Lui

zalmIk zag een noodkreet in de uitspraken van de top van ING en ABN Amro over de salarisverhogingen van hun bestuurders. Ze hadden Joris Luyendijks Dat kan niet waar zijn heel goed gelezen en pagina 88 uit het hoofd geleerd. ‘Het past helemaal binnen de wet,’ zeiden ze honderd keer. Bij iedere vraag met morele termen (goed, fout) keken ze vies en dat was logisch, want de financiële sector had die termen afgeschaft. Kon je gewoon lezen in Luyendijk. A-moreel waren ze. Het grootste compliment in de City, schrijft Luyendijk, is iemand ‘professioneel’ noemen. Professioneel betekent: geen emoties, geen morele overtuigingen op je werk. De boze reacties snapten ze niet bij ING en ABN Amro, en terecht. De lessen die wij en onze politici hen na de crisis hadden gegeven en nog steeds gaven waren: ga rustig door met het kapot maken van het midden- en kleinbedrijf met je derivatengif, ga rustig door met het traineren van een oplossing voor kaalgewoekerd Nederland, ga rustig door met je lobby om alle risico bij ons, de belastingbetaler te houden, desnoods hoesten we nog een keer honderd miljard euro op om jullie te redden, wij pikken alles. De politieke partijen met een begin van een plan om de bankiers tot rust te bakeren zouden straks nog geen vijfde van de zetels in de Eerste Kamer bezetten. Ik zag een ABN Amro-bankier en een ING-commissaris die ons smeekten om een teken, waardoor zij het konden snappen. Maar zelfs zoiets simpels als massaal onze rekeningen weghalen bij degenen op wie we zo boos waren, ons spaargeld, onze verzekeringen, hun geldautomaten niet meer gebruiken, deden we niet. Tegenover hun amoraliteit stond onze luiheid.

Maan

narcisIk stak achter de bus over, net voor een lijkwagen. In de opleiding leerden we rouwauto zeggen, maar wie rouwt er om een auto? Iets verderop in de groenstrook hurkte een geblondeerde vrouw in een sportbroek, hoofd iets gebogen, haar camera dichtbij een van de duizenden narcissen. De lucht was grauw. De maan schoof straks tussen de aarde en de zon, ik keek naar het grijze wolkenpak. Een eclipsbril had ik niet. In de krant las ik dat een brillenketen tweehonderdduizend brilletjes had verspreid. Misschien was het daarom afgelopen zaterdag zo druk bij de overbuurman van de groenteboer, die sinds dinsdag geen Hans meer heet, maar Kroelieboelie. Met dat gras in de vrije natuur, sier of gewoon, zat het trouwens veel eenvoudiger dan ik dacht. Mijn verre zus (R vindt dat ik ‘verst weg wonende’ moet schrijven) weet dat soort dingen. Nieuw gras groeit van onder uit de plant, schreef ze, uit de wortels, en haalt het oude gras gewoon in, dat door die inhaal afbreekt of geplet wordt en dan compost vormt voor het nieuwe gras. Ik had de boel de boel kunnen laten.

Waarheid

kunststofIk luisterde in de herhaling naar Lucas de Man in Kunststof Radio. Iedere tweede zin kon ik wel noteren, zoveel raaks zei deze jonge regisseur, schrijver, presentator, theatermaker. Op televisie maakte de NOS live een B-film met een door de traagheid van de werkelijkheid noodgedwongen dunne verhaallijn, gecompenseerd door een Mastroianni-achtige hoeveelheid figuranten en een continue stroom winnaars en verliezers: was het niet ten opzichte van de vorige keer dan wel ten opzichte van willekeurig welke verkiezing, dan wel ten opzichte van een inmiddels achterhaalde slag in de lucht van een uur geleden. Iedereen was een keer verliezer, iedereen een keer winnaar, een feest van gelijkschakeling. Ik had het geluid uitstaan. Lucas de Man zei: ‘Het grootste probleem van de mens is dat die geboren wordt, niet weet wat hij hier komt doen, toch een drang in zich heeft om dingen te willen begrijpen, en dan dood gaat.’ Over zijn zwaar gehandicapte broertje, die hij jarenlang had gedragen omdat het broertje niets zelf kon en die op achtjarige leeftijd ‘van dag één op dag twee gestopt was met leven’ zei hij: ‘Je miste het dragen, je had armpijn van niet te dragen.’ Op televisie wisselden de decors zich snel af, zoals dat tegenwoordig moet. Lucas de Man zei: ‘In een tijd waarin iedereen meningen heeft en we krampachtig op zoek zijn naar houvast, vind ik het heel fijn dat niemand de waarheid weet.’ Op televisie zeiden ze het niet, maar de slotscène van de B-film zagen we pas op 26 mei. En dan wisten we het nog niet.

Lente

IMG_20150317_135311347Ik wilde sommige halmen en aren helemaal niet afknippen, zo sierlijk wiegden ze nog in het eerste echte lentezuchtje, maar alle tuinboeken zeiden dat het moest. En wie was ik. Ik klom een paar keer in de vuilcontainer: uitgebloeid siergras is niet zwaar, maar neemt onaangestampt veel plek in. Hoe ging dat in de echte natuur? Vraten dieren daar de strokleurige halmen op om zo het jonge frisse opschot weer alle ruimte te geven? Of banjerden ze er met hun zware lijven overheen waardoor alles afbrak, een beetje zoals ik nu deed, maar dan met een snoeischaar? Kende de echte natuur wel siergrassen of bestond siergras alleen in onze postzegeltuinen? Ik wist het niet. Dat vond ik erger dan niet weten waarop te stemmen voor de waterschappen.

Knutselwerk

lettermalIk feliciteerde R. Het was nog voor middernacht, maar ik voelde me slaperig en het mini-doosje met roze strik brandde in mijn broekzak. Ik nam een risico. Eerder die avond had R gezegd dat cadeaubonnen en vouchers waarmee de ontvanger nog dagenlang winkels moet afstruinen een echtscheiding waard zijn. Nu zat zoiets niet in het doosje met roze strik, het was meer een soort game met codes en coördinaten om nog niet helemaal te verklappen wat er de volgende dag ging gebeuren. Maar ik had op de kaartjes wel met behulp van een lettermal en verschillende kleuren viltstift drie keer het woord voucher geschreven. Zonder aarzeling overhandigde ik het doosje. Leven zonder gevaar is geen leven.

Volwassen

begraafplaatsIk had niet aan een oude lap gedacht. Misschien kwam het doordat de steen er nog maar net stond, de lente nog maar nauwelijks van start was, de bomen nog in blad moesten komen, de vogels nog hun draai moesten vinden. Maar de natuur heeft er lak aan of iets er net is of al heel lang. En ik was onervaren. Op het zwarte graniet zat vogelpoep, niet te missen: opgedroogd wit bovenop en in vegen op de achterkant. R liep naar het werkhok en kwam terug met een gieter en een zachte borstel. Ik keek omhoog: de meest nabije boom was nog kaal, sowieso was alles nog erg kaal en onbeschut. Het gras voor de steen, een strakke rechthoek, zag eruit als een Afrikaans trapveldje. Verderop in de rij was nog zo’n dor trapveldje tussen het verder malse gras. Het zwarte graniet met nieuwe bladgouden letters had er geen last van: robuust, soeverein en warm stond het daar. Nu we toch bezig waren, reden we ook even langs de graven van mijn grootouders, een dorp verderop. Ook al was ik er maar één keer geweest, ruim dertig jaar geleden, ik aarzelde niet en liep door de laan met de enorm dikke bomen tot aan het einde en toen naar rechts. Wat niet klopte was de blote hemel boven mijn grootouders, dat moest een zwaar bladerdak van oude bomen zijn. Het kon ook dat dat bladerdak die eerste keer in mijn hoofd hing.

Buren

groentenIk keek naar de achterbuurjongen, hij stond voor het raam van zijn slaapkamer. Zijn huis en het mijne zijn identiek en staan met hun ruggen naar elkaar. Toen ik nog werkte in wat bij hem zijn slaapkamer is, zaten we vaak tegelijk aan het raam: ik te schrijven en naar buiten te staren, hij te spelen, iets later gebogen aan een bureautje met schemerlamp en nu trok hij over zijn blote bast het zwarte shirt van Jumbo aan. Op straat zou ik hem niet herkennen. Ik keek in de koelkast en liep naar de groenteboer. We kletsten wat over de brillenman aan de overkant. Volgens de kenners was het er uitzonderlijk druk, ik telde vier mensen. Gewoonlijk waren die mensen er niet en dan stond de brillenman de hele dag in zijn baard te kroelen. Maar slecht ging het niet. De zaterdagmedewerker, die eind maart voor het laatst in dit zaterdagbaantje zal zijn en daarmee haar laatste strohalm naar het ongecompliceerde leven zal doorsnijden, dacht dat als hij maar één bril per week verkocht, hij de rest van de week rustig met zijn handen in zijn baard kon kroelen. Zelfs zijn ramen waste hij niet zelf. Nee, over de brillenman hoefde ik me geen zorgen te maken.