Ei

Ikgroenteboer werd voor de tiende dag op rij wakker in de herfst. In andere jaren hadden mijn oom en tante rond dit tijdstip al honderden fietskilometers op de teller. Ik liep langs de brokstukken van het Argos reclamebord, kinderen hadden ermee gepuzzeld, ‘welkom’ las ik, het benzinestation miste het kennelijk niet, niemand miste het welkom. Bij de groentevrienden koos ik een krop sla en snijbonen. R koos het bakje met ‘koekjestoetje’. We waren alweer weg toen we ontdekten wat we vergaten waren. Ook ontdekte ik bovenop de krop sla drie kunstig beschilderde eieren. We liepen terug. ‘Het lijken de zakken van Jozef en Benjamin wel,’ zei ik tegen de groentevriend, wijzend op mijn tas met eieren. Ik vroeg of hij ze zelf beschilderd had. ‘Natuurlijk’, zei hij met een gulle lach. ‘Die koop je in grote partijen bij de groothandel,’ zei R later. Soms vind ik het niet erg om naïef te zijn.

Storm

pannenkoekIk kocht volkoren tarwemeel, een halve liter melk, donkere basterdsuiker, zalm en Boursin. Een ei had ik nog. Bij de groentevrienden adviseerde de een Lambada-aardbeien, de ander prei, een uitje, champignons. De storm had een Argos-reclamebord over een groenstrook, een trottoir, een fietspad, twee rijbanen, weer een fietspad en een trottoir gejaagd en in stukken gehakt. De kerstboom op het terras bij de keukendeur had ik ook al twee keer rechtop gezet. Ik maakte beslag en bakte. Als het beslag goed is, en de temperatuur ook, dan is pannenkoeken bakken een soort yoga: het scheppen van de juiste hoeveelheid beslag, het verdelen van het beslag over de koekenpanbodem, het losmaken van de pannenkoek van de koekenpanrand, het omkeren met een spatel, het laten glijden van de pannenkoek op een verwarmd bord, en dat tien, twaalf, twintig keer. Iedere herhaling is een nieuwe kans op de perfecte pannenkoek: twaalf kansen in een kwartier, zoiets. In een andere koekenpan roerbakte ik de groenten met wat blauwe kaas. Op tafel zette ik stroop, donkere suiker, zalm, Boursin, blauwe kaas, de stapel pannenkoeken en het groentemengsel. Tegen R zei ik: het troostvoedsel ik klaar.

Dodelijk

belastingdienstIk hoorde druppels, ik zag druppels, ik zag druppels opspatten in andere druppels, er zou twee dagen geen einde komen aan de druppels, maar dat wist ik nog niet toen mijn zus een vraag appte. Sinds mijn provider is gestopt met het opslaan van gesprekken bel ik graag, dus switchte ik van het whatsapp-icoontje naar het blauwe telefoonhoorn-icoontje. We kletsten wat over zonnepanelen en spuiten van 1800 euro en de kooi van Faraday. Bij haar waren geen druppels maar was het wel koud, dus had ze zich aan haar belastingaangifte gezet. Ik keek naar de druppelzee buiten en dacht: why not? Eén dag ruimde ik papieren in ordners en typte ik cijfers in een zelfontworpen administratiesysteem, één dag (ondernemers krijgen niks voor ingevuld) klopte ik op talloze plekken in een aangifteprogramma dezelfde gegevens eindeloos in en puzzelde ik uren om het verschil tussen de fiscale winstberekening en het saldo van de winst- en verliesrekening weg te werken. Pas toen de totale zinloosheid opgeborgen en opgelost was, klaarde de lucht op en verschenen weer letters en zinnen en verhaaltjes.

Memory

memoryIk trof het. De zaterdagkracht van wie ik vermoedde dat ze blij was dat ik de beloofde boerenkoolpizza nooit meer voor haar had gemaakt en die inmiddels een volleerd kenner van ruggen en loskneder van onwillige spieren is, was vandaag voor het laatst en hielp mij. Om haar nek hing een gouden plak met nummer 1. Ze dacht dat ze niks anders had gedaan dan gepraat en getrakteerd en handen geschud en geknuffeld. Van wie de Valentijnskaart met uitnodiging tot het samen eten van Ben&Jerry’s ijs afkomstig was, zou onopgehelderd blijven, dacht ze, al had ze vandaag alle mannen extra in de gaten gehouden. In een enorme taartdoos wees ze haar vriend aan, die samen met haar in marsepein bovenop de resten van een slagroomtaart figureerde. Ze had om hem heen gesneden, zei ze; ik ging niet zo ver dat ik haar dwong alsnog het mes in hem te zetten en pakte een stukje notentaart. Haar collega’s hadden een memoryspel laten maken: groentezaakscènes, aardbeien, boerenkool, collega’s met taart, collega’s met babies, collega’s bij de weegschaal. Goed bewaren, zei ik, als je vierennegentig bent, kun je dít in ieder geval nog feilloos spelen. Ze dacht tegen die tijd ook de codes nog te kunnen opdreunen: 588 voor paranoten in pure chocola bijvoorbeeld. De groentevriend zat nog in de ontkenning: hij somde de drie zaterdagen tot aan de zomer op waarop ze zou terugkomen om bij te springen. 392, vroeg hij. Grapefruits? Fout, zei hij. Ze toetste het in. Op de weegschaal verscheen ‘ik vind jou lief’, en kostte 1 cent. Je eerste baantjes zijn de mooiste, zei ik. Ze knikte. Toen ik hier begon, zei ze, at ik nog geen drie sperziebonen, nu eet ik er zeker tien.

Goud

donnerIk herkende het donkerblauwe inpakpapier onmiddellijk. Niet egaal donkerblauw, maar supersmalle lamellen naast elkaar met een miniem verzadigingsverschil. Goede boekhandels vallen ervoor. De Rhoonse heeft er tasjes van in Toscaans oranje. Het papier is niet goedkoop, want aan twee zijden bedrukt. Tegen het donkerblauw zat goud. De mevrouw pakte in zoals deze boekhandel jaren geleden inpakte, tot ze gingen rommelen met de naam: Selexyz dat associeerde met dyslectisch, Polare dat een vermoeden van windjacks en ijsbrekers opriep. Warmte golfde door me heen. Hun papier en manier van inpakken was hun handelsmerk, was waarom je een boek dat misschien ook ergens anders op een stapel lag, toch daar kocht, en nu was het er weer, het kon kennelijk. Vleugjes goud piepten op tussen het statige blauw, een cadeautje om een cadeautje. De opening van de Maand van de Filosofie was altijd in Donner geweest, zei de kleine boekhandelaar twee uur geleden door een iets te hoge microfoon, slechts af en toe opkijkend van zijn papier, altijd aan de Lijnbaan, vorig jaar was uitgeweken naar Arminius, en nu aan de Coolsingel. De Coolsingel was tijdelijk, antikraak, gehuurd van ABN Amro, dus van ons allemaal, nog, maar dat was een ander verhaal.

Strategie (2)

spinazieIk hoorde een mens in nood, achter, ergens tussen de huizen. Ik hield mijn adem in, iets waartoe een mens ’s nachts beter in staat is dan op klaarlichte dag, en wachtte. Toen hoorde ik katten en iets later milde regen en dat maakte aan alle onheil een einde. Op klaarlichte dag had ik ze weleens gezien, katten die jankten als een mens in doodsnood, of een baby. De zwarte had de rug bol en de poten hoog, de gevlekte schoof bijna over de stoeptegels. Ze gaven geen krimp, zelfs niet toen de overbuurvrouw, met een boogje, langs ze liep. De vriendin die haar gasverbruik uit haar hoofd weet, en trouwens ook een moestuin heeft, vroeg na de Kasparov-blog: wat kan ík nu doen? Die vraag kwelt mij ook, zei ik. Ik kende niemand in Poetins inner circle (dat was namelijk het enige lichtpuntje, dat de inner circle – iedere dictator heeft mensen nodig: een leger, generaals – met onze stevige hulp inzag dat de ingeslagen weg voor de rest van de wereld onacceptabel was, en deze mensen dus ook, en dat ze voor hun eigen welbevinden de dictator beter konden afzetten); ik zat ook niet in de inner circle van onze minister van buitenlandse zaken. Toen zei de vriendin: ik ken jou, jij kent T, T kent Bert. Ik ga aan de slag, zei ik. Dat was het ene front. Zij zou op de zwaarste momenten van triestigheid spinazie gaan zaaien en onkruid wieden, front twee: solidair met de Russen – moestuin, spinazie, datsja, wodka.

Adrenaline

bwbIk schreef de wethouder van Roosendaal dat ik snapte waarom ruiten van instanties soms sneuvelen, ik haastte mij te zeggen dat ik er geen begrip voor had, tegenwoordig is een gedachterichting al genoeg om van bed gelicht te worden. Het ging om een kwestie van vijf minuten. Dacht ik. Ik zou de Belastingsamenwerking West-Brabant even bellen om te zeggen dat er iets mis ging (post sturen voor de erven naar het laatste adres van de overledene terwijl die overheidsinstelling allang weet dat daar niemand van de erven noch de overledene is), en dat als het bij ons misging, het misschien bij meer mensen misging: deurwaarders op dat adres, een aanslag van duizend euro van de oorspronkelijke dertien euro nog wat, zoals dat gaat met rekeningen die een jaar onbeantwoord blijven. Zover was het niet gekomen. De nieuwe bewoner was zo aardig geweest het door mij achtergelaten adres in de meterkast niet weg te gooien en deze post door te sturen. Even bellen, dacht ik dus, maar dat ging niet, nergens op de brief een telefoonnummer. Contactgegevens op de website, stond er. Dat maakte de eerste stoot adrenaline los. De website had een digitale balie, alleen toegankelijk met digid en alleen bedoeld voor voorgestanste problemen. Nu had ik in de laatste drie weken van mijn vaders leven een digid voor hem aangemaakt, alleen al om te kijken of zoiets kon, dat kon dus, al mocht het niet, maar die deed het niet meer. Gelukkig. Wel: exit digitale balie. Tweede stoot adrenaline. Voor een telefoonnummer moest ik heel ver doorscrollen op de website. Ik belde, kreeg een stem die mij op alle mogelijke manieren terugduwde naar de website, toen een keuzemenu, toen weer een stem: wachttijd meer dan vijftien minuten. Derde stoot adrenaline. Dit wilden mensen dus, bellen met een warme stem. Alleen was de Belastingsamenwerking West-Brabant er niet op toegesneden. Dat emailadres van die wethouder was in twee muisklikken gevonden. Iedere instelling heeft een politieke eindverantwoordelijke. Een uur later dan ik dacht was ik klaar, al begon nu het grote wachten, en had ik veel zin om met iets te gooien, maar waren alleen mijn eigen ramen in de buurt.