Niet terug naar het oude (kapsels)

Hoveniers zijn bezig planten in enorme bakken en perken te zetten. Het is flink opgeschoten op de Coolsingel dat op weg is een flaneerboulevard te worden met alle ruimte voor wandelaars, een breed pad voor de fietsers en een smalle strook voor de auto’s. Vriend T stuurde me onlangs historische beelden van mijn stad uit 1930. De Delftsche Poort stond nog op zijn oude plek, ervoor de brug over de Rotte. Toen was de straat nog van de lopende mens. Die keek nog niet zoals wij links, rechts, links, die stak niet over, nee, die liep gewoon op de straat, op de weg, in een schuine lijn omdat dat de kortste weg was van zijn herkomst naar zijn bestemming; de straat, de weg was nog niet het exclusieve domein van de automobilist, waar wandelaars en fietsers voor hun leven moeten vrezen.

Zonet in de metro was het druk – nou ja, druk is nu: als iedere tweezitter door één persoon bezet is en er her en der wat mensen staan – boven de grond is het rustig, rustig voor het centrum van een wereldstad. Ik passeer wat jongeren, een enkele toerist, nergens haastige zakenlui in strak (mantel)pak druk pratend in een telefoon, ondertussen hannesend met een hip gekocht broodje. Op het uitgaansplein tegenover het stadhuis met de enorme terrassen zijn wat werklui bezig met reparaties, verfwerk. De stoelen, tafels, parasols, buitenbars zijn stevig ingepakt met plastic dekzeilen.

Bij de kapsalon is het een gezellige drukte. M herkent me eerst niet met die staart die uit de haarklem steekt en mijn mondkapje. Ga ik het lang houden? Ja. Leuk. M heeft me altijd kort geknipt, springerig, maar dit vindt ze ook leuk. Ze legt me uit hoe dat moet met lang haar. Ik hoef het weinig te wassen, heel weinig, maar als ik het doe, moet ik het twee keer doen. Dat heeft te maken met het uitspoelen. Het vuil van de bovenste helft blijft hangen in de onderste helft van de haren. Daarom twee keer. En voeding is belangrijk. Om gespleten punten te voorkomen. Ik zit inmiddels bij de wasbak, er stroomt warm water door mijn haren, M’s handen masseren mijn hoofdhuid, ik vind alles best. Doe maar die voeding. Meer dan drie keer per jaar is niet nodig, verzekert M me. Anders moet ik het zelf gaan doen thuis, heel vaak, daar word je niet blij van. Nee, schud ik loom mijn hoofd.

Is M de tijd goed doorgekomen? Natuurlijk. M is no nonsense, niet lullen maar poetsen. Ze heeft haar twee dochtertjes les gegeven, nou ja, heel ingewikkeld was het niet, ze zijn drie en vijf, kregen allebei opdrachten van de opvang, van school. Ze vond het mooi om te zien hoe haar kinderen leerden. Maar ze is ook heel blij om weer hier te staan. Zijn er veel rampen? vraag ik. Met mislukte haarkleuringen, verknipte kapsels? Nee, zegt M, mensen hebben relaxt gedaan. Ze hoeven ook nergens heen, niet naar bruiloften, niet naar hun werk. En mensen kiezen verrassend vaak voor iets anders. Niet terug naar hun oude kapsel, ze proberen wat nieuws uit.

Leg je oor te luister bij de kapper en je weet alvast: we gaan niet terug naar onze oude kapsels.

Eersteling

Wanneer kreeg ik de verrekijker van R cadeau? Ruim twee jaar geleden. Ik denk dat ik alle kleine bezoekers van onze tuin inmiddels wel ken: de roodborst, de koolmezen en pimpelmezen, de vinken die over de grond scharrelen net als de merels die volgens mij een nestje aan het bouwen zijn in de Japanse broodboom van de buurvrouw, groenlingen, heggenmussen, af en toe een winterkoninkje. Maar nu zit er op de vetcake in de amberboom een vogeltje dat ik niet eerder zag. Het eet rustig, daardoor heb ik tijd om de verrekijker te pakken en alles in mij op te nemen: het roestbruine petje, de lichte, egale borst, de poten die recht onder ‘m staan, geen boomkruiper of -klever.

Zodra het wegvliegt sla ik de vogelgids open. Waar ga ik zoeken? Nee, ik heb niet gelet op de staart, of die draait of trilt. De snavel? Klein? Kegelvormig? Meer iets er tussenin. Er zijn kleurcodes die families representeren, groengeel zijn de zangers, in die orde van grote schat ik de vogel. Bladeren maar. Bonte vliegenvanger? Nee. Cetti’s zanger? Te mussig. Kleine karekiet? Nee, geen petje. Tjiftjaf, fitis? Nee, nee. Grasmus? De kleur van de buik is goed, de veren komen in de buurt, maar geen roestbruin petje. Omslaan die bladzijde.

Daar is het roestbruine petje dat zonet nog vetkruimels at op nog geen drie meter van waar ik zit. Een zwartkop, niet een mannetje naar wie de vogel genoemd is, maar een vrouwtje of een juveniel, die hebben allebei roestbruine petjes. Of toch niet? De borst op de foto is donkerder dan ik net zag. Ik trek de laptop erbij, tik ‘zwartkop’ in. Op de site van de Vogelbescherming is een tekening die een compositietekening van mijn waarneming zou kunnen zijn. En het moet een vrouwtje zijn, want een jong mannetje, lees ik, heeft in de winter een zwarte pet met bruine vlekken. Deze pet was egaal roestbruin.

Ik zoek het nummer van de Fenolijn van Vroege Vogels waar mensen hun eerste- en laatstelingen melden die op zondagochtend op de radio te beluisteren zijn. Ik belde nog niet eerder. Maar ik heb een eersteling.

Roggemeel (2)

Met een vork roer ik honderd gram roggemeel door honderd gram lauwwarm water in een plastic bakje. Het mengsel is niet lobbig, eerder vast. Komt het doordat het roggemeel volkoren is? Ik doe het deksel op het bakje, ren van de keuken drie trapjes naar boven, kijk op mijn laptop naar het filmpje waarop Issa Niemeijer roggemeel en water mengt in een plastic bakje. Net voor hij helemaal klaar is, is het shot voorbij. Maar lobbig ziet het er niet uit.

Ik loop weer terug naar de keuken, kom R tegen die vraagt of ik ergens heen moet, ‘hoezo?’, ‘omdat je zo rent’, ‘nee’, wikkel het bakje in een handdoek en neem het mee naar boven, naar mijn werkkamer; zeker als de zon schijnt is het daar het langste lekker warm.

’s Avonds voor ik ga slapen wikkel ik de handdoek los en open het bakje. Het ruikt een beetje grassig.

Zon

Hoeveel stroom is er in februari via mijn zonnepanelen op de diverse daken opgewekt? 120 kWh. Iets meer dan de helft komt van een Noord-Hollands dak waaronder sla en bleekselderij wordt geteeld. Een kwart komt van een Rotterdams dak dat ooit toebehoorde aan de Rotterdamse stadsboerderij, die is ter ziele, maar niet het dak, dat blijft stroom produceren. En dan is er een nieuw dak in Hoogerheide, eronder draait het om luchtvaarttechniek en onderhoud van luchtmachtmaterieel; dat er veel aan duurzaamheid wordt gedaan, trok me over de streep, sinds half februari is het dak in productie genomen.

Was het een goede februari voor zonnestroom? Ja, de opbrengst was hoger dan een jaar geleden, maar lager dan in 2019 en 2018, wel weer hoger dan in 2017. Laten we zeggen dat februari qua zon een gemiddelde maand was.

Roggemeel

Op de eerste dag waarop je nog maar één gast op bezoek mocht hebben, liepen R en ik met twee vers gebakken broden naar een bevriend stel. Terwijl we lunchten en spraken over zelf brood bakken vertelde de vriend een smakelijk verhaal over een collega met wie hij in den vreemde op werkreis was, op plekken waar stroom en wifi eerder wel dan niet uitvallen. Regelmatig trof onze vriend zijn collega in grote paniek aan omdat hij geen contact kon krijgen met het thuisfront ergens in Nederland waar zijn tupperwarebakje met zuurdesem aandacht nodig had, voeding, verversing, de juiste temperatuur, alsof het om een baby ging die het loodje kon leggen.

Sinds dat verhaal is R huiverig voor het woord zuurdesem. En sinds hij weet dat roggemeel aan de basis van zuurdesem staat, jaagt ook roggemeel hem de stuipen op het lijf. Hij heeft fantasieën over gistende bakjes en kledder, een beetje zoals het groene snot dat in de ooit spannende film De lift door het knoppenbord heen bubbelde en kolkte, en dat hij daar dan voor verantwoordelijk is tijdens mijn afwezigheid. ‘Een knap mens die op dit moment dagenlang afwezig kan zijn,’ zei ik.

Nu ik het broodbakken een beetje onder de knie heb, begint het zuurdesemavontuur te kriebelen. Er wordt heel ingewikkeld gedaan over zuurdesem, maar je hebt er vrijwel niks voor nodig: roggemeel, water, een afsluitbaar plastic bakje, tarwebloem, een vork, een paar minuten aandacht per dag. Mislukt het dan begin je gewoon opnieuw. Geen van de zes supermarkten hier in de wijk verkoopt roggemeel, zag ik op internet, maar bij Holland & Barrett zou het kunnen liggen. Dus liepen R en ik, terugkomend van een ommetje waarbij we biologisch meel en bloem bij de Lidl hadden gehaald, even langs Holland & Barrett, gewoon in ons eigen winkelcentrum. ‘Waarvoor?’ vroeg R. ‘Speciaal meel,’ zei ik. Ik liep naar binnen, R bleef buiten staan met de boodschappentassen. Ja, ze hadden het, ik legde twee pakken op de toonbank. ‘Even die man buiten waarschuwen,’ zei ik tegen de verkoper, ‘hij gaat betalen.’

Snoeischaar, huishoudtrap

De blauwe regen heeft er geen last van, de bosrank ook niet, de grassen met hun uitgebloeide, zandkleurige halmen niet, de hortensia Annabellen ook niet, de vlinderstruik niet. Geen premier die zegt dat de schaar er niet in mag. Dus pak ik de huishoudtrap uit de meterkast en de snoeischaar uit de bak met tuinspullen, trek ik mijn laarzen aan, schuif de pui open, stap het terras op, draag de spullen het trapje af, de tuin in, draai mijn gezicht naar de zon en knip dat het een lieve lust is.

De droge grasstengels knip ik klein, net als de gedroogde Annabellenbloemen, die kan ik straks gebruiken in het compostwormenhotel. Werk met laagjes, schreef een compostwormendeskundige ergens. Begin met een laagje bruin – karton- en eierdoossnippers –, dan een laagje keukenafval – dat je best in de keukenmachine tot moes kan malen, zo verteert het het snelst –, vervolgens een laagje groen (droog tuinspul dus, gedroogd herfstblad kan ook), dan weer keukenafval enzovoort. Wie spekkoek kan maken, of lasagne, kan dit ook.

Van de vlinderstruik knip ik acht stekken, die zal ik straks in glaasjes met een laagje water in de woonkamer zetten. Het duurt een maandje, las ik, om ze goed wortel te laten schieten. Ik heb zelf helemaal geen acht nieuwe vlinderstruiken nodig, misschien maar eentje, maar wie weet maak ik er iemand in de straat blij mee.

Is het alweer half vier? Vlug nog even naar de groentevrienden voor wat peren, mandarijnen, Hoeksche chips, een praatje. Op weg halen R en ik de overbuurvrouw in, daar praten we eerst mee. Ze is benieuwd wanneer ze een oproep gaat krijgen voor haar vaccinatie. Ze is nu nog 74, wordt binnenkort 75, er zit in haar hoofd een scenario waarbij ze tussen wal en schip valt. Ze kan erom lachen. Ze is een nachtvlinder, ze weet exact waar de andere nachtbrakers wonen, in de torenflat verderop zijn zelfs twee appartementen waar het licht nooit uitgaat, ze wijst. Ze is blij met R die het ook regelmatig lekker laat maakt waardoor het licht bij ons ook nog lang brandt. Soms moet ik wel vroeg op, zegt R, dan ga ikop tijd naar bed. Kan hij dan gelijk slapen? vraagt de buurvrouw. Altijd, zegt R. Ik zou altijd kunnen slapen.

Gezelligheid kent geen tijd, net voor sluitingstijd komen we bij de groentevrienden. Heb je zin in morgen? vraagt N, die zowel hier werkt als in de crossfitbox. Ja, zeg ik. Het is zijn idee, de wandeling in tweetallen vanuit de crossfitbox met onderweg vier halteplaatsen in de openlucht waar trainers staan, waaronder N dus, en waar we vast en zeker dingen met gewichten en kettlebells en zware ballen moeten gaan doen. Het weer zal geweldig zijn, zegt N.

We lopen nog even de supermarkt in en gaan dan snel naar huis. We moeten nog ons dagelijks ommetje maken. Als we daarvan terugkomen begint het al licht te schemeren, toch ga ik nog even de tuin in, ik was nog niet klaar. Ik steek de grashark in de vijver en schep het herfstblad voorzichtig van de bodem. De volle harken kieper ik om tussen de Annabellen en achter de yuca’s. Ik let goed op of er levende have meekomt. Maar niks: geen pad of kikker of salamander springt tevoorschijn.

Rond zes uur berg ik de hark op onder het terras. Het is nog altijd zacht. Een hele dag zonder sjaal, zonder muts, zonder handschoenen, zonder winterjas, het voelt bijna naakt.

Brood 28

Ik zette 400 gram water in een bakje in de vriezer en woog ondertussen 500 gram bloem af. Ik denk dat het bloem van het type T55 is. In Nederland staan typeaanduidingen zelden op meel- en bloemverpakkingen, in Duitsland en Frankrijk is dat veel gebruikelijker. Omdat de bloem van Lidl is, de biologische bloem, en deze volgens de site broodsmakelijk.nl – die regelmatig meel en bloem tot op de bodem uitpluist – exact gelijk is aan de bloem die in Duitsland verkocht wordt waar deze type-aanduiding wel op de verpakking staat, ga ik er voor het gemak vanuit en gebruik ik het in de baguette-recepten waar T55 of T65 als aanbevolen bloemsoort vermeld staat.

Na een poosje haalde ik het water uit de vriezer, goot het bij de bloem en begon met mijn vingers te mengen tot alle bloem met water in aanraking was geweest. Het voelde gek, die kou, tot nu toe had ik altijd met lauw water gemengd. Ik dekte de kom af met huishoudfolie, zette ‘m in de koelkast en veegde de timer op mijn telefoon naar 45 minuten. Buiten stond een blauwe reiger naast de vijver. Zie je ‘m langs een sloot, dan lijkt het allemaal mee te vallen, maar in onze postzegeltuin oogde het als een gedrongen manshoge indringer. Nu het ijs gesmolten was, kwam hij kennelijk inspecteren wat er aan levend eten over was. Ik draaide de sleutel van de schuifpui om, voor sommige reigers is dat geluid voldoende om traag op te stijgen en weg te wieken, maar deze gaf geen krimp. Daarop timmerde ik met mijn knokkels op het dubbelglas, maar ook dat was aan dovemansoren besteed. Dus ging ik vliegensvlug door de knieën om de anti-inbraakstang los te maken, de pui open te schuiven, het terras op te stappen en hard in mijn handen te klappen. Heel even leek het of de indringer luttele meters verder alweer ging landen op het dak van buurmans tuinchalet om vandaar de vijver in de gaten te houden, maar hij bedacht zich en wiekte in een fraaie bocht over de buurtuinen om vervolgens over onze daken te verdwijnen.

Toen het deining-deuntje op mijn telefoon aangaf dat de 45 minuten voorbij waren, woog ik 9 gram zout af en één kleine theelepel gist waarvan ik weet dat het overeenkomt met 1 gram. ik nam de kom uit de koelkast, haalde het folie eraf, mengde eerst het zout door het natte deeg en daarna de gist. Met de folie er weer op zette ik de kom terug in de koelkast.

Dit deeg was een nieuw avontuur. Ik vond het recept in Niemeijers Een boek over brood, het leek op het niet-kneden-brood van de New Yorkse bakker Jim Lahey, met als grootste verschil de temperatuur. Lahey’s deeg begint met lauwwarm water en rijst een dag en een nacht bij kamertemperatuur, nu gebeurde alles (ijs)koud. Het idee is, schrijft Niemeijer, dat dat ijskoude water de amylase een voorsprong geeft. Amylase is het proces waarbij de eiwitten in de bloem na aanraking met water suikers gaan vormen. Dat gaat dus sneller met ijskoud water en zou de smaak ten goede komen.

Dat ik vervolgens vrijwel niks meer met het deeg hoefde te doen – misschien een of twee keer omslaan wat ik ook deed, gisteren voor ik ging slapen, en vanochtend vroeg – ging ervoor zorgen dat alle gassen in het deeg bleven, en dat zou voor een rulle kruim of grote gaten gaan zorgen, wat ook goed was voor de smaak.

Toen ik het deeg vanochtend in de pan kieperde, leek het niet veel meer dan een hele dikke pannenkoek. Het liet zich makkelijk over de loeihete bodem heen en weer schuiven. In de oven blies het zich evenwel flink op, zij het niet overal, en nu ligt het af te koelen op het rooster.

Dan is er altijd dat uur wachten, minstens, tot het brood voldoende afgekoeld is en aangesneden kan worden. Die spanning, alsof het niet om zoiets eenvoudigs als de binnenkant van een brood gaat maar om Sinterklaas zelve is. Wat zit er in de zak?