Nazomer

dahliaIk plukte weer vijf frambozen. De zomer is dit jaar heftig in alles, maar druppelt wel lekker na. Daarna sneed ik een teen knoflook heel fijn en schoof de stukjes in een pan. Terwijl de knoflook fruitte, scheurde ik de oesterzwam (die zich de laatste 24 uur niet meer had verdubbeld in omvang, een teken dat ie klaar was voor de pan) in snippers en deed die bij de knoflook. Na een paar minuten brak ik er twee eieren boven en tot slot ritste ik er wat tijm overheen. Na de lunch inspecteerde ik de druiven. De witte zitten nog erg vast aan hun tros, de blauwe zijn ondanks de regen de laatste twee weken flink van kleur veranderd; de enkele druif die makkelijk de tros loslaat, smaakt goed. R liet me een nieuwsbericht zien dat Nederlandse druiventelers vanwege het weer pas begin november zullen oogsten. Gutes Ding braucht Weile. De jonge Duitse vriend had in zoveel gelijk. De knop van de dahliastengel die in de zware storm was afgebroken en die ik in een vaas had laten wortel schieten en weer terug had gezet in de aarde, begon haar felroze kleur te ontvouwen.

Amal

Ik las in Trouw het leerzame interview van Marnix Verplancke met de Franse politieke filosoof Jean-Louis Vullierme, auteur van De spiegel van het Westen (‘het nazisme hield er geen uitzonderlijke ideeën op na, deels was de ideologie ook in andere landen bon ton.’) Vullierme haalt de conferentie van 1938 in het Franse Evian aan, door de Amerikaanse president Roosevelt bijeen geroepen om zich te buigen over het vraagstuk van de Joodse vluchtelingen die weg wilden uit Duitsland. Vullierme: ‘De nazi’s stelden de 31 andere deelnemende landen voor hun Joden te kopen. De Fransen zeiden dat ze zelf al honderdduizenden Joden hadden. De Zwitsers opperden plaatsgebrek. De Canadezen wilden alleen boeren en de Australiërs merkten droogjes op dat ze geen last hadden van antisemitisme en dat ze dit ook niet wilden importeren.’ Op de radio het nieuws dat in de Syrische stad Aleppo een meisje was geboren met een granaatscherf in haar hoofd. De artsen hadden voorgesteld haar Amal te noemen: hoop, in het Arabisch.

Aanpassing

treinHeel soms spring ik wel eens op het allerlaatste moment in een trein. Na de ontruiming van de Thalys en Rotterdam Centraal vroeg ik mij af of ik die vrijheid nog heb. Mijn afweging is positief: ik ben een blanke vrouw. De politie (en in bredere zin: de mens) zoekt het gevaar bij voorkeur in wat hij net heeft meegemaakt en nog liever in dat wat hem vreemd is. Onze recente geschiedenis kent wel degelijk blanke vrouwelijke terroristen: denk aan de Rote Armee Fraktion en de Rode Brigades. Toch heeft dat geen precedent geschapen; in bepaalde gevallen hebben we moeite met de werkelijkheid. Dan de vraag wanneer ‘is even naar het toilet’ overgaat in ‘heeft zich opgesloten in het toilet’, en na hoeveel minuten berusting onrust mag worden. Toen ik mijn treincarrière begon, waren alle toiletten steevast in gebruik door mensen die zich erin hadden opgesloten: junks, stiekeme rokers, zwartrijders. Drie kwartier, twee uur, al naar gelang de duur van de reis. Er kwam geen politie aan te pas. Die tijd ligt ver achter me. Alleen kinderen laten een toilet in de publieke ruimte nog wel eens onafgesloten (al staat er dan meestal wel een vader of zusje als wachter voor de deur), verder draait 99,99 procent van de mensen gedeelde toiletten op slot. Mocht ik binnenkort gebruik moeten maken van een treintoilet, dan zal ik op mijn mede-reizigers oefenen en zeggen: ik ga mij opsluiten in het toilet.

Toen

brklnIk keek op toen de trein stopte bij het station waar ik bijna vier jaar lang drie of vier keer per week uit- en weer instapte. Er was nu een enorm parkeerterrein en ook aan fietsenstallingen leek geen gebrek. Dat was toen anders. Kort nadat ik begon te forensen begonnen de werkzaamheden voor het nieuwe station, een stukje verderop. Ik had me toen afgevraagd of ik de opening nog ging meemaken, als forens. De vraag stellen was hem beantwoorden. Het was de tijd van Fortuyn: op de avond van de moord vroeg mijn baas, die niet over een mobiele telefoon beschikte, maar wel al gepolst was voor een ministerschap (mocht het met Fortuyn tot regeringsdeelname komen), of hij de mijne mocht lenen.  Zijn trein kwam eraan, nog op dat oude station met die smalle perrons vol ongelijke trottoirtegels, en met mijn telefoon aan zijn oor stapte hij in. Het was de tijd van ‘het rondje rond de kerk’ en het stelselmatig negeren van kerkachtige stationnetjes door boos treinpersoneel. Het was toen dat ik mijn eerste mobiele telefoon aanschafte en het was ook toen dat ik aan mijn universele wens om dicht bij een station te wonen, toevoegde: intercitystation. Eén keer ben ik hier, op het nieuwe station, uitgestapt. Noodgedwongen. Een jonge dame zonder treinkaartje weigerde de trein te verlaten. En dus moest de politie komen en die moest proces-verbaal opmaken en daarvoor was de conducteur nodig, als getuige, en een trein mag niet verder zonder conducteur. Zulke dingen gebeuren bijna altijd in de laatste treinen van de dag.

Straat

brl2Ik stopte voor de etalage van de brillenwinkel waar ik de afgelopen twee jaar zeker tachtig keer aan voorbij ben gelopen. Sinds deze maand zitten brillenwinkels in mijn vizier. Als ik een echte bril nodig heb, zal ik hierheen gaan voor een Anne & Valentin montuur. Bij de bromfiets- en motorrijleswinkel staat meestal wel iemand een peuk op de grond uit te trappen, vandaag ook. Daarnaast, waar vorige week nog druk verbouwd werd, zat nu een botox and injectables studio, wat feitelijk betekent dat het verbouwen hier nooit meer ophoudt. Daarnaast het wit van de tandartspraktijk en op de hoek het door weer en wind verbleekte geel en rood van de Chinees. Na de butlerservice met allemaal knusse kussentjes in de raamkozijnen en een batterij jonge vrouwen aan een enorme werktafel passeerde ik het blauwe logo van Future Flex waar de deur altijd openstaat en waar alleen maar fors gebouwde mannen met dik zwart haar in en uit lopen. Ik stopte voor een van de volgende deuren, de bel (draadloos, iets met een zender) heeft het nooit gedaan. Gelukkig zag Renate mij. Ze had een zevende zintuig ontwikkeld, zei ze. Die kwam met zo’n kleur auto, die parkeerde altijd daar, die zette zijn fiets vast aan de lantaarnpaal, die zette de fiets heel zachtjes tegen de ruit. En ik? vroeg ik. Ik kwam altijd met ferme pas aangelopen.

Millimeterwerk

zwam8Een slechtvalk ziet een prooi al op drie kilometer afstand, niet vaag, maar zo scherp, dat als de slechtvalk de menselijke leesvaardigheid had, hij een krantenkop op 1,2 kilometer afstand zou kunnen lezen. Ik las het ergens op internet en het troostte me. De slechtvalk had geen krant, ik wel, ik was nu eenmaal geen slechtvalk. Dus hing ik met mijn snufferd boven de oesterzwammenemmer en zag de feitelijke groeibeweging niet, ook al stelde ik vast dat de oesterzwam een uur na de vorige waarneming zeker een millimeter langer en breder was en inmiddels twee hoeden had. Vergeleken met vogels is de mens absoluut kleurenblind, stond er ook nog op die website, en: dat we er sowieso van uit konden gaan dat de mens met zijn eenvoudige oogconstructie heel erg veel mist van de werkelijkheid. Dat laatste konden we iedere dag vaststellen in berichten van journalisten die niet lui waren. Ik besloot zelf ook weer eens wat nauwkeuriger te worden. Omdat ik geen ervaring heb met kool, zal ik voortaan tegen jonge ouders zeggen: uw baby groeit als oesterzwam.

1-0

fynrdIk vroeg mij af waarom bedrijven geld betaalden om op de elektronische borden reclame te maken voor toilethygiëne, brandpreventie en iets met buizen. Het scheen dat Manchester United in 2007 de eerste Britse voetbalclub was met bewegende beelden langs het veld. Nu was het 2015 en zag ik langs de zijlijn vliegtuigen opstijgen, een stuk Stanley gereedschap als een slome ja-knikker op en neer gaan en een vrachtwagen rond het veld crossen. Ondanks mijn voornemen alles goed te onthouden voor dit stukje, was ik alle merknamen, behalve Stanley, alweer vergeten. Daartussen bewogen tweeëntwintig jongens over de grasmat. Tegen mijn neef zei ik, toen de hele liturgie weer begon met opstaan, klappen en zingen, dat ik er wel even in moest komen. De vorige keer was anderhalf jaar geleden. Het commentaar op de kuipstoeltjes rondom mij was nu – aan het begin van het seizoen dat best goed was begonnen en waarop alles nog open lag – duidelijk minder hartstochtelijk dan de vorige keer tijdens de voorlaatste wedstrijd van het seizoen. Kun jij een beroep bedenken, vroeg ik mijn neef, waarin je zo rechtstreeks zoveel verbetertips krijgt op iedere stap die je zet (en niet zet), alsmede zoveel adviezen over de landen waarnaartoe je het beste zou kunnen verhuizen? We moesten wachten tot de 68ste minuut, maar toen kwam de verlossing en bekende mijn neef dat zijn bloeddruk nu iets naar beneden kon. ‘Is er de vorige keer dat ik hier naast je zat verloren,’ vroeg ik, ‘ook al was het toen klutsjesvoetbal?’ Hij glimlachte. ‘Dan nu ook geen paniek.’