Koning Richard III vraagt aan zijn schoonzus Elizabeth hoe hij haar dochter voor zich kan winnen. Richard heeft de dood van Elizabeths man, koning Edward IV, op zijn geweten, hij heeft zijn broer Clarence laten vermoorden, hij heeft Anne die door zíjn toedoen weduwe is geworden, gehuwd én vermoord, hij heeft de broer van Elizabeth laten vermoorden, evenals de kroonprins en zijn broertje. Zijn schoonzus herinnert hem fijntjes, dan weer getergd, aan al die moorden: haar man, haar broer, haar zwager, haar schoonzuster, haar kinderen. Richard zegt: vergeet het verleden, denk aan de toekomst. Zij zegt: wat voor toekomst is er voor wie alles is kwijtgeraakt? Richard weet van geen ophouden. Als hij de schoot van haar dochter krijgt, kan hij Elizabeth opnieuw leven schenken, kinderen, slechts een lijn verder van haar, maar wel haar bloed. Het klonk absurd en ook bekend. Bij de mensen die door de woekerpolisaffaires compleet aan de grond zaten, kwam, na licht ingrijpen door de overheid, de beul zelf ook weer langs om de boel ‘op te lossen’. ‘Ik maak je dochter koningin,’ zegt Richard. ‘Maar hoe lang zal ze die titel dragen?’ vraagt de schoonzus, ‘zolang als de hel en Richard het goedvinden?’ Dan toch nog een happy end. Richard sneuvelt op het slagveld, vóór Elizabeths dochter ten prooi valt aan de man die, volgens de overlevering, niet kon liefhebben en daarom besloot te haten. Al die tijd plukte Richards zus een gans. Het duurt een toneelstuk lang om een gans te plukken. Bloedjes van kinderen waren inmiddels in hun slaap gesmoord en hoofden van rompen gedraaid, toen de zus een vleugel van die dooie gans probeerde te draaien. ‘Oh my god,’ hoorde ik achter me.
Categorie: blog
Begrijpen
Misschien kwam het door wat Michel Houellebecq in zijn laatste roman Onderworpen omschrijft als ‘de natuurlijke neiging [van journalisten] om informatie die ze niet begrijpen te negeren’. Dat kranten, radio en tv daarom bleven steken in berichtjes over de ‘schaamrood’-advertentie, de boosheid van beleggers, gespeculeer over de schade voor Volkswagen, en – het allerfijnst – gespeculeer over wie het allemaal wisten en welke koppen er gingen rollen. Het had iets geks dat ze de belangrijkste schade, namelijk die voor (en deels ook door) hun eigen lezers, kijkers en luisteraars, niet onderzochten. Dus deed ik het zelf maar.
Ik vond een rapport van het Delftse onderzoeksbureau CE. Dat onderzocht in 2013 de uitstoot van personenauto’s in de praktijk met de norm.
Ik plukte er zomaar wat dingen uit. Over de gevolgen van luchtvervuiling (fijnstof, stikstofoxyden) door personenverkeer bijvoorbeeld dit:
- verkorting van de gemiddelde levensverwachting met 6 tot 12 maanden;
- ieder jaar meer dan 3000 vroegtijdige sterfgevallen;
- ieder jaar ruim 2 miljard euro maatschappelijke kosten (schade aan volksgezondheid, gebouwen, landbouwgewassen, ecosystemen), de helft veroorzaakt door personenauto’s;
- de Nederlandse lucht is de meest vervuilde van Europa en de hoeveelheid stikstofoxyden en fijnstof overschrijdt al vijf jaar de Europese norm fors, in dichtbevolkte gebieden bevat de lucht vaak twee keer zoveel schadelijke deeltje als gezond geacht wordt.
En over de werkelijke uitstoot van personenauto’s las ik onder andere dit:
- diesels produceren drie keer zo veel stikstofoxyde als de Europese norm (een norm die voor diesels jarenlang veel soepeler is geweest dan voor benzineauto’s),
- en 22 keer zoveel stikstofoxyde als die van een vergelijkbare benzineauto;
- het fiscale beleid heeft ons gestimuleerd steeds zuinigere auto’s te kopen (minder CO2/ klimaatverandering), maar ook om steeds meer diesels te kopen (meer luchtvervuiling).
In een krant had ik gelezen dat de VW-ingenieurs jaren geleden fel protesteerden toen de Volkswagen-top alles wilde gaan inzetten op de ‘nieuwe’ dieselmotor. In het Delftse rapport las ik: de schadelijke uitstoot van een dieselmotor is zonder katalysator veel lastiger te reduceren dan bij een benzinemotor. Dat wisten die ingenieurs natuurlijk allang. De auto zou dus altijd een dure katalysator en Adblue (dat de vieze boel aan het eind moet schoonwassen) nodig hebben.
En daar had Vincent Everts, schrijver en spreker over nieuwe technologie, weer een aardig berichtje over. Adblue moet je tanken. Na 5000 kilometer is het tankje leeg. Vrachtwagenchauffeurs tanken volgens Everts massaal, maar particuliere rijders vinden het maar onhandig. Die Volkswagen-software is volgens hem zo ingeschakeld dat de auto alleen Adblue gebruikt wanneer die binnen staat. Rij je buiten, en wie doet dat niet, dan wordt de katalysator grotendeels uitgeschakeld, wordt er geen Adblue gebruikt en vliegen de stikstofoxyden onze luchtwegen in. Zo hoeft de dieselrijder niet om de 5000 kilometer terug naar de garage en blijven de onderhoudskosten laag.
Wat weer de bevindingen van het Delftse rapport ondersteunde.
Als ik journalist was zou ik de Delftse onderzoekers en die Everts bellen, maar ik ben geen journalist. Het werd tijd voor een wandeling. Uitstoot nul.
(Ge)zien
Voor het eerst droeg ik mijn hulpmiddel in het openbaar: +1.75 links, +1.75 rechts. Toen ik opkeek van mijn boek en door de glazen treindeur tuurde, zag ik daardoor niet scherp dat de man van middelbare leeftijd, die op het balkon een bierblikje in de prullenbak duwde, dansende bewegingen maakte met zijn armen en heupen, als om de allesdoordringende muziek die een van zijn maten uit een telefoon liet klinken, te vergoelijken. Ze waren begonnen met Hazes en na een kort intermezzo over woonboten op de Amstel volgde Guus Meeuwis. Ik duwde op mijn anti-tragus om de gehoorgang af te sluiten, maar dat leek alleen de ruis weg te nemen waardoor alle heldere klanken nog pregnanter klonken, ook de gesprekken achter mij in de coupé kon ik nu letterlijk volgen. Daarop probeerde ik het met mijn wijsvingers in mijn oren en toen gaf ik het op. De jongste van de twee schoonmakers, die zich door de muziek had geduwd en nu de glazen deur afnam, zei tegen zijn collega dat hij hoopte dat het snel klaar zou zijn met dat voetbal. Vanavond, zei ik. In de Wachtkamer Eerste Klas, die met de kaketoe op de bar, keek ik op van mijn boek toen de populaire filosoof aanschoof aan het tafeltje van de uitgever die regelmatig bij DWDD mag komen opdraven. Ik besloot ter plekke dat ik principieel alle televisieverzoeken zou afwijzen, mochten die ooit tot mij komen. Zo anoniem als ik hier zat, zo konden zij hier niet meer zitten, hoe ze ook hun best deden. Beter was het de tijd die vrijviel door niet in televisiestudio’s te hangen te besteden aan het interviewen van de kelner met het rossige haar die mij thee had gebracht, over zijn kennis van de kaketoe. ‘Doe niet zo mal,’ zei hij tegen het beest, toen die met zijn snavel een dik servet van een dienblad had genomen, daarmee zijn houten trapje was opgeklommen, wat nog lastig was – de servet was langer dan de vogel, het leek een beetje op traplopen met een veel te lange jurk – en daarboven allemaal kleine hapjes uit de servetrand nam en de stukjes naar beneden gooide. Degene bij wie ik straks ging eten, vroeg per app of een salade met iets warms, een visje, een kipje, goed was. Ik antwoordde: ze hebben hier kaketoe.
Open
Op nummer 6 belt iedereen altijd aan, ook de thuiswonende studerende dochters. Op nummer acht maakt iedereen, de volwassenen, de jongvolwassenen, de deur open met een sleutel. Behalve het hondje, nu een week of drie daar, en al aardig gewend welke kant op te lopen en hoe te drentelen aan de roze lijn, al iets minder een pluizenbolletje dan bij de eerste stappen buiten, het krijgt vorm al heb ik geen idee wat het gaat worden, het is wit met lichtbruine vlekken, een korte staart, kort haar, een grappige snuit, niet plat gefokt, maar ook niet scherp als van een herder. Voor het hondje wordt op nummer 8 de deur opengedaan, die heeft geen sleutel op zak, die hoeft niet te bellen.
Reis
We kwamen aan op spoor 21, een nieuw spoor, we renden naar spoor 8, geen tijd voor koffie of thee, maar gelukkig kwam er in de trein een jongen met zo’n rugzak vol heet water langs. Met de nog volle bekertjes stapten we tien minuten later alweer over, het was weekend, er werd overal gewerkt, daar hoort veel overstappen bij. De jongen met de heetwaterrugzak was ook overgestapt, maar we hadden nog. We bleven zitten tot de rails ophielden en liepen een minuut of tien stevig door de frisse ochtend, langs een kerk waar mensen uitkwamen, maar bij geen enkele deur een bordje hoe de kerk heette, wat hier precies gebeurde, wanneer, hoe laat. Het was nog voor elven, toch waren de deuren van het meest oostelijke Rijksmuseum al open en met de museumkaart liepen we zo naar de schilderijen. Ik wist niet dat Joseph Mallord William Turner voor Engeland is wat Rembrandt is voor Nederland. Toen de Napoleontische oorlogen voorbij waren kon Turner eindelijk op reis naar het Europese vasteland. In de eerste helft van de negentiende eeuw maakte hij zes reizen door Nederland. Ik bekeek de schetsen die hij in kleine boekjes maakte van Rotterdam. Thuis googlede ik de reisgids die Turner gebruikte: The Traveller’s Complete Guide through Belgium and Holland van Charles Campbell. Iemand had die hele gids – een stempel van de Koninklijke Bibliotheek voorin – bladzijde voor bladzijde op een scanner gelegd, zodat ik hem nu met een paar klikken op mijn beeldscherm had. ‘Rotterdam, is the second city in size, and perhaps the first for beauty in the United Provinces,’ schreef Campbell, en las Turner. Dat moest ik de verstokte Amsterdamse vrienden onder de neus wrijven. De beurs, het stadhuis, de grote kerk, de gebouwen van de VOC, de graftombes van de admiraals De Wit en Brakel en het standbeeld van Erasmus zijn de belangrijkste bezienswaardigheden. De winkels lopen met hun smalle hoge ramen en een vitrinekastje buiten met daarin de verkoopwaar vijftig jaar achter op Engeland. Het gedrukte bonnetje dat een bevoegd iemand Campbell aanreikt als hij de trekschuit neemt, ook al gaat het maar om ‘a penny a mile’, is voor hem een bewijs van de nauwgezetheid waarmee in deze stad zaken worden gedaan. Ooievaars paraderen zonder angst over de vismarkt. Volgens Campbell omdat ’the Dutch’ de ooievaar als hoeder van de republikeinse vrijheid beschouwen en hem daarom heilig hebben verklaard. Ruim driehonderd pagina’s tekst, een enkele tekening. Ik hoefde mijn kamer niet meer uit om met mijn hoofd vol beelden twee eeuwen terug door mijn stad en land te reizen.
Hulp
‘Weet je wat mijn eerste ervaring met hulpacties was?’ zegt Hans Rosling in een moeizaam interview van Luuk Mulder in De Volkskrant van zaterdag (Rosling is de Zweedse arts en hoogleraar die zich via de fantastische site Gapminder ten doel heeft gesteld de verwoestende onwetendheid van de westerse mens, journalist, politicus, beleidsmaker over de wereld met verbluffend heldere filmpjes en grafieken te bestrijden, wat hard nodig is omdat uit Roslings Ignorance Project blijkt dat de gemiddelde westerling een wereldbeeld heeft dat dertig, veertig jaar achterloopt bij de werkelijkheid). ‘Toen mijn ouders met heel serieuze gezichten de twee beste dekens van het gezin bij elkaar zochten om die naar Nederland te sturen. Dat was in 1953, de watersnoodramp. Ik was 5 jaar. Ze discussieerden over de vraag of ze de oude of de nieuwe dekens moesten kiezen, ze kozen de nieuwe dekens.’
Zonnig
Placemaking, noemde de man van de grootste Europese stadslandbouwboerderij de plek. Een rangeerterrein voor de fruithaven, dat door de opkomst van de vrachtwagen in het ongerede was geraakt, een rafelrand waar in de hoogtijdagen van de heroïne niemand wilde zijn en nu een plek was waar mensen graag kwamen. Je kon er groenten kopen, je eigen boeket plukken, je kon er een terrasje pakken, lunchen, dineren, de kippen bewonderen, de groenten zien groeien, je kon er als vrijwilliger aan de slag in de tuin, in de koude kassen, in de waterbassins waar sla groeide op het door vissen bemeste water. Wij mochten mee naar het dak, we liepen langs een gebouwtje waarin nieuwe apparatuur die van afvalwater drinkwater ging maken, een trap op waar hier en daar tegels ontbraken, langs een robuuste vergadertafel met fantastisch uitzicht op de havens en toen zagen we ze: 276 zonnepanelen waarin 121 mensen met kleine beetjes of iets meer dan kleine beetjes hadden geïnvesteerd. De zon is van iedereen, zei de man van de stadsboerderij nog. The sun is God, zou de Engelse schilder Turner (1775-1851) op zijn sterfbed gezegd hebben. Stiekem wilde ik op vier van die panelen wel ergens in een hoekje mijn handtekening zetten. Maar dat zou mijn verwachte jaaropbrengst van 880 kWh schaden.