonder weerstand door het apparaat. De jongen pakte de munt uit de bak, herhaalde alle handelingen. Zelfde resultaat. Hij gaf op. Twee haltes later probeerde een vrouw het, niemand zei wat, en weer iets later een man. Ook zij gaven na twee keer op. We geloofden in apparaten, maar niet tegen elke prijs. Een dag later maakte de metro een noodstop. Ze hadden iets gezegd over ondeugdelijk materieel, maar soms vergaten bestuurders ook wel eens waar het perron eindigde. Ik zat dwars op de rijrichting tegen het glas, waar ik stevig tegenaan werd gedrukt, andere mensen zag ik flink schuiven. Een halte verder bleef de metro stilstaan, een jonge knul hing zenuwachtig in de deuropening, kletste opgewonden met een langslopende mattie, zei tegen niemand in het bijzonder dat dit fucking lang ging duren. Ik vroeg wat er aan de hand was. ‘Die noodstop net,’ zei hij, ‘een vrouw is onderuit gegaan en nou moet er een ambulance komen, maar denk je dat ze zo’n blunder gaan omroepen?’ Er werd inderdaad niks omgeroepen. Mijn twee jaar oudere broer was jarig. Zijn vorige leeftijd was een even getal, had nog iets jeugdigs, maar nu appte ik: tjee, we zijn geen kinderen meer. Mijn leven lang ben ik onderweg naar wat hij al is.
Déjà vu
Ik begon mijn werkende carrière bij Vroom&Dreesmann. Een personeelsdame die leek op de lerares Duits die al honderd jaar dezelfde repetities gaf, stelde keiharde vragen. Ik moest naar Utrecht voor een hoofdrekentest, die niet meeviel. Omdat het vakantietijd was dacht ik aangesteld te worden op de tijdelijke schoolspullenafdeling, maar ik moest naar het restaurant, waar ik een kittig leverkleurig jurkje aankreeg met diagonaal over mijn ontluikende lijf ‘bon appetit’ in drie talen gedrukt. Het was de tijd van Arie van der Zwan, die als eerste niet-Dreesmann het concern kortstondig leidde en het mes er diep instak. Je kon er nog terecht voor een afwasborstel en een potje schoensmeer. Het restaurant was de enige afdeling in de zwarte cijfers. Ik voelde trots, maar als ik met de geldetui de roltrap afging op weg naar de kas om biljetten te ruilen voor rollen kleingeld golfde de paniek van samenscholende medewerkers me tegemoet. Het kon, het was rustig. Ik herinner mij een chef gordijnen, dicht bij het restaurant, met twintig dienstjaren die naar Utrecht overgeplaatst dreigde te worden. Groter onrecht was nauwelijks denkbaar, leerde ik. Utrecht was acht kilometer verderop. Bij de personeelsuitgang was een rode knop waarop iedere werknemer moest drukken. Ging het alarm af, dan mocht de portier je tas en jas inspecteren. Lang dacht ik dat die knop was opgehangen vanwege de saneringen en de onrust. Later ontdekte ik dat werkgevers hun werknemers altijd wantrouwen. En dat werknemers dat omgekeerd alleen doen als er ontslagen vallen.
Groei
Ik stapte in bij de deur waar een jongen als een marktkoopman iedereen naar binnen riep. Vlak bij hem zat en stond een halve klas brugpiepers. Ze deden alles wat ze moesten doen op die martelende weg naar hun volwassenwording: schreeuwen, indruk maken op elkaar en op het andere geslacht, duwen, trekken, slaan, rugzakken verwisselen, checken bij elkaar of een bepaalde grap kon, hard lachen. Een jongen spoorde een andere jongen aan om het meisje met Aziatische trekken in het volgende vierzitje aan het huilen te maken. Dan krijg je Chinese thee, zei de jongen en hij lachte hard en een andere jongen lachte mee. Maar de jongen die voor de tranen moest zorgen, durfde niet of had er geen zin in. Hij stond al zo dicht bij de meisjes. Toen trok een van de jongens die niet zo dicht bij haar durfde te staan aan haar gitzwarte haren. Het meisje draaide zich om en mepte er keihard op los. De jongen naast de dader kreeg de klappen, het was maar een grapje, zei de dader en de jongens waren voor even stil. Iets later toen de druktemakers op weg naar hun volwassenwording weg waren, drentelde een Chinees jochie dat het lopen net machtig was door het gangpad, alleen via zijn capuchon verbonden met zijn oma. Het maakte hem niet uit op de trein remde of optrok. Zijn lijfje was alle krachten de baas.